Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Tijdspiegel. Jaargang 22 (1865)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 22
Afbeelding van De Tijdspiegel. Jaargang 22Toon afbeelding van titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 22

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.05 MB)

Scans (84.46 MB)

ebook (5.93 MB)

XML (3.78 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Tijdspiegel. Jaargang 22

(1865)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Brieven van den ouden heer Smits aan zijn kleinzoon.
IV.

Gij herinnert u, mijn jongen, mijne schrijftafel, aan het raam, met het gezigt op den tuin, wiens muren door het jonge groen van de heesters volkomen bedekt zijn, zoodat ik mij best verbeelden kan geheel buiten te zijn, als ik zoo, met de pen in de hand, uit het openstaande venster kijk onder anderen naar de vrolijke musschen, die het zoo druk hebben met pikken en tjilpen en rondvliegen en genieten in den heerlijken zonneschijn. Die vogeltjes maken het mij heel moeijelijk om te schrijven. Terwijl ik, als een grijze uil, wijze zedelessen ten uwen behoeve zit te bedenken, fladderen zij, als de jeugd rond - en genieten het leven. - 't Komt me voor, dat zij mij uitfluiten, met al mijne wijsheid, en dat zij den eerbiedwaardigen vogel, het zinnebeeld van de voortreffelijke Minerva, voor een hoogst vervelend wezen houden.

Jeugdige musch, ik neem het u niet kwalijk. De zonneschijn waarin gij, mijn zoon, nu ronddartelt, is wèl heerlijk; maar zij is te sterk voor dien ouden uil uw grootvader, - en ik begrijp best, hoe, toen ge mijn laatsten brief hadt doorgeworsteld, gij er toe kwaamt, mij te schrijven, ‘maar, waarde grootvader, wat ge zegt van het heerlijke van de wetenschappen, is alles heel waar, echter is er nog eene andere soort van poëzy in dit leven, die ik wèl gevoel, maar niet beschrijven kan, en waarvan gij in uw brief geene melding maakt.’

Dat is heel waar, mijn jongen. Ik heb u tot dusver alleen gesproken over de poëzy van het verstand, zoo te zeggen. Den zonneschijn van het leven,

[pagina 580]
[p. 580]

de poëzy van het gevoel, heb ik nog niet vermeld.

Het is echter slechts door verstand en gevoel beiden in overeenstemming te brengen, dat gij gelukkig kunt worden, en hierover was het al mijn voornemen u te schrijven, eer ik uwen brief ontving, en eer die musschen en die lentezon mijn hoofd op hol gebragt hadden.

Het is volstrekt niet uwe schuld, - noch de mijne, - als gij de wetenschappen en de wijsbegeerte en al die zeer gewigtige zaken, beschouwt als alleen voor uw verstandelijke ontwikkeling berekend, terwijl uw gevoel, uw hart, geheel buiten spel blijft en zijne zeer regtmatige eischen verloochend of verwaarloosd ziet.

Het verwijt treft alleen de uilen, mijn jongen, die in hunne sombere holen gezeten, den zonneschijn der jeugd geheel vergeten zijnen zelve met behulp eener traditionele opvoeding, volgens de routine, hun eigen gevoel zoo wat uitgedoofd hebben, - en als zij er ooit van spreken, het beschouwen als iets heel aparts, dat met het verstand niets te maken heeft, en dat altijd ten minste daaraan onderworpen moet blijven, als onderdanige dienaar. Zij willen tusschen verstand en gevoel de verhouding in het leven roepen van heer en slaaf, - in plaats van beiden te beschouwen als tweelingbroeders, die steeds hand in hand met elkaar moeten gaan door dit leven.

Vandaar dat de wijsheid der oude heeren uilen zoo ondragelijk vervelend wordt voor de jonge heeren musschen, en dat de heeren uilen zoo weinig voldoening van hun werk genieten.

Laat ik u slechts één voorbeeld uit duizend hiervan geven.

Toen de voortreffelijke en zeer beminnelijke Fénélon, ten behoeve van den jeugdigen vorst, wiens leermeester hij was, dat beroemde werk: ‘Les avantures de Télemaque’ opstelde -, weet gij welke de gevolgen daarvan waren?

Ge zult het welligt niet willen gelooven; maar het is toch een feit, dat het boek verboden werd! De groote Lodewijk zag in dit zoetsappigste en vervelendste aller didaktische verhalen, niets minder dan eene gevaarlijke satire op zijne eigene regering. Hij zelf kwam er in voor als Sesostris; Madame de Montespan was Calypso, - et ainsi de suite.

Gij kunt u de verontwaardiging van den onschuldigen schrijver verbeelden, toen hij zich en zijn edel doel aldus miskend zag. Maar bezwaarlijk kunt gij u de verveling verbeelden van den jeugdigen prins, die eer het boek gedrukt en ‘verboden’ was, al de wijze lessen daarin bevat, had moeten bestuderen en leeren waarderen, enz. - Is het niet zeker, dat hij zich in zijn hart verheugd zal hebben toen het boek eindelijk veroordeeld werd, - en zal hij dat niet zelf gedaan hebben, al veel vroeger dan zijn koninklijke grootvader, - hoewel zeker om geheel andere redenen?

Ja, mijn jongen, er zijn stellig vele spruiten geweest van vorstelijke en andere huizen, - waaronder ook ik, - die in hun tijd, dat uilachtige boek (zonder hetwelk het vroeger onmogelijk scheen de Fransche taal te kunnen leeren) verwenscht hebben, terwijl zij in hun hart betreurden, dat de banvloek waaronder het eens gelegen had, ooit weêr was opgeheven geworden.

Die arme Fénélon dan heeft, naast een zeker aantal conventionele niet doordenkende bewonderaars, met zijn deugd-

[pagina 581]
[p. 581]

zaam boek zich verscheidene jeugdige geslachten tot vijand gemaakt - wegens de verveling, welke hij hun inboezemde, - en in plaats van hunne zucht tot deugd en wijsheid aan te wakkeren, heeft hij hen met het denkbeeld bezield, - dat beide hoedanigheden even saai en prozaïsch zijn.

Mijn hemel! Het is toch zoo, hoe men het ook verbloeme! En ik ben overtuigd, dat honderd uit de negen en negentig regtgeaarde jongens, na zulk eene uilachtige voorstelling van al wat goed en edel is, toch nog liever en bij preferentie eens met Momus en Venus op hol gaan, dan eene deftige, hoogst leerzame wandeling te doen onder geleide van Ulysses en Minerva.

Dit komt er van, als de uil het muschachtige element in den mensch vergeet, - en als hij bij het maanlicht der meer gevorderde jaren schrijvende, den zonneschijn, waarin de jeugd ronddartelt, zich niet meer herinnert.

Dit gebrek is eigen aan vele Fénélons, sedert onheugelijke jaren op deze aarde, die, de Hemel weet waarom, steeds de meening voorgestaan hebben, dat deugd en zedelijkheid en de verhevenste hoedanigheden van den mensch nooit anders dan met indrukwekkenden ernst optreden en met zendelingsachtige deftigheid zich gedragen moeten. Het staat bij hen vast, dat de uil onafscheidelijk is van Minerva en het komt bij hen niet in de hersens op, dat de godin den nachtvogel wel eens te huis laat, en in den vollen zonneschijn rondwandelen en met hartelijken levenslust hardop lagchen en zich jubelend vermaken moge. Neen, als de wijsheid in de boeken zingt, dreunt zij lofliederen op, of zeer eentoonige, weinig opwekkende, didaktische zangen; - de uil krast volkomen in de maat welligt, - maar is buiten staat, om trillende als de leeuwerik, zich in den blaauwen hemel te verheffen.

De modelmenschen dezer boeken zijn niets meer dan modelstandbeelden, in den conventionelen wijsheidsvorm gegoten, en geen Pygmalion ter wereld is in staat hun een vonkje levensvuur in te blazen.

Aan den anderen kant, worden de lichtzinnigheid en de ondeugd veelal als lachlustig, opgeruimd en zeer onderhoudend in den omgang voorgesteld, - en toch nemen de uilen in de maatschappij het ulieden musschen zeer kwalijk, dat gij ze pleizierig vindt! - Men moet echter niet van vleesch en bloed zijn, als men de keuze heeft, en niet liever gaat spelevaren met de bekoorlijke Calypso en hare nimfen dan in de schaduw te zitten en den heelen dag lang naar de vervelende zedelessen van den pedanten Mentor te luisteren!

Dit is ontegenzeggelijk waar, en toch schrijf ik het met eene zekere huivering neder. De conventionele uilen, die het lezen, zullen met een medelijdend hoofdschudden roepen: ‘Foei! die oude Smits!’ - Maar ik schrijf aan een jongen Smits; - en, zooals ik u straks zeide, de zonneschijn en de musschen hebben mij het hoofd op hol gebragt.

De Calypso van de verbeelding met haar betooverend gevolg zal hetzelfde voor u doen, - als gij niet oppast. Ik bid u echter daarom, - en ik ben overtuigd dat het zeer met uwe inzigten strooken zal, - om volstrekt geene pogingen te doen de schoone godin in den Oceaan der wijsheid te verdrinken. - Integendeel, beste jongen, neem haar gerust aan uw jeugdig hart. Houd haar heilig en rein in de binnenkameren daarvan, - rigt een altaar op voor de

[pagina 582]
[p. 582]

Muzen en de Gratiën en zelfs voor de verleidelijke Venus; zorg echter daarbij, dat de vlam op Minerva's altaar blijft branden en onderhoud vlijtig en onvermoeid het vestaalsche vuur in den tempel.

In minder lenteachtige, bloemrijke woorden, zij u aangeraden, verstand en gevoel steeds in evenwigt te houden, - en zoolang gij niet glad bedorven zijt, behoeft gij volstrekt niet bang voor dit laatste te wezen.

Hoe dit te doen? - Dit is de andere soort van ‘poëzy’ waarnaar gij mij vraagt. Ze is ook onmisbaar in dit leven.

Even als de inspanning van den wil rust in den droomenden toestand, - wanneer wij onwillekeurig handelen en op de vleugelen der verbeelding voortzweven, - zoo neemt het ingespannen verstand in wakenden toestand ook wel eens zijne rust. Het gevoel verheft zijne stem, de verbeelding wil hare tooverlantaren openen, - en de aloude waarheid, ‘es muss das Herz an etwas hangen’ doet zich met eene verbazende kracht gelden, - vooral in de muschachtige, zonneschijnrijke dagen onzer jeugd. Dan is het, mijn jongen, dat ik u aanraden wilde onder de negen Muzen er eene uit te zoeken, om aan haar uwe hulde te brengen.

Die schoone godinnen zijn waarlijk niet zonder reden den sterveling ter zijde gesteld, of als bloote gezellinnen voor een ledig uur geschapen. Het is geen niets beteekenende formule, als de menschheid sedert zoovele eeuwen van ‘kunsten en wetenschappen’ steeds vereenigd spreekt. Het is, helaas, slechts een misbruik, door de uilen der maatschappij ingevoerd, dat men haar ooit heeft trachten te scheiden. - Ge weet ook dat zij allen werkelijk Muzen zijn!

De schoone kunsten zijn echter voor mij de poëzy van het gevoel, de wetenschappen de poëzy van het verstand. Slechts door beiden aan te kweeken, zult gij mensch worden in den hoogeren zin, - en wee u, als gij de eene blind aanbidt zonder de andere behoorlijk te waarderen. Er is plaats in uw hart en hoofd voor beiden. En, geloof me, de boog van het verstand kan niet altijd gespannen zijn, of hij verliest zijne veerkracht, en het vuur der verbeelding zal u verteren, zoo gij het niet tusschenbeide laat smeulen, terwijl gij uw verstand aanblaast. Maar beurt om beurt, bid ik u! Geef aan ieder wat hem of haar toekomt, - en zoo zult gij uil noch musch worden, maar een gelukkige zangvogel, op eene aarde, die waarlijk alleen een tranendal is voor hem, die er zich nooit boven de oppervlakte, waarop hij rondkruipt, weet te verheffen; - dit is eene waarheid, welke u op het hart wordt gedrukt door

uw liefhebbenden grootvader

Smits.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken