Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Tijdspiegel. Jaargang 20 (1863)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 20
Afbeelding van De Tijdspiegel. Jaargang 20Toon afbeelding van titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 20

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.57 MB)

Scans (77.49 MB)

ebook (5.50 MB)

XML (3.17 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Tijdspiegel. Jaargang 20

(1863)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 248]
[p. 248]

Redivivus.

Naar 't leven. Londen in 1862. Geteekend door A. Ver Huell. Op steen gebragt door C.C.A. Last. Te Arnhem, bij D.A. Thieme.

Alexander Ver Huell heeft lang gezwegen. Mogten we ook al enkele malen zijn stem vernemen in de dagbladen, zijn ware spreken is met teekenstift en etsnaald. Dat is de taal die wij 't liefst van hem hooren, en bij het Nederlandsche volk, ja ook in den vreemde, heeft ze steeds een geopend oor gevonden. Dat lange zwijgen smartte ons, want wij wisten wat den begaafden man verhinderde met zijne talenten te woekeren; bij zijne vrienden en vereerders was vreeze, zeer groote vreeze, dat hij zijne gedachten in lange, misschien nooit meer zou kunnen uitspreken. Die vreeze is beschaamd geworden; de treurige kwaal, die des kunstenaars geest wel niet in boeijen sloeg, maar die hem belette zijne gewaarwordingen te vertolken, is geweken. Londen in 1862 ligt vóór ons, en wij begroeten het met een kreet van blijdschap!

Wat heeft de kunstenaar zich met het schetsen en uitgeven dezer tien tafereelen uit het Londensche leven voorgesteld? Hooren wij, wat hij er zelf van zegt in zijn kort voorberigt;

‘Dezen zomer bezocht ik Londen en schetste aldaar, wanneer ik van mijne omdoolingen op mijne kamer terug was gekeerd, wat mij het meest getroffen had. Eenige dier schetsen kunnen mogelijk voor mijne landgenooten, òf als herinnering van hun verblijf in de wereldstad, òf als typen van het hedendaagsche Engeland, van eenige waarde wezen. Men zal er een paar droevige tafereelen uit het lagere volksleven onder vinden, die een sterken indruk op mij maakten, te sterker door het contrast met de uiterlijke Engelsche pieteit. Bewijst dit niet, dat het geweten zelve van het volk te verlichten, zijn gevoel van eigenwaarde en zijn verstand te ontwikkelen, de ware wijze is om het zijne gebreken uit eigen beweging te doen afschaffen, even als wij zelve deze vrijwillig afschaffen?’

Wij laten deze conclusie geheel voor rekening van den schrijver, op wiens redenering hier nog al wat zou zijn af te dingen, maar hulde doende aan zijne goede en voortreffelijke bedoeling om het volk te verbeteren, te verlichten en te veredelen, beschouwen wij deze laatste phrase enkel als middel van overgang, om nog eens op het, thans vooral door den auteur geliefkoosde thema, het oprigten van een Nationaal Museum, Walhalla of Pinakotheek (niet Pynakotheek zoo als Ver Huell volstandig schrijft) op te rigten, en wij houden ons dus alleen aan hetgeen hij eerst voorop gezet heeft; zijn doel was een herinnering te geven aan wie Londen bezochten, en voor wie dit voorregt niet mogten genieten, eenige typen van het hedendaagsche Engeland te schenken.

Aan dit doel heeft hij eenigermate, maar lang niet geheel beantwoord. Daartoe zijn de schetsen vooreerst te weinig in getal; in negen tafereelen, - want het tiende behoort op het eiland Wight te huis en geeft ons een gezigt op de

[pagina 249]
[p. 249]

bekende Needles - is het onmogelijk een volledig denkbeeld te geven, ik zeg niet van al wat in het reusachtige Londen merkwaardigs, maar eigenaardigs is; maar ook de voorstellingen zijn te eenzijdig, bijna alle gegrepen uit het lagere volksleven, en veelal ons het onedele voorstellende, terwijl er toch in de Britsche hoofdstad zooveel goeds, zooveel edels, zooveel voortreffelijks is. Aan dit euvel der eenzijdigheid gaat reeds het titelvignet mank. In het midden de toren van de St. Paulskerk, schuins daarachter die van Westminsterabbey, geflankeerd door twee dômes van het tentoonstellingsgebouw, op den voorgrond een (onmogelijke) roastbeef, voorts schildpadden en oesterschalen, podding en bijbel (zoo het schijnt met het hoedje van Mrs. Gamp), boksers-handschoenen en jockey's-pet enz. - Wij erkennen het, formulier-godsdienst en podding, punch en races spelen een groote rol in het Engelsche level, maar is er dan niets hoogers, niets edelers? wordt er niets, wordt er niet zeer veel gedaan voor ware beschaving, wetenschappelijke opleiding en zedelijke ontwikkeling? Mogt er geen klein plaatsje over zijn voor de philanthropie, die, moge ze somtijds ook al eenzijdig en ziekelijk zijn, toch zulke uitstekende vertegenwoordigers heeft in Engeland? Is de Engelsche literatuur, zoo rijk en vooral zoo invloedrijk op geheel Europa, en niet het minste op ons land, niet geheel voorbijgezien?

Maar ik lees ook nog op den titel: Londen in 1862. Die Londen in 1862 wilde karakteriseren, mogt, dunkt mij, twee dingen niet voorbijzien. Vooreerst de tentoonstelling, en ten tweede de militaire geest, die zich in dat jaar zoo merkwaardig ontwikkeld heeft. Van de tentoonstelling echter bemerken wij in deze schetsen niets, behalve op den titel de twee reeds genoemde koepels van het gebouw, en op de plaat getiteld: Uithangborden-menschen, lezen wij tweemalen het woord Exhibition op de volgeladen omnibussen; et voilà tout. Van de Rifle-men, hunne parades, exercitiën, die verleden jaar zoo in den smaak vielen, ziet men geen spoor; ja, op geen der platen vindt men iets wat naar een soldaat gelijkt. In vroegere jaren zou dat zeer juist gezien zijn, want het grootste contrast tusschen Parijs en Londen was toen, dat men daar altijd, hier nooit een militairen rok zag. In 1862 was dit echter ten eenenmale veranderd, de uniform was à l'ordre du jour, en het was niet alleen bij de exercitiën in Hyde-park, maar overal in Londen zigtbaar, hoezeer de Napoleonophobie de actiën der soldatesque had doen rijzen.

Ik heb nog ééne grief tegen den auteur. De titels zijner teekeningen zijn welligt duidelijk genoeg voor hen die Londen bezocht hebben en die goed Engelsch verstaan, zij die Engeland's bodem niet betraden en zijn taal niet meester zijn, zullen moeite hebben de hun voorgelegde typen te begrijpen. Immers wat moeten zij denken van Alhambra, Drury-lane, en vooral Pit-entrance? Velen hunner, ik houd er mij van overtuigd, zullen bij het hooren van dit laatste woord denken aan den grooten staatsman Pitt en meenen dat hier sprake is van zijn entrée in het parlement of zoo iets dergelijks. Ware het niet beter geweest hier van het parterre in den schouwburg te spreken? Weinigen ook maar weten, dat de naam van Alhambra, het Moorsche paleis te Grenada, in Londen gegeven is aan eene zaal in Moorschen stijl gedecoreerd, en gebezigd voor allerlei voorstellingen (dit jaar gymnastische en acrobatische exercitiën) en

[pagina 250]
[p. 250]

dat men daar bij veel fashionabels ook veel wat tot de demi-monde bekoort aantreft. En wie maar ooit iets van Londen gehoord heeft, zal bij Drury-lane veeleer denken aan den schouwburg, die dien naam draagt, dan aan de straat waarin hij geplaatst is, zoo als toch hier de bedoeling van den teekenaar schijnt geweest te zijn.

Doch ik zou, zoo voortgaande, wel den schijn op mij laden, van slechts de pen te hebben opgenomen om aanmerkingen te maken. Het tegendeel is echter waar; ik wenschte de jongste vrucht van Ver Huell's teekenpen aan te bevelen, en heb daarom wat mij minder goed en gepast voorkwam, vooropgezet. Wie dit cahier openslaat, zal met genoegen, misschien wel met eenig nut voor zich zelven, bij de teekeningen verwijlen. Wel is er niet die diepte van opvatting, die rijkdom van denkbeelden in, die wij in vroegere voorstellingen van Ver Huell opmerkten, en waardoor hij naar den rang van den Nederlandschen Hogarth scheen te willen dingen; wel eischen wij in de reproductie van het volksleven iets meer dan wij hier aantreffen, en achten wij het gewaagd van den auteur om in zijne voorrede de namen van Charlet en vooral Gavarni te noemen, als wilde hij eene vergelijking met die voortreffelijken uitlokken; wel vinden wij hier - ook naar het oordeel van meer bevoegden dan ik ben - die kleine gebreken en onnaauwkeurigheden in teekening en perspectief die ook vroegere schetsen eenigermate ontsieren; maar losheid, bevalligheid, kunst van groeperen, waarheid bovenal straalt overal in door en maakt op het gemoed een bevredigenden indruk. Niet het minst zijn deze deugden op te merken in de eerste schets: Preek in het park (Greenwich) getiteld. Het contrast is hier meesterlijk uitgedrukt tusschen onschuldig natuur- en levensgenot en het strenge, starre methodisme. Hier die kinderen, die spelende, lagchende en stoeijende den bekoorlijken heuvel te Greenwich op- en afrollen, en dáár die magere, fanatieke prediker die schijnt uit te roepen: You think there is no hell! waarop de oude Invaliden die hem omringen, hunne brave, verweerde, krachtig geteekende koppen schudden, en duidelijk in zich zelven antwoorden: ‘Neen, dat weten wij wel beter!’ Wel spijt het mij dat de heer Ver Huell zoo ongunstig oordeelt over de predikers in de open lucht. Ik heb er ten minste dezen zomer een aangehoord, bijna een half uur lang, en heb mij verheugd in zijn wel gemoedelijke, maar gezonde, zelfs somtijds eenigzins liberale taal, maar, waar zijne meening eens zoo gevestigd was, kon ze niet meesterlijker worden uitgedrukt. Zeer bevallig is ook de plaat Arme muzijkanten, al twijfel ik ook of die arme kinderen, die daar op straat zingen bij een piano op een ladder, er in de werkelijkheid wel zoo lief en bekoorlijk zullen uitgezien hebben als ze hier voorgesteld zijn. Dat in Pit-entrance (de menigte die op eens in de geopende deuren van het parterre stormt), waarheid is, kan ik bij eigen ervaring getuigen, al is mijn lorgnon niet gebroken in mijn vestzak zoo als dat van den auteur, - misschien wel alleen omdat ik er geen had. Minder bevallen mij Des nachts en Eene achterbuurt, niet alleen om het onderwerp dat weinig aantrekkelijks voor mij heeft, maar ook om de uitvoering die mij niet gelukkig voorkomt. Doch dit kan een individuële opvatting zijn, die ik niemand wil opdringen.

De nieuwe verzameling van teekeningen

[pagina 251]
[p. 251]

van Ver Huell bekleedt eene waardige plaats naast hare voorgangsters. Zij worde door het Nederlandsche publiek gretig en dankbaar opgenomen, en nog door vele andere van niet minder gehalte gevolgd!

- R -


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken