Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Tijdspiegel. Jaargang 20 (1863)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 20
Afbeelding van De Tijdspiegel. Jaargang 20Toon afbeelding van titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 20

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.57 MB)

Scans (77.49 MB)

ebook (5.50 MB)

XML (3.17 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Tijdspiegel. Jaargang 20

(1863)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Vertalingen en herdrukken.

Brieven van Schleiermacher, eene bijdrage tot de kennis van zijn leven, naar het Hoogduitsch door J.W.P. Feith, predikant te Heino. Twee deelen. Te Zwolle bij de Erven J.J. Tijl.

Mij dunkt dat aan iederen vertaler hoofdzakelijk twee pligten zijn voorgeschreven. In de eerste plaats betaamt het hem geen verraad te plegen aan zijn schrijver; hij vermijde dus deze twee uitersten: eene al te vrije en eene al te slaafsche vertolking; wanneer men zich weinig om den grondtekst bekreunt, zoo bedriegt men de groote schare en leidt bij haar zijn eigen welligt middelmatigen persoon achter het masker van een beroemden naam verborgen in; wanneer men zeer getrouw bij de bewerking van het oorspronkelijke aan klanken blijft hangen en mannetje voor mannetje wedergeeft, zoo verliest het geheel alle leven en kracht, alle geur en kleur, en wordt het publiek op smakeloozen kost onthaald. Een tweede eisch, welken men aan iederen vertaler stellen mag, is deze dat hij een nuttig werk verrigte en dus slechts datgene in de welbekende moedertaal overbrenge, wat blijkens zijn inhoud ook door hen verdient genoten te worden, die de uitheemsche taal van het oorspronkelijke niet magtig zijn. Zonder bedenken mogen wij den heer Feith den lof toezwaaijen dat hij aan deze twee eischen billijk voldaan heeft. Zijne vertaling van de brieven van Schleiermacher is niet gedwongen en toch niet willekeurig, zij is schier frisch en aangenaam gelijk de hartelijke en schoone taal van Duitschlands grooten theoloog. Indien men de auteurs in twee soorten verdeelen kan: de groote menigte van hen die schrijven om te schrijven en de weinigen die schrijven om de zaak; op den zwerm van vertalers, die ons dagelijks rijpe en groene buitenlandsche lettervruchten aanbieden, kan gerust dezelfde classificatie worden toegepast. Hier doet zich het zeldzame geval voor dat noch de auteur, noch de vertaler, door eigenbelang of gunstbejag gedreven, papier hebben zwart gemaakt. De arbeid van den heer Feith is een onschatbare aanwinst voor allen, die in Nederland wel lezen kunnen maar geen Duitsch verstaan. Indien iemand eenige sympathie koestert voor reine taal van het gevoel en edele gedachten, zoo verzuime hij niet Schleiermacher's brieven

[pagina 424]
[p. 424]

ter hand te nemen. Men heeft ze met den naam van een stichtelijk boek bestempeld, en inderdaad is het stichtelijk met zulk een grooten en goeden geest als Schleiermacher in aanraking te komen; wie dergelijk gezelschap ontmoet, doet schade aan zijn ziele, indien hij verwaarloost een eind wegs mede te gaan. Maar tevens zijn Schleiermacher's brieven onderhoudend en belangrijk gelijk de meest boeijende roman; ik verbeeld mij dat zij bij uitstek geschikt zijn om tot lectuur te dienen bij de ontbijt- of theetafel van onze huisselijke kringen. Men behoeft geen godgeleerde van beroep te zijn om met ingenomenheid te lezen wat Schleiermacher aangaande zijn persoonlijke ervaringen en ontmoetingen in alle tijdperken zijns levens aan boezemvrienden en vooral boezemvriendinnen heeft medegedeeld. Voor de groote menigte ook van geletterden is Schleiermacher niet anders dan een auteur, ongeveer in denzelfden zin waarin Nepos en Livius auteurs voor ons waren, toen wij op het gymnasium Latijn moesten leeren. Voor de weinige theologen hier te lande, die Schleiermacher's soms moeijelijk verstaanbare Geloofsleer in merg en been hebben opgenomen, is hij een beroemd godgeleerde, die voor de dogmatiek een nieuwe baan gebroken heeft. Voor Baur was hij ‘een meester in de kunst om het dogmatische formalisme op echt diplomatische wijze te handhaven,’ een persoon, die zich zelven en anderen zocht te misleiden en met buitengewone vaardigheid ‘aan kerkelijke leerstellingen een zin wist op te dringen, dien hij onmogelijk voor den waren houden kon, maar welke door hem werd aangewend ten einde het hemelsbreede verschil tusschen zijn eigen geloofsleer en die der kerk zooveel mogelijk te bedekken en te verschoonen.’ Voor allen, die Schleiermacher's brieven lezen, is hij een wezen van vleesch en bloed, niet zonder gebreken, maar beminnelijk en edel in een mate als weinigen, een wakker man, een groote held, door veelvuldig lijden gelouterd, die de banier van godsdienst en zedelijkheid, van vaderlandsliefde en gehechtheid aan het verkwikkelijke familieleven in moeijelijke dagen breed wist te ontplooijen. Hoe aandoenlijk schoon en belangrijk zijn de brieven, welke hij reeds als jongeling aan zijn ouden orthodoxen vader schreef! Men leze bij voorbeeld den volgenden, dien hij negentien jaren oud op het seminarium te Barby schreef, waar hij bij de Hernhutters zijne opleiding genoot.

‘Hartelijk Geliefde Vader! Wel laat, maar daarom niet minder opregt en vurig breng ik u mijne gelukwenschen met het nieuwe jaar. Hoe ouder men wordt, beste vader! en hoe meer inzigt men verkrijgt in den loop der wereldsche dingen, des te meer wordt men overtuigd, dat men eigenlijk, om elkander niets kwaads te wenschen, al de gewone wenschen moet achterwege laten. Alles is of geluk of ongeluk in betrekking tot de omstandigheden. Maar weet gij wat ik u toewensch? Het is kalme berusting en gelatenheid in alles wat u overkomt. Wat wordt door een vader vuriger verlangd, dan dat hij vreugde aan zijne kinderen mag beleven? Hoe meer ik u dat, als uw zoon, met hartelijke liefde toebid, des te grooter overwinning moet ik op mij zelven behalen; des te meer schokt het mij tot in het binnenste van mijne ziel, dat ik u iets heb mede te deelen, dat voorzeker uwe hoop op de vervulling van dien wensch zal doen

[pagina 425]
[p. 425]

weifelen. In eenen vorigen brief maakte ik u bekend met mijne ontevredenheid over den beperkten kring waarin ik mij beweeg; ik deelde u mede hoe ligt daardoor twijfelingen op het gebied der godsdienst, bij jongelieden van mijne jaren zoo gewoon, kunnen worden bevorderd, en zocht u zoo voor te bereiden op de tijding dat dit bij mij reeds het geval was, maar ik bereikte mijn doel niet. Gij dacht dat uw antwoord mij de rust had wedergegeven, - en ik zweeg, het is onverantwoordelijk van mij, zes geheele maanden. Maar ik kon het niet van mij verkrijgen, u die dwaling te ontrooven. Het geloof, zoo schreeft gij mij, is eene gave van de godheid. Ach, lieve Vader! indien gij meent, dat er buiten zulk een geloof geen geloof bestaat of ten minste zonder dat geene zaligheid daarboven, geen geluk of rust op aarde mogelijk zou zijn - en ik weet dat gij dit gelooft - bid dan van God, dat Hij het mij schenke, want nu is het voor mij verloren. Ik kan niet gelooven dat Hij, die zich zelven den zoon des menschen noemde, de eenige waarachtige God is; ik kan niet gelooven dat zijn dood een plaatsvervangend verzoeningsmiddel was, omdat Hij het zelf niet uitdrukkelijk heeft gezegd, en ik mij niet kan voorstellen dat zulk een zoenoffer noodig was. God kan toch die menschen, die hij kennelijk niet heeft geschapen om reeds volmaakt te zijn, maar om naar volmaaktheid te streven, onmogelijk eeuwig willen straffen, wijl zij niet volmaakt zijn. Ach, beste vader! de diepgaande smart, die ik bij het schrijven van dezen brief ondervind, verhindert mij u te verhalen hoe ik tot dit gevoelen gekomen ben, en al de gronden op te geven, die ik meen daarvoor te hebben; maar ik verzoek u dringend, houd het niet voor eene voorbijgaande gedachte, die geene diepe wortels zou geschoten hebben. Reeds een jaar lang is dit gevoelen het mijne, en een lang en ernstig nadenken heeft mij daartoe gebragt. Ik bid u, deel mij uwe sterkste gronden ter wederlegging mede. Maar ik wil geheel opregt zijn. Ik geloof niet dat gij mij spoedig zult kunnen overtuigen, want mijne meening staat vast.

Zoo is dan het berigt, dat u zoo zal doen ontstellen, er uit. Bedenk nu eens wat er omgaat in mijne ziel bij mijne - ik kan toch mij zelven met een goed geweten die getuigenis geven, en ook gij zijt overtuigd dat zij waarheid behelst - bij mijne groote en hartelijke liefde tot zulk een goeden vader als gij zijt, wien ik alles te danken heb, en die mij zoo innig liefheeft; dan kunt gij eenigzins nagaan wat het mij moet gekost hebben, deze letteren op het papier te brengen. Zij zijn met bevende hand en met tranen in het oog geschreven; en ik zou ze u zelfs nu nog niet hebben toegezonden, indien mijne superieuren mij daartoe niet hadden gedrongen en mij niet bepaald den last hadden opgedragen, u te schrijven. Maar troost u daarmede, lieve vader! dat gij, zoo als mij bekend is, ook lang in denzelfden toestand zijt geweest, waarin ik nu verkeer. Twijfelingen bestormden u vroeger, even als mij nu, en toch zijt gij de man geworden, die gij tegenwoordig zijt; denk, hoop en geloof dat het met mij even zoo kan gaan, en wees verzekerd, dat ik, ook zelfs in den tijd, dat ik niet hetzelfde geloof met u belijd, mij altijd zal bevlijtigen om een regtschapen man te worden, die een nuttige plaats kan bekleeden in de maatschappij; dat is toch het voornaamste.’

[pagina 426]
[p. 426]

Wij breken hier onze aanhaling af. Wie de tweede helft van dezen brief wil lezen, schaffe zich de vertaling van den heer Feith aan. Zij is allerwege vloeijend gelijk de meegedeelde proeve. Dit wat den vorm betreft. Ten opzigte van den inhoud zijn deze brieven niet, gelijk de titel vermeldt, eene bijdrage tot de kennis van Schleiermacher's leven, maar oneindig meer: zij bevatten 's mans volledige geschiedenis. Waar het verband dit vereischte, zijn brieven van anderen tusschen die van Schleiermacher zelven ingeschoven, zoodat de twee bundels te zamen een schoon geheel vormen en bij de lezing het beeld van den beroemden vromen man, gelijk hij in de achtereenvolgende episoden zijns levens in de werkelijkheid geweest is, helder en krachtig voor onze oogen verrijst. Ook de diepste schuilhoeken zijns harten worden ons toegankelijk gemaakt. Wij betreuren het slechts dat de heer Feith gemeend heeft eenige brieven achterwege te moeten houden, welke aan zekere Eleonore G. waren gerigt, eene vrouw, wier vrede door een rampzalig huwelijk geheel verstoord was geworden, en voor welke Schleiermacher gedurende eenigen tijd vurige liefde gekoesterd heeft. Indien zij zich van haar echtgenoot had willen scheiden, zou Schleiermacher zich zoo gaarne aan haar door de reine banden van een wettig huwelijk verbonden hebben! Dikwijls bedacht hij in die dagen hoe oneindig meer vreugde en blijdschap er op aarde zou heerschen, indien zij, die door God en de natuur oorspronkelijk voor elkander bestemd waren, niet ten gevolge van ligtzinnige geloften en ijverzuchtige maatschappelijke bepalingen voor eeuwig van elkander verwijderd werden. Wij behoeven wel niet te verzekeren dat ook in zijne betrekking tot Eleonore G. Schleiermacher geen enkel oogenblik laag en gemeen is geweest. Waarom dus met den mantel der vergetelheid een hartstogt bedekt, welke, gelijk alles wat er in zijn grooteziel omging, zijne edele en schoone zijde had en die bij iederen vriend van waarheid en natuur geen minachting, maar sympathie en medelijden verwekken moet? Door zijne onhandige en kleingeestige achterhoudendheid laadt de heer Feith op den man, dien hij bewondert en vereert, welligt bij sommigen den schijn dat er veel is voorgevallen wat het daglicht niet mag zien, terwijl Schleiermacher inderdaad de heilige pligten en regten van het huwelijk in al hun omvang meer dan eenig ander van zijn tijdgenooten toont begrepen en gewaardeerd te hebben. Wie dienaangaande den minsten twijfel koesteren mogt, leze slechts de heerlijke bladzijden, welke hij, in de dagen van zijne treurige genegenheid tot Eleonore G., aan E. von Willich en diens jeugdige bruid geschreven heeft. Bovenal leze men de brieven, welke uit den tijd dagteekenen, dat Schleiermacher met Henriette von Willich door wederzijdsche liefde hemelsche vreugde smaken mogt: zij kunnen ieder doen gevoelen dat huisselijk geluk en reine, belangelooze liefde de kostelijkste schatten zijn, welke God voor zijne menschenkinderen op aarde heeft weggelegd. Alle wereldsche uitspattingen en afleidingen laten de ziel des menschen ledig en doen haar op den langen duur een prooi worden van zwartgalligheid en verveling; hij alleen, die vrouw en kinderen bezit en bemint, kan in volle mate gelukkig zijn. Deze les voor alle eeuwen waait ons telkens uit Schleiermacher's brieven te gemoet.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken