Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Tijdspiegel. Jaargang 21 (1864)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 21
Afbeelding van De Tijdspiegel. Jaargang 21Toon afbeelding van titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 21

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (8.72 MB)

Scans (79.22 MB)

ebook (5.97 MB)

XML (3.58 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Tijdspiegel. Jaargang 21

(1864)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 593]
[p. 593]

Suum cuique.

IV.
Verwarde gewetens.

Weder regent het vlugschriften: een kerkelijke twist, en de Kerk twist gaarne op de markt. In een Hervormde Gemeente, behoudend uit overtuiging en op andere gronden, is de moderniteit, angstvallig buitengesloten, eensklaps uitgebroken. Twee predikanten heffen de banier der moderne rigting hoog op, een treedt als haar kampvechter te voorschijn, nu niet voor 't eerst, zegt hij, maar nu met open vizier, luide aangekondigd. In de vergadering der gemeente, van den kansel worden de godsdienstgeschillen opzettelijk behandeld. Zeker heeft dit zijn bedenkelijke zijde: de vraag dringt zich op, of de Evangeliedienaar, in plaats van het godsdienstig leven te ontwikkelen in de rigting, welke hem de meest ware voorkomt, met de middelen, die hij de meest geschikte acht, die rigting zelve in haar grondslagen en strekking moet ontwikkelen, opzettelijk, breed, bij herhaling; de vraag, of hij een reeks verhandelingen over de botanie mag houden in plaats van de gemeente te voeden met de vrucht van den levensboom. Welligt is de vrees niet ongegrond, dat de kansel zoo tot een worstelperk wordt, waarin een kampioen zich-zelf den prijs toekent. Wie alzoo optreedt, hij zij voor 't minst bedacht op het gevaar van eenzijdigheid, hij wake, dat hij zijn rigting niet als de éénig ware voorstelle en het christelijk leven voorbij zie, dat aan geenerlei rigting ontbreekt. Zeker heeft hij bedacht, dat de tegenstand wordt opgewekt, en de nederlaag, mogt hij bezwijken, door zijn eigen geestverwanten, en niet zonder alle regt, hem alleen zal gelaten worden. Wie, zal men hem toeroepen, wijdde u tot den woordvoerder der moderne theologie?

Krachtig verzet heeft die prediking reeds gevonden.

De Haagsche ouderlingen beginnen hun bediening ernstig op te vatten. In afwachting, dat ze straks ‘die haer onstigtelick dragen’ zullen gaan vermanen, zien wij ze reeds gewapend tegen de ‘vreemde leer.’ En reeds terstond openbaart zich het droevig gevolg van het theologiseren der predikanten: de ouderlingen theologiseren meê. Zij beroepen zich op een wetsartikel, waarin als grondbeginsel der Christelijke, inzonderheid der Hervormde Kerk, aangewezen is, ‘dat men van ganscher harte aanneemt en opregtelijk gelooft dat Gods Heilig Woord is vervat in de boeken des Ouden en Nieuwen Verbonds,’ terwijl ze daarna hun meening uiten, dat de moderne theologie geen eigenlijk gezag aan die boeken toekent, en boeken die wonderverhalen behelzen, Gods woord niet kunnen bevatten voor hen, die wonderen ontkennen. Der ouderlingen logica houdt nog geen gelijken tred met hun ijver.

Maar hun ijver deelt zich meê. De kerkeraad voelt zich in gemoede bezwaard.

De kerkeraad is geroepen de leer, de leer der Hervormde Kerk te handhaven.

's Kerkeraads geweten dringt hem er toe.

Dat geweten is ontwaakt.

't Had anders een gerusten slaap.

De praedestinatie, zenuw der kerkleer, werd ontkend. Het geweten sluimerde.

Het pelagianisme werd verkondigd. Het geweten sliep.

Het arminianisme spookte. Het geweten bleef slapen.

Het arianisme regeerde. Het geweten sliep maar door.

[pagina 594]
[p. 594]

Maar de moderniteit verheft haar stem, en het geweten ontwaakt. Alleen is 't nog wat slaapdronken en tast in den blinde rond.

De Hervormde kerkleer liep geen gevaar, zoo lang men zich hield aan Ds. A. of B. Maar nu Ds. C. zich niet houdt aan de leer van Ds. A. en B., nu ontwaakt plotseling het geweten van Ds. A. en B., en in plegtige vergadering met de theologiserende ouderlingen, vragen Ds. A. en B. hoog ernstig aan de Synode: wat moeten wij toch doen om ons geweten gerust te stellen, nu Ds. C. het niet meer eens is met Ds. A. en B.; hoe moet de kerkleer gehandhaafd worden, nu Ds. C. niet meer met ons pelagiaansch of ariaansch wil zijn, maar modern verkiest te worden?

Ds. Gunning vraagt het niet aan de Synode. Hij heeft een andere vraag, een vraag aan Ds. A. en B. met de theologiserende ouderlingen. ‘Waartoe verwonderd,’ vraagt hij met ernst. ‘Want het is onwaar, dat deze dwaling welke thans besproken wordt, onder ons als het ware plotseling en bij een of twee voorgangers zou opduiken. Vele anderen.... hebben dat beginsel sinds lang gedeeld. Er is eene behoudende half-rechtzinnige richting, welke, hoe ook in denkbeelden van de moderne theologie verschillend, hoe ook tot geheel andere slotsommen komende, evenwel dat beginsel met haar gemeen heeft..... Ik moet opkomen tegen de onbillijkheid waarmede men een of twee personen onder ons, gelijk zoo dikwerf elders, met partijdigheid uitmonstert als uitsluitend dat beginsel vertegenwoordigende. Dit toch verwart de gewetens.....’

Ds. Gunning zag gaarne, dat de gewetens van Ds. A. en B. onverwarde gewetens waren, die tegen Ds. A. en B. zelven getuigden.

Ds. Gunning kan het Dr. Zaalberg wel vergeven, dat hij niet eenstemmig is met Ds. A. en B.; maar hij vergeeft het den modernen Dr. niet, dat hij in strijd verkeert met het beginsel der Hervormde Kerk.

En dat beginsel?

Is een belijdenis.

Een beginsel een belijdenis?

Waarom niet?

En welk een belijdenis dan? Toch die van de Gereformeerde Kercken in Nederlant, overgesien in de Synode Nationael, laetst gehouden tot Dordrecht in de jaren 1618 en 1619. Inhoudende de Hoofdsomme der Leere van Godt, ende der eeuwiger saligheyt der zielen. Laat ons zien, wie is volgens deze belijdenis een lid der ware Kerk? ‘Die kan men kennen uyt de merckteeckenen der Christenen: te weten, uyt het geloove, ende wanneer sy aengenomen hebbende den eeuwigen Saligmaker Jesum Christum, de sonde vlieden, ende de gerechtigheyt najagen, den waren Godt ende haren naesten lief hebben, niet af en wijcken noch ter rechter noch ter slinckerhant, ende haer vleesch kruycigen met sijne wercken.’

Neen, dit minder.

Het beginsel is: ‘de belijdenis van Jezus als den Christus naar de schriften.’

Dit dekreteert Ds. Gunning.

En op grond van dit beginsel, door Ds. Gunning, dat is door de Hervormde Kerk, beleden, roept Ds. Gunning aan Dr. (niet Br.) Zaalberg c.s. toe: ‘Ik vertrouw dat uw eigen geweten de onhoudbaarheid uwer stelling in onze Kerk zal gevoelen. Ik bid U daarom, Mijne Heeren! treedt vrijwillig uit de ambstbediening in onze Kerk, wier geloofsbeginsel gij bestrijdt.’....

De Kerkeraad vindt weerklank bij de gemeente.

De Gemeente is de heer Groen van Prinsterer.

Hij betreurt het, dat Ds. Gunning zich niet bij de conservativen (Ds. A. en B.) heeft aangesloten.

Ds. Gunning is onervaren in de politiek.

De Kerk moet een leer hebben, beweert de Heer Groen van Prinsterer.

Die leer moet gehandhaafd worden.

[pagina 595]
[p. 595]

‘Neem de grensbepaling zoo ruim gij wilt; geloofseenheid is voorwaarde van Kerkgemeenschap; de regel, de wet, door wier handhaving de gemeente tegen gewetensdwang moet worden beschermd. In de uitwendige Kerk is dit gezag onmisbaar. De eenheid der Kerk mag niet gezocht worden in een reglement; evenmin in de zedelijke eigenschappen des harten, hetzij van natuurlijke opregtheid, hetzij bekeering en geestelijk leven, waarvan de beoordeeling boven menschelijk bereik ligt.’

‘Hieraan zullen zij erkennen, dat gij mijne discipelen zijt, zoo gij liefde hebt onder elkander’, zegt Christus; ‘de zuivere en onbevlekte godsdienst voor God en den Vader is deze, weezen en weduwen bezoeken in hunne verdrukking, en zichzelven onbesmet bewaren van de wereld’, spreekt zijn Apostel.

De beoordeeling hiervan ligt boven mijn bereik, zegt de Heer Groen van Prinsterer.

En of gij al dan niet Christen zijt, de beoordeeling er van móet binnen zijn bereik liggen. Hoe zou hij u anders kunnen veroordeelen?

Hij vonnist streng: ‘dergelijke taal is beneden alle kritiek. En zoo men evenwel kritiek begeert, dan noem ik deze gedrukte toespraken schotschriften tegen Christendom en Bijbel; een soort van vergaderbak der ligtzinnigheden eener grenzenlooze twijfelarij, die men, met de woordenrijkheid en gejaagdheid van iemand die bij zijn eigen bedrijf en betoog geen rust heeft, als verkregen uitkomsten der wetenschap, uitvent.’ Intusschen - de Heer Groen van Prinsterer beoordeelt den persoon niet; maar de daad!....

Zoo die daad nog eenige sympathie vindt, ze zal het alleen te danken hebben aan haar beoordeelaars, die onder allerlei namen en vormen hun Ik stellen tegenover 't geen hun Ik niet behaagt. Ook op dezen kerktwist drukt de vloek van den geestelijken hoogmoed, en loodzwaar is zijn wigt. Voor het christelijk leven verwachten wij van dezen twist niets. Niet alzoo komt het koningrijk der waarheid en der geregtigheid. Veeleer vreezen wij, dat menigeen door dat ijdel roepen afkeerig zal worden van een godsdienst, die ter linkeren ter rechterzijde zoo weinig vruchten voortbrengt van echte humaniteit.

V.
Fransche barbaarschheid.

Onlangs las ik in de Punch een geestige vergelijking van de regtspleging in Engeland met die in Frankrijk, in den vorm van een zamenspraak tusschen ‘de wet’ en ‘de gezworenen.’ In Engeland is de wet geheel in het voordeel van den beschuldigde, in Frankrijk geheel in zijn nadeel. Daarom ook, wanneer in dit laatste land de gezworenen het ‘niet schuldig’ uitspreken, vaart ‘de wet’ in grimmigen toorn tegen hen uit en noemt hen ‘een hoop oproerige en stomme honden, die verdienen dat de procureur des keizers hen vervolge als boosaardige zamenzweerders!’ waarop de jury haar bank verlaat, druipstaartend, maar tevens met diepen eerbied vervuld voor de regering des keizers. Ik hield dit in mijne onnoozelheid voor eene charge; zoo erg toch kon ik mij de zaken niet voorstellen. En echter, de schrijver van dit artikel in de Engelsche Charivari is nog beneden de waarheid gebleven. De Haarlemsche courant meldt het ons. Let wel, de Haarlemsche! Ware het een ander nieuwsblad, ik zou nog durven twijfelen. Maar de Haarlemsche!.. Mijn oom zegt altijd: Ja, gij moogt er om lagchen of niet, maar dit is de éénige courant waar men op aan kan. De berigten komen er wel wat later in dan in andere papieren, maar dan is het ook waarheid, niets dan waarheid, goud, zuiver goud tot den bodem! Welnu, in die Haarlemmer (no. van 19 Mei) lees ik het volgende: ‘De jury heeft den heer de la Pommerais schuldig verklaard aan vergiftiging en is

[pagina 596]
[p. 596]

dien ten gevolge door het geregtshof ter dood veroordeeld!’ Is het niet gruwelijk? Mag men zoo iets stilzwijgend aanzien? Zullen de andere volkeren van Europa gedoogen, dat zoo iets in onze beschaafde eeuw gebeurt? Kunnen de mogendheden dat toelaten, of zullen ze zeggen dat het een Europesche is kwestie en dus - dat één eer zich niet mede kan moeijen ten zij alle medewerken, zoo als ze met Polen en Denemarken gedaan hebben?.. Ik heb vroeger wel eens gedacht, dat men misschien de jury ook bij ons moest invoeren, maar als die instelling op Fransche leest moet geschoeid worden, dan bedank ik ten minste voor de eer om er toe te behooren. Het martelaarschap lacht mij nog niet sterk aan!

VI.
Eek zomervraag.

In het Handelsblad van heden (19 Mei) maakt zekere quidam uit Amsterdam bekend dat ‘zomerplaag niet meer werkzaam is.’ Op zich zelf is dit een heugelijk berigt, want sedert den tijd van Pharao heeft ieder zich altijd verheugd over het verdwijnen van een ‘plaag,’ al is het dan ook maar een zomerplaag. Toch ben ik ietwat nieuwsgierig om te weten, wat de steller dier advertentie eigenlijk door ‘zomerplaag’ verstaat. Is het een 29e epitheton voor de zon, die er bij Huygens in zijn ‘Voorhout’ nog slechts 28 heeft, waartoe b.v. deze behooren.

 
‘Beesten-bijter, vel-versenger,
 
Blond-bederver, joffer-haet’?

Of is het in het algemeen een van die kleine rampen, die ons toch het genot van den zomer bederven, b.v. vliegen, muggen, enz., of de Nederlandsche Hervormde Synode? Spoedig hoop ik op deze vraag antwoord te zullen ontvangen, opdat ik ten minste vóór den eersten Woensdag in Julij moge weten, van welke plaag ik dezen zomer bevrijd zal zijn.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken