Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Tijdspiegel. Jaargang 11 (1854)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 11
Afbeelding van De Tijdspiegel. Jaargang 11Toon afbeelding van titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 11

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (8.36 MB)

Scans (1161.23 MB)

ebook (7.00 MB)

XML (3.06 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Tijdspiegel. Jaargang 11

(1854)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het collateraal.
(Vervolg en slot. Zie Tijdspiegel 1854, II, bladz. 76.)

Onvermengde vreugde wordt zeker op aarde niet gevonden; maar als ik eene familie zou noemen, waar de vreugde des levens als 't ware hare woning gevestigd had, 't zou zijn die, waar ik meermalen veel levensvreugde smaakte. 't Is waar, nu en dan bleef zij van kleine onaangenaamheden niet verschoond; maar ze werden er, en teregt, beschouwd als middelen om de bekoorlijkheid van het aangename te verhoogen. Men was er wel niet geheel onvoorbereid op rampen, die den huiselijken kring konden binnendringen, doch men hield deze niet in staat om de tevredenheid en stille opgeruimdheid te verstoren.

Des te meer verwonderde het mij, toen ik eens daar komende de klagt hoorde uiten: ‘'t Is gedaan met het genoegen dat wij tot hiertoe smaakten. De booze heeft onkruid op den akker gezaaid. 't Is maar al te welig opgeschoten en dreigt reeds het schoon bloeijend graan te verstikken. Waarom het bevel niet gegeven om het uit te roeijen?’ ‘Wat is er gebeurd?’ vroeg ik belangstellend. ‘Zoo lang wij onopgemerkt bleven’ was het antwoord, ‘waren wij gelukkig. Maar wij schijnen opzien gebaard te hebben en sedert worden wij benijd. Men heeft ons gevleid; wij lieten ons verschalken en nu worden wij als kleingeestigen en hoogmoedigen bespot en vermeden. Met listen en lagen hebben zich menschen bij ons ingedrongen, die van onze goedheid en opregtheid misbruik maakten en ons aan den verfoeijelijksten laster ter prooi stelden. Waar we ons in onschuld des harten mede verlustigden, dat wordt verkeerd uitgelegd en onze verdediging wordt met bedenkelijk schouderophalen beantwoord. Wat we met de beste bedoelingen deden, wordt aan kwade praktijken toegeschreven. Wij worden benijd, vriend, en daarom vernederd, tegengewerkt en verguisd.’

Ik betuigde der familie mijn leedwezen, sprak van geduld, standvastigheid, lijdzaamheid en de wijsheid en liefde van Hem, die het onkruid niet wilde laten uitroeijen, opdat met het

[pagina 144]
[p. 144]

onkruid niet tevens het goede graan uit den grond zou worden gerukt; de wijsheid en liefde van Hem, die de boozen te midden der goeden liet leven, niet slechts ter mogelijke teregtbrenging der eersten, maar ook tot oefening, leering en waarschuwing der laatsten. ‘Ach,’ zeî men, ‘is het wijsheid en liefde, zooveel openlijk en geheim lijden te laten heerschen? Is het liefde, als wij sedert eenigen tijd naauwelijks een' dag kennen, waarop wij geene onaangenaamheden ondervinden? Is het wijsheid, dat wij zwakke menschen, aan een ongestoord leven van betamend genot en vreugde gewoon, nu door zooveel leed, buiten ons toedoen omringd zijn?’ ‘Houdt op,’ riep ik, ‘met dus ontevreden te klagen. Uwe klagt wordt een aanklagt tegen Hem, die u tot hiertoe zooveel onverdiende levensvreugde schonk.’

Mijne redenering bleef niet geheel zonder uitwerking. Ik achtte dus het oogenblik gunstig, om mijn meermalen gunstig aangewend geneesmiddel hier toe te dienen. Al weder bragt ik de geschiedenis van G. te berde, en toen men den man beklaagde, die zich bij zooveel reden van tevredenheid zoo ontevreden betoonde, vroeg ik, of dat beklag niet tot henzelven moest terugkeeren, omdat zij ongezind waren het collateraal te betalen van de levensvreugde, die zij niet slechts tot hiertoe genoten, maar die door deze van hen gevorderde schatting ongetwijfeld stond verhoogd en vermeerderd, in elk geval veredeld te worden?

 

Neêrgebogen en in sprakelooze smart verzonken zat de vader, luid snikkende, troosteloos weenende de moeder aan het sterfbed, waar één hunner lievelingen den adem des levens had uitgeblazen. 't Was een veelbelovend kind, dat de Vader in den hemel had tot zich genomen, één der vier telgen, waar het huwelijk dier diepgeschokte ouders mede gezegend was. Wie het klaaghuis deelnemend intreedt, maakt zich eene voorstelling van de smart, die er ondervonden, het lijden, dat er geleden wordt. Hij gevoelt, dat het weenen met de weenenden hem behoefte, den bedroefden tot lafenis is. Maar heeft hij niet gerekend op de klagt der wanhoop, op troostelooze smart, die zich in treurige ontevredenheid vaak uit, hij zal zelf in eene ontevreden stemming het klaaghuis verlaten. Niet overal behoeft men zich gelukkig tegen zulk eene stemming te wapenen. In het huis der smarte, waar zulk een treffende slag de diepbedroefde ouders getroffen had, was dit echter noodig geweest. Bekend als ik was met het karakter en het prikkelbaar gestel der zwaar beproefden, had ik er eenigzins op gerekend. Ik spaar mijnen lezers het verhaal van de moeite die het mij kostte, om den diepgewonden een woord te ontlokken, dat aan den geprangden boezem lucht gaf. Ik herhaal ze niet, de bittere klagten, de zondige woorden, die aan lippen ontgleden, anders tot loven en danken geopend. Ik herhaal ze niet, omdat wij zoo ligt hard veroordeelen, wat in het aanzien van het hartverscheurend lijden beoordeeld moet worden.

Ik voerde mijne bedroefde en beproefde vrienden naar die bron van troost, die reeds duizenden bij duizenden verkwikte. Er was een dam opgeworpen om den zondigen vloed van klagende woorden te stuiten. Er werden tranen geweend, die van diepe, niet meer van geheel troostelooze smarte getuigden. Er volgden tranen van be-

[pagina 145]
[p. 145]

rouw, die als dauwdroppels blonken in den zonnestraal der goddelijke genade. De bron van troost, hun geopend, werd in hun oog een schat, waarvan zij de hooge waarde nimmer dùs hadden gevoeld, een schat, rijker dan al de goederen en de vreugde der wereld.

Ik vroeg hun, of zij voor het bezit van dien schat niets over hadden. ‘Niets?....’ was de vraag die met verwondering werd uitgesproken, en het antwoord, dat zijzelven gaven, getuigde van de hooge waarde, die in hun oog die schat had verkregen: ‘Wat zou ons te lief en te dierbaar zijn, om daarvoor ten offer te brengen?’ ‘Gij hebt het offer gebragt,’ sprak ik. ‘Gebragt!’ riepen de ouders met onbeschrijfelijken weemoed, maar toch met die gelatenheid uit, die eene meer kalme berusting kenmerkte. ‘Ja,’ hernam ik, ‘gij hebt het offer gebragt. Eene rijke erfenis werd uw deel, maar eerst moest het collateraal betaald worden.’

Onlangs ontmoette ik mijn vriend G. Ik vroeg hem, of hij wat opgeruimder was, dan toen ik hem met het betalen van het collateraal geluk had gewenscht. ‘Dat is vergeten,’ hernam hij, ‘maar dat collateraal blijft toch altijd eene hatelijke zaak.’ ‘Dat gij het dùs beschouwdet,’ sprak ik, ‘is mij eene aanleiding geweest, om, als ik vertrouw, er nut mede te stichten,’ en nu verhaalde ik hem wat ik mijnen lezers heb medegedeeld. G. glimlagchte en zeide: ‘ik ben dus de eenige niet, op wien het betalen van het collateraal een' onaangenamen indruk maakte.’

‘Voorzeker niet,’ antwoordde ik, ‘maar ik hoop, dat gij de eenige niet zult zijn, op wien die onaangename geen onvoordeeligen indruk zal maken.’

‘Ik zal er eens ernstig over denken,’ sprak hij, mij een groet toewenkende en zich haastig verwijderende.

Zult gij er ook eens over denken, lezers?

H.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken