Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Tijdspiegel. Jaargang 11 (1854)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 11
Afbeelding van De Tijdspiegel. Jaargang 11Toon afbeelding van titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 11

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (8.36 MB)

Scans (1161.23 MB)

ebook (7.00 MB)

XML (3.06 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Tijdspiegel. Jaargang 11

(1854)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

De godsdienstleer der Grieken en Romeinen.

Een historische schets, door Dr. M.W. Heffter, uit het Hoogduitsch vertaald, door D. Koorders, met een voorrede van Mr. C.W. Opzoomer.

De heer van Limburg Brouwer, in zijn Mémoire sur l'explication allégorique de la Mythologie Grecque, in het jaar 1847 uitgegeven bij van Boekeren, spreekt van een paar werken van boven genoemden auteur, en leert die kennen als zich gunstig onderscheidende van eene zee van geschriften over Grieksche mythologie, waarmeê vooral de Duitschers de letterkundige wereld hebben overstroomd. Men weet, welk een onmetelijken arbeid die hoogleeraar aan deze wetenschap heeft gewijd, vooral in zijne Histoire de la civilisation morale et réligieuse des Grecs, en vooral welk een zelfstandigen, vasten gang hij daarbij is gegaan; ook weet men, hoe lastig, om niet te zeggen, hoe onbarmhartig hij den geesel der satyre heeft laten spelen op de auteurs der phantastische werken, die, ieder op zijne wijze, eene allegorische verklaring voorstaan en aanbevelen, en hoe sommige dier helden er niet veel beter afkomen dan sommige helden van Diepenbeek. Wij laten in het midden, of de heer Brouwer altijd het juste milieu

[pagina 352]
[p. 352]

heeft in acht genomen, maar het kan niet anders dan den heer Heffter tot aanbeveling strekken, dat hij genade heeft gevonden bij den vreesselijken vervolger van alle voorstanders van eigendunkelijke allegorische verklaring. Althans zegt hij, waar hij van de Götterdienste auf Rhodus gewaagt: on dirait, que M. Heffter commence à écarter les entraves, dont l'allégoromanie a jusqu'ici embarrassé l'étude de la Mythologie Grecque etc. en van: die Religion der Griechen und Römer: ‘Cet ouvrage prouve jusqu'à l'évidence, que dans ces recherches la saine raison commence à se faire jour,’ en elders: M. Heffter à fait faire des progrès immenses à la science, en la ramenant à ses véritables principes etc. Dit een en ander, men zal het toestemmen, is reeds veel uit den mond van den heer Brouwer.

Met dat al is het er ver af, dat de heer H. hem in alles zou hebben bevredigd. Behalve dat hij hem niet geheel vrij te pleiten acht van diezelfde allegoromanie en daarvoor bewijzen bijbrengt, verwijt hij hem: ‘une prévention non moins dangereuse, celle de baser ses recherches sur l'explication étymologique des noms des divinités grecques,’ en hij tracht te doen zien, hoe wankelbaar deze grondslag is, en met hoeveel zelfvertrouwen H. zijne etymologien voordraagt. Daardoor, beweert B., heeft H. eene ongeloofelijke verwarring gebragt in de mythologie der verschillende goden-dynastien, en, daar hij nu eens, wat op zich zelf loffelijk is, de Grieksche taal tot grondslag zijner afleidingen heeft willen leggen, heeft hij eensdeels op grond daarvan, personen als Theseus, Triptolemus en Chiron tot entia rationis gemaakt, ten andere niet willen weten van de waarachtige en ontwijfelbare bewijzen voor den Aziatischen oorsprong van Aphrodite. Ook heeft hij, voorwaar zeer in strijd met het leerstuk der menschelijke verdorvenheid, gesteld, dat bij den natuurmensch, de kuische, reine liefde voor den toomeloozen hartstogt is gegaan.

Wij zouden nog andere bedenkingen van Brouwer kunnen bijbrengen, indien wij daarvan eenige nuttigheid inzagen. Dat wij de bovenstaande hebben herinnerd, daarvoor hadden wij twee redenen. Vooreerst wilden wij daaruit aanleiding nemen, om te doen zien, dat Heffter, bij het schrijven dezer historische schets, aan zijn stelsel van etymologische afleiding is getrouw gebleven; immers wij vinden blz. 17 de betuiging: ‘Willen wij de grondbegrippen opsporen, die we van de Grieksche goden ons moeten vormen, dan dient vooral de etymologie der namen de grondslag te zijn, waarop we voortbouwen. Men ontleende ze aan de taal, voor zoo ver die toen was ontwikkeld.’ En in overeenstemming daarmeê geeft dan ook Heffter aan de woorden Dis of Zeus, Poseidon, Pan, Apollo, Aeolus, Artemis, Muse en Pallas de beteekenis van vreesselijke, drankgevende, weidende, verdervende, bewegelijke, behoudster, uitvindster, handhaafster, etymologien, waarvan sommige althans aan bedenking onderhevig zijn. Ook zien wij hier Theseus van ϑέω, τίϑημι, Triptolemus van τϱίβειν, en Chiron van χέιϱ afgeleid. Maar in de tweede plaats wilden wij doen opmerken, dat wij hier niet zoo zeer eene ontwikkeling van de godsdienstleer, als wel eene geschiedenis daarvan voor ons hebben, weshalve het, ja, natuurlijk van belang is, te weten, van welk beginsel de auteur is uitgegaan, maar waarbij het toch hoofdzaak is, na te gaan, hoe hij zich van zijne taak in de daarstelling dier geschiedenis gekweten heeft.

[pagina 353]
[p. 353]

Van dit gezigtspunt uitgaande, kunnen wij niet anders dan hoogen lof toezwaaijen aan het werk van den heer Heffter. Het is waar, en de heer Opzoomer heeft dit, zoo 't schijnt, in 't slot zijner voorrede erkend, Heffter heeft zich, vooral in de bladzijden, die de oudste geschiedenis betreffen, zijn eigen stelsel gebouwd, en dit stelsel kan velen betwistbaar voorkomen; maar in de ontwikkeling der bijzonderheden, die later op de godsdienstige denkwijze der Grieken moeten hebben ingewerkt, heeft hij inderdaad getoond, een echt geschiedvorscher te zijn, en heeft hij niets van aanbelang verzuimd, dat kan strekken, om den luister en het gezag dier godsdienst te verklaren, zoowel als om de noodzakelijkheid van haar verval en haren ondergang in het licht te stellen. En nu begrijpt ieder, dat het hier minder afdoet, welk stelsel een schrijver zij toegedaan in het verklaren van het wezen en der attributen der goden en van de eeredienst, die daarmede zamenhing; of hij gelijk Brouwer hoegenaamd geen stelsel aankleeft, maar naar gezonde regelen van kritiek de oudheid uit de Ouden zelve zoekt te verklaren, dan wel, of hij, 't zij gelijk Heffter tot de etymologische, 't zij gelijk Creuzer tot de allegorische interpretatie overhelt.

Wij kunnen in: de Tijdspiegel niet treden in eene geleerde beschouwing van Heffters werk. Daartoe zijn philologische tijdschriften meer geëigend, vooral omdat de tijdspiegel uit den aard der zaak bij voorkeur in zijn glas opneemt al wat gewrocht is van onzen tijd en onmiddellijk daarin te huis behoort. En toch hebben wij er niet geheel van willen zwijgen, omdat de inhoud voor ieder eene zoo belangrijke zijde aanbiedt; reden, waarom wij het boek ook in andere handen zouden wenschen dan van eigenlijk geletterden. Te weten: de handboekjes voor de mythologie, vroeger onder ons in zwang en welligt nog niet geheel in onbruik geraakt, stelden de godsdienst der oude Grieken en Romeinen in zulk een ongunstig licht, dat men ze inderdaad slechts bij wijze van amusement beoefende en hare mythen aanhaalde, wanneer men van ongerijmdheden wilde spreken. Er werd volstrekt geen acht geslagen op den tijd van het ontstaan dier mythen of den stam, waaronder zij waren ontstaan, of zoo al, er heerschte daarin de jammerlijkste verwarring. Zoo doende, leerde men den geest des volks niet kennen in de onderscheiden tijdperken van zijn bestaan, en vond zich geneigd, om in de belangrijkste aangelegenheid medelijdend de schouders op te halen over volken, bestemd om de leermeesters te worden van zooveel latere tijden. Nu is het niet te zeggen, welk een ongelijk daardoor is aangedaan vooreerst aan de Grieken en Romeinen, maar ten tweede aan de innigheid van ons eigen godsdienstig geloof en aan de waardering van onze heilige godsdienst.

Maar het boek van Heffter plaatst allen, vooral hen, die geene klassieke, maar slechts eene algemeen beschavende opleiding hebben genoten, dadelijk op het regte standpunt. ‘De godsdienst der Grieken,’ zegt hij in zijne inleiding, ‘is niet plotseling te voorschijn getreden, niet als uit den grond opgekomen. Wij ontmoeten haar niet als een voltooid geheel, als een stelsel, door één denker in het leven geroepen; - langzamerhand, in den loop der eeuwen zien wij haar worden.’ En elders blz. 9: ‘Één ding stellen we op den voorgrond: de godsdienst der

[pagina 354]
[p. 354]

Grieken is uit het volk der Grieken zelf ontsproten; ze is geen uitvloeisel en zamenraapsel van godsdienstbegrippen uit Hoog-Azië, van Aegyptiërs, Indiërs, Hyperboreërs, en wie al niet meer, enz.’ Zie, dit zijn kardinale punten, waarin de schrijver het niet alleen eens is met den heer Brouwer, maar waardoor hij ons tevens leert, om ook de heidensche godsdiensten te beschouwen als gesproten uit den drang des harten, dat geen leven heeft zonder godsdienstig gevoel. Wij stemmen dus den schrijver volmondig toe, wanneer hij zegt: ‘Willen we dus den oorsprong dier godsdienst en haren aard regt leeren kennen; - willen we doorzien, hoe ze op alles invloed heeft uitgeoefend, hoe ze in verschillende takken en spranken zich heeft gesplitst, hoe ze alles rondom zich, de levensbeschouwing der menschen en de dingen der buitenwereld, heeft vervormd en gewijzigd, dan dienen we ons geheel onder het Grieksche volk te verplaatsen, en met zijn vroegeren toestand ons naauwkeurig bekend te maken.’

Doch ten andere moest ook de innigheid van ons eigen godsdienstig geloof en de waardering van onze heilige godsdienst bij de vroegere behandeling der mythologie schade lijden. Immers, zoolang men er dien verheven oorsprong in miskende, kon ons hart geen voedsel vinden voor zijn eigen geloof bij die oude hooggeprezen volken; maar nu het door werken, als hetgeen wij hier aankondigen, de overtuiging bekomt, dat hun de godsdienst niet werd opgedrongen, maar dat zij, hoe gebrekkig dan ook, hare bronwel heeft gevonden in de harten der menschen, nu leeft dat geloof op in ons eigen hart en het wordt onwrikbaar, omdat het zich zoozeer in overeenstemming gevoelt met de waarheden onzer godsdienst en zijne waarachtige behoeften. Want dit is onmogelijk voorbij te zien, dat de godsdienst van Grieken en Romeinen haar tijdperk van ontwikkeling en bloei heeft gehad; dat zij de godsdienst is geworden van den staat en zijne krachtige bescherming heeft genoten; dat al de kunsten haar om strijd hebben verheerlijkt; dat duizende belangen haar hebben zoeken staande te houden; dat de scherpzinnigste mannen voor haar het harnas hebben aangegord; dat ballingschap, giftbeker, legers, kortom, alle mogelijk geweld van menschen haar ten dienste hebben gestaan, en dat zij toch gevallen is, gevallen, om nooit weder op te staan, - en omgekeerd, dat de christelijke godsdienst, lijnregt met haar en met de grondslagen der oude staten in strijd, door eenvoudige menschen gepredikt, door onverzoenlijke vijanden vervolgd, door het heidendom ontluisterd, door bloedige twisten onteerd, door regeringen prijs gegeven of door formulieren gedood, trots alle bezwaren, zich heeft gehandhaafd en op den huidigen dag, na meer dan 19 eeuwen, hare heerschappij meer en meer uitbreidt onder alle volken en in de harten harer belijders, en niet zoo als die heidensche, met allerlei wind van nieuwe leering wordt bezoedeld, maar eenvoudig en rein, bestemd blijkt, om al de volken der aarde onder één Heer te vereenigen.

De vertaling komt ons voor bij uitstek goed geslaagd te zijn, maar op het lijstje van drukfouten komen op verre na niet alle voor. Wij hebben verzuimd van de door ons opgemerkte aanteekening te houden, maar vinden b.v. zonder eenige moeite, blz. 62 Klazomenus, blz. 136 van 356-396, en blz. 137, 358 v.C.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken