Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Tijdspiegel. Jaargang 20 (1863)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 20
Afbeelding van De Tijdspiegel. Jaargang 20Toon afbeelding van titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 20

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.57 MB)

Scans (77.49 MB)

ebook (5.50 MB)

XML (3.17 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Tijdspiegel. Jaargang 20

(1863)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 230]
[p. 230]

Eerste Hollandsche meeting.

Ik heb de eer slechts een eenvoudig Weltkind te zijn, en koester daarom veel achting voor iedereen, die het hoofd op durft steken, al zit er ook nog zoo weinig in. Het ijzer toch, dat weinig hout snijdt, wondt de hand wellicht des te dieper. Daarom wilde ik ook eens zien, van welke kwaliteit datgene zou zijn, hetwelk te Wolfhezen gesmeed zou worden. De gedachte, dat al woonden eenige duizenden die plechtigheid bij, nog meerderen waren t' huis gebleven en dus moeten afgaan op hetgeen derden in nieuwsbladen, enz. er van vertellen, bewoog mij den ondervonden indruk weder te geven. Want niet onwaarschijnlijk zullen zij een geheel anderen indruk gekregen hebben, dan de vrucht zou zijn geweest van eigen aanschouwen. Dit acht ik, dat ten minste zeer waarschijnlijk het geval bij diegenen zal wezen, die niet voor godsdienstige meetings gestemd, ja misschien niet eens van een zendelingsvereeniging lid zijn. Daarom dacht ik 't maar eens te moeten beproeven, hoe de pen past in mijn hand. Het ‘bezie de zaken van alle kanten en kijk uit zooveel mogelijk oogen’, zal ook hier niet geheel ongepast zijn.

Het terrein was met veel smaak gekozen, zoodat voor allen het zamenzijn vruchbaar was in aesthetisch genot. Er waren partijen bij wier aanblik de dilettantteekenaar weemoedig aan zijne schets-portefeuille dacht. Één plekje vooral was bekoorlijk, dicht bij preekstoel no. 2, waar tamelijk hooge heuvels plotseling door een diepe kloof en een helder beekje van elkaâr gescheiden werden. Aan weêrskanten lagen in de bontste verwarring en de natuurlijkste houdingen, groepen mannen en vrouwen tegen de hoogten geleund, die zich nu eens met een dikke jufvrouw, die over het beekje moest geholpen worden, of met een uitglijenden boerenjongen vermaakten, en dan weêr het oor aan den naburigen spreker leenden of een psalm aanhieven. Daar hoorde ik eerst eene toespraak van den heer Heldring. Het speet mij, dat de goede indruk, dien hij eerst op mij maakte, door hem zelf werd uitgewischt, toen hij geheel onnoodig zich waagde aan eene rechtvaardiging van Keizer Karel's bekeerings-methode en aan eene gelijkstelling van alle heidendom met barbarisme. Want het oordeel over het eerste is uit christelijk, moreel en elk ander oogpunt niet twijfelachtig. En bij de tweede uitspraak rezen twee vragen bij mij op: hoe men gewoonlijk den toestand der middeleeuwen noemt, waaruit ons protestantsch Westersch christendom zich ontwikkelde? en wie er zou durven verzekeren, dat ook de Oostersche volken zich niet hooger zullen verheffen, en zooals reeds 't fetichisme, ook hun pantheisme en supranaturalisme, zachtkens aan verfijnd, voor hoogere ontwikkeling zal plaats maken? Daarna hoorde ik de eenige speech die mij geen oogenblik verveelde, uit den mond van den heer Looman. Het ondankbaar en moeijelijk werk om een verslag te geven der op de meeting vertegenwoordigde zendingsvereenigingen was hem opgedragen. Doch hij volbracht zijn taak op waarlijk meesterlijke wijze, met zulk een afwisseling van ernst en boert,

[pagina 231]
[p. 231]

van cijfers en vermaningen; hij sprak steeds op zulk een opgewekten, populairen toon, dat de minuten omvlogen. Zelfs een passage als deze: ‘door den goddelijken zegen, den onvermoeiden ijver, de krachtige inspanning, - parapluien neêr, het regent niet meer, - werd eene school gebouwd, een kerk gesticht,’ enz. hinderde niet. Het rondtrekken en wuiven van den kommissaris met een witten zakdoek aan een stok gebonden, het roepen van ‘muziek!’ aan het einde of van ‘nog niet!’ vóór het slot van een speech die dikwijls alles van een preek had, stootte niet. Ja, toen de heer Witteveen het ernstig onderwerp: het leven des christens moet lijden zijn, behandelde en er tusschen voegde: ze trekken me bij de panden van men rok, maar ik heb je nog twee woordjes te zeggen! en deze twee woordjes de verzekering behelsden, dat wij moed konden houden, zoolang wij een Da Costa in den hemel en een Capadose op aarde hadden, lachte wel iedereen, tot de Ermelosche ongekamde schoonen toe, maar niemand raapte den in zulke dwaasheden toegeworpen handschoen op. Juist de strenge begrippen en de dikwerf koddige vormen van vele sprekers, de ekstatische stemming van sommigen en de vrolijke blijhartigheid van anderen, de ernstige woorden, die gehoord, en de dwaze ontmoetingen, die gezien werden, veroorzaakten door hunne tegenstelling een humor, die het leven, door de nieuwe toestanden in het gemoed van velen geboren, ontzaggelijk verhoogde. Wanneer de Institutio Christiana Calvini op twee beenen in het bosch had rondgeloopen, zou haar perkamenten band geglimlacht hebben. Waren er menschen die zelfs tegenover deze prachtige eiken een kerkgezicht konden zetten, dan hebben zij waarschijnlijk hun baker er reeds mede aangekeken. Toch meenden wij hier en daar ietwat te bespeuren dat naar geestelijken hoogmoed riekte, terwijl zich elders de duidelijke kenteekenen van mysticisme en dweepzucht, die vreesselijke kwalen, vertoonden.

Een groep zal ik niet licht vergeten. De laatste speech was gehouden en de menigte verstrooide zich. Op eens hoorde ik nevens mij een psalmgezang, dat op den meest gespannen toon en met den heftigsten hartstocht werd aangeheven. Het was een dominé, sommigen zeiden een professor aan het seminarium der Afgescheidenen, die met zijne familie den hemel scheen te willen bestormen. Opmerkelijk waren: de ekstatische houding, de bevende lippen, de omhooggeslagen oogen, de trillende klanken van man en vrouw, het ongezonde gelaat van den jongen en het naïf zedige van het meisje, dat, kluchtige tegenstelling met hare geestvervoering, een waterkruik en glas droeg in de vroom gekruiste armen.

Opmerkelijk was ook het socialisme, dat onder de vrienden heerschte. Bekend of onbekend maakte geen verschil, en menig paar wandelde naar een preekstoel, of zong uit één boekje, waarvan de Veluwe de eene en Holland de andere helft leende voor dien dag. Toch kon niemand worden aangewezen, die zich zelf vergat, zelfs niet toen de karabiesen waren ontpakt en het gelagkamertje der boerderij was geopend.

Toen ik de lijst der sprekers nazag, vreesde ik niet weinig hei- en duindogmatiek te moeten slikken, ja het vermoeden, dat de meeting misschien eene demonstratie zou worden tegen de bewoners der vlakten, was mij niet vreemd. Tot mijne vreugde moet ik bekennen,

[pagina 232]
[p. 232]

dat deze vrees ijdel was. Reeds de Heer Looman verzekerde, dat de zendingsvereenigingen, al waren er ook van allerlei kleur, één Heer hadden en één geloof. Waren er nu en dan sprekers die de zendelingen vergaten voor hunne dogmatiek, in den regel hielden zij zich, zoover ik weet, vrij wel aan hun onderwerp. En wat zij daarbij gezegd hebben over inwendige zending in huisgezin en omgeving, bleek mij later niet het minst onvruchtbare, dat verkondigd werd. Want toen ik terugkeerde naar het station, knoopte ik met dezen en genen een gesprek aan, om eenigsints te kunnen nagaan welke vruchten de meeting dragen zou. Op mijn vraag, wat hem 't meest getroffen had, antwoordde mij een burgerman, na eenig beraadslagen met zijne vrouw, met een verhaaltje, dat zij van een der dominés hadden gehoord. Hoe een oud man, die bijna lam was, tweemaal daags een trapje moest op- en afklimmen, ongeveer drie voet hoog, hetgeen hem zoo zuur viel, dat hij wenschte, maar drie voet onder den grond te liggen, waarop een buur hem had geantwoord: wie aan God gelooft, wanhoopt nooit! Drie Amsterdamsche juffertjes waren 't meest gesticht door een opmerking over de wedergeboorte. Een der heeren had nl. gezegd, dat er dan een liefde in het hart ontstond voor Jezus, zoodat men al zijn best deed om menschen te bekeeren, die maar als dieren en heidenen voortleefden. Deze staaltjes mogen ten bewijze dienen, dat er op dien dag, waarop anders, naar ik vrees, vele woekerplanten en onkruid nieuwe kracht ontvingen, ook goed zaad is uitgestrooid. Heidenen en Joden waren op den achtergrond geraakt, de Menahasse week voor de Nes. Eigen behoeften waren verlevendigd, en de oogen gevestigd op eigen kring. Waarlijk, de praktische zin van ons volk is een dikwerf niet genoeg te prijzen veiligheidsklep.

Om nog eens terug te komen op de sprekers, moet ik bekennen dat mijne vrees bewaarheid is, dat zij hunne hoorders niet volkomen juist zouden inlichten aangaande de vruchten der zending. Het is toch een feit, dat deze vergeleken met de bestede moeite en kosten, zeer kommerlijk zijn. En hoe gering moet zij niet wezen in de oogen van hen, die alleen bijdragen om het christendom uit te breiden en in het specifiek christelijke alleen waarborg vinden voor zaligheid? Of 't aan de andere godsdiensten of aan de christelijke ligt, weet ik niet, maar zeker is de methode om Buddisten en Mohamedanen tot 't christendom te bekeeren, nog niet gevonden. Trouwens zal dit onmogelijk zijn, zoolang zij voor Siddharta en Mohammed dezelfde of noch meer veneratie koesteren, als wij voor Jezus van Nazareth. En betreurt men den nadeeligen invloed, dien hun godsdienst uitoefent op hun leven, nog treuriger is het bekende feit, dat bijv. bij den Javaan menigmaal overgang tot het christendom in sommige opzichten met achteruitgang op moreel gebied gepaard gaat. Bovendien werd te Wolfhezen, gelijk meestentijds, vergeten welken indruk een Hadji daar zou veroorzaakt hebben, als hij was opgetreden met eene boodschap aangaande onze godsdienst, gelijk aan die van onze zendelingen aangaande de zijne. Dit gevolg van de ingenomenheid met eigen bezit is lichter te begrijpen en te vergeven, dan wanneer men iemand den staf ziet breken over andere godsdiensten, den beoordeelaar misschien slechts bij name bekend. Juist dit, dat men zich gelukkig gevoelt in eigen godsdienst, moest meer tot eerbied stemmen voor die, waarover een ander, al is 't ook door onkunde, zich verheugt.

 

NB. Mochten in deze Potpouri dingen voorkomen, die den aesthetischen smaak minder streelen, ook hierin ontvangt men een getrouwen afdruk van de schaduwzijde der meeting.

[pagina t.o. 233]
[p. t.o. 233]


illustratie
GALG en CEL
Vloek over de maatschappij, die den vader moordde en de moeder schandvlekte met haar onnoozel kind
Mijn God! ben ik dat geweest?



Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken