Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Tijdspiegel. Jaargang 26 (1869)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 26
Afbeelding van De Tijdspiegel. Jaargang 26Toon afbeelding van titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 26

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.08 MB)

Scans (138.02 MB)

ebook (4.07 MB)

XML (3.51 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Tijdspiegel. Jaargang 26

(1869)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 356]
[p. 356]

Een nieuwe bloem.

Lief en leed uit een kleine wereld, door Christine Muller. Bij P.N. van Kampen, te Amsterdam, 1869.

Opkomst, bloei, verval. Bevatten deze drie woorden de geschiedenis van alle rijken, ook op de litteratuur van een volk zijn ze van toepassing. In welke dier phasen verkeert de Nederlandsche litteratuur? 't Zou wat al te bar zijn om hier van volkomen verval te spreken, we zouden dan onbillijk zijn tegenover enkele lichtende starren aan Neêrlands letterkundigen hemel.

Toch is er eenige grond voor de verzuchting van zekeren uitgever, die bij den dood van den onvergetelijken van Lennep vroeg: ‘Maar wie moeten nu voortaan romans schrijven?’ Beets doet het niet. Mevrouw Toussaint geniet een welverdiende rust; Elize is verfröbelt; de laatste proeven van Pierson en Huet kan men niet welgeslaagd heeten en zijn waarlijk niet bemoedigend, al vindt men er schoone bladzijden in. Schimmel, Keller, van Rees, Cremer, ten Brink, enz. - zeker, de verdienstelijke schrijvers zijn nog niet uitgestorven, maar bijzonder helder ziet het er aan Neêrlands letterkundigen hemel niet uit, en wat 't opkomend geslacht aangaat, kan men slechts van verborgen talenten spreken. Verrees er maar eens een Wagner, op litterarisch gebied, om ons te doen gelooven aan de letterkunde der toekomst! Maar misschien maakt dat stormachtige weêr mij wat al te pessimistisch. Lichtende punten ontbreken toch niet? Zeker niet, en het doel van mijn schrijven was juist om op zulk een lichtpunt te wijzen.

Wij hebben het oog op den roman van Christine Muller, Lief en leed uit eene kleine wereld. Zoo'n frissche bloem op Hollandsch grond geteeld doet een Nederlander goed. We worden zoo vreesselijk overladen met de geuren van gewassen uit vreemden bodem overgebracht, de bloemen elders geplukt worden zoo kwistig rond gestrooid, dat een Hollander er wel eens van walgt, te meer omdat de grootste verdienste van sommige dier vreemde gewassen enkel in 't vreemde gelegen is, terwijl andere bepaald tot de giftige planten behooren, wier verderfelijken invloed men beter deed te weren.

In langen tijd hebben we geen Hollandsch boek gelezen dat ons meer aantrok dan Christine's Lief en leed. 't Is zuiver gedacht en geconcipieerd, de karakters zijn over 't geheel goed uitgewerkt en volgehouden. Het geheele boek ademt een ongekende frischheid, terwijl de stijl natuurlijk is en los. Men vindt hier geen zweem van die Engelsch-Amerikaansche ziekelijkheid, of Fransche overprikkeling, beide even verderfelijk voor een gezond zedelijk leven, maar een frisschen godsdienstigen geest, en een gezonde en reine fantasie. Geen realisme dat walging baart, en geen idealisme dat ons mannetjes in de maan teekent, treffen wij er aan, maar toestanden aan de werkelijkheid ontleend, perso-

[pagina 357]
[p. 357]

nen genomen uit het leven, met hun gebrekkige deugden en hun deugden niettegenstaande hunne gebreken. Volkomen laat de schrijfster ons in den persoon van Otto Welters gevoelen, dat er voor den man slechts één weg bestaat, om den ongeoorloofden invloed eener vrouw te ontgaan, namelijk de vlucht, en, dat er voor die schijnbare lafhartigheid een moed en kracht vereischt wordt, slechts aan weinige mannen eigen. De voortgaande ontwikkeling van het kwade in den mensch, en de zelfmisleiding waaronder de slaaf van elke passie gebukt gaat, is uitnemend geschetst in Otto Welters en den ouden Eversberg, alsmede in Celine Arnold en haar gepraeoccupeerden vader. Van verkeerd geleide en onbeteugelde Oostersche heftigheid van karakter levert de schrijfster ons in genoemde Celine een tragische proeve.

Heerlijk komt de stille, krachtige, vrome geest van Marie van Stein uit, tegenover die Oostersche schoone, wier gloed alles verteert wat met haar in aanraking komt, maar van wie, bij al hare aantrekkelijkheid, geen gloed van koesterende liefde uitgaat. De waardigheid der vrouw en het ware karakter der liefde wordt in Mazos gedrag tegenover Otto Welters in het heerlijkste licht gesteld. De luchthartige Elizabeth wordt tegenover de stijve, koud berekenende en strenge mevrouw Welters een interessante figuur; de neteligheid van de teleurgestelde trouwlustige is in Mina de Graaf met meesterhand geteekend, terwijl het thema, dat teleurgestelde liefde en gloeiende haat verteren kan, op tragische wijze in Willem de Graaf wordt uitgewerkt.

Naast de edele vrouwenfiguren van Marie en Emy, staan de niet minder edele mannen Bruno Eversberg en Sjoerd Hiddema.

Met wezenlijk talent heeft de schrijfster haar thema ‘Lief en leed in een kleine wereld’ uitgewerkt; verwonderingbaar de het ons, dat de titel niet was omgekeerd, en 't leed, dat toch verreweg de bovenhand heeft, in den titel van 't boek niet voorop staat; te meer omdat bij 't openslaan van 't boek ons oog 't eerst viel op het motto der schrijfster, Mussets schoone woorden:

 
‘L'homme est un appranti, la douleur est son maître,
 
‘Et nul ne se connait, tant qu'il n'a pas souffert.
 
‘C'est une dure loi, mais une loi suprême,
 
‘Vièille comme le monde et la fatalité,
 
‘Qu'il nous faut du malheur reçevoir le baptême,
 
‘Et qu'à ce triste prix, tout doit être acheté.

Vele zijn de leerrijke bespiegelingen die de schrijfster door haar verhaal vlecht. Nooit hebben die bespiegelingen een meesterachtigen toon. Integendeel, ze zijn zeer los en laten een echt humoristischen geest doorschemeren, die u weenend lachen en lachend weenen doet. Wat dunkt u bij voorbeeld van de volgende schets:

‘De tante die haar (d. is. Emmy) tot zich nam was eene van die vrouwen, die men in bijna alle families aantreft - een van die familieleden, die in gewone dagen zoo weinig in tel zijn, waar in ge-

[pagina 358]
[p. 358]

wone dagen zoo weinig om gedacht wordt; doch zoodra ziekte of droefheid, dood of nood uwe woning binnentreedt, dan staat zij als reddende engel op den drempel - aan haar is in zulk een geval steeds de brief gericht die met bevende handen wordt geschreven. 't Zij ze tante Mina, zuster Wim of nicht Keetje heet, zij is altijd eene oude jongejufvrouw, over wie men zich reeds om die reden gerechtigd voelt vrijelijk te beschikken. Men vindt het zoo natuurlijk dat zij hare comfortable woning verlaat om dat huishouden te besturen en die zeven lastige kinderen zoet te houden, terwijl de vrouw des huizes met de jonggeborene No. 8 op de bovenkamer verblijf houdt (zij is immers ongehuwd en kan t'huis gemist worden?); men vindt het niet meer dan billijk, dat zij in dat huishouden, waar de man ziek ligt, dag en nacht aan zijn ziekbed waakt; 't mensch heeft immers niets beters te doen; het is geheel in den regel dat zij den man komt verzorgen, wiens vrouw naar het kerkhof gedragen is; ja, men vindt het zelfs niets ongewoons als zij gedurende drie warme zomermaanden in de stad op de kinderen en bonne komt passen, terwijl man en vrouw op de Zwitsersche bergen rond zwerven (altijd gezelliger voor haar dan alleen t'huis met hare kat en kanarie!)’

‘Ten minste zoo denkt men, en voelt zich verantwoord, en zoo drukken op de ongehuwde vrouw niet zelden de lasten van alle gezinnen harer betrekkingen en vrienden, en is hare taak vrij wat zwaarder dan die der getrouwde vrouw, die van één gezin het lief en leed het hare noemen kan.’

Spreekt er geen geest uit de schets van den Burgemeester Welter, een aartslekkerbek van nature, uit wiens oog na een goed diné zielevrede en menschlievendheid sprak, bij wien de gedachte aan een tweede huwelijk met de Wed. de Graaf was opgekomen door een zeker soort van pasteitjes, waarvan zij 't recept geheim hield en waarvan hij door zijn huwelijk de natuurlijke eigenaar werd? Wat hiervan zij’, vervolgt de schrijfster ‘zooveel is zeker, dat door genoemde afgod (zijn maag) de gedachtenloop van burgemeester Welters eene eigenaardige wijziging onderging. Een kind b.v. dat geboren werd, stond voor zijn geest in den vorm van een doopmaal; een huwelijk als een dejeuner. Sprak men van Duitschland, dan dacht hij aan Beierschbier en Frankforter braadworst; Frankrijk herinnerde hem aan de weduwe Cliquot en Straatburger ganzenlevers; sprak men van de heerlijke zomermaanden, dan dacht hij aan jonge groenten en fruit... in één woord, het leven leverde voor burgemeester Welters een altijd jonge poëzie op, waar iemand met kleiner maag en grooter hart zich nauwelijks een denkbeeld van zou kunnen maken.’

Is het niet juist gezegd als zij de verblindheid van den hartstochtelijk verliefden Otto in 't licht stelt met de woorden:

‘Welken minnaar zal men het echter ten kwade duiden als hij drift - warm gevoel noemt, koppigheid - karakter; insolentie - oprecht-

[pagina 359]
[p. 359]

heid; prikkelbaarheid - fijn gevoel? Kon hij het helpen dat Amor hem dien rooskleurigen bril op den neus heeft gezet - den bril, welks aanwezigheid hij niet eens vermoedt en meent dat hij ziet met de oude, scherpe oogen, die misschien een balk in zijn eigen maar zeker geen splinter in zijns naasten oog onopgemerkt zouden gelaten hebben.

Op hoevele paginas en hoofdstukken zouden wij nog kunnen wijzen, b.v. de beschrijving van 't bal en der doctoren slachtoffer, den heer von Stein. In droefheid en vertroosting; Emy's strijd en Bruno's wanhoop. 't Eeuwig vaarwel en Celines sterven; doch wij hebben reeds te veel aangehaald.

Maar is 't boek dan zonder gebreken? Wie zou 't beweren? De stijl, hoe los ook, kan nog beschaafd worden.

De uitdrukking, die Otto in den mond wordt gelegd, als hij Emy opwekt om ten opzichte van haar huisgenooten haar plicht aan hen te doen is niet mooi, zoo min als dat Otto het tegen zich zelven had ontkend, dat hij Celine beminde. Fraai is hij zeker niet en duidelijk evenmin, die zin van veertien lange regels, deel II pag. 16. Die opeenstapeling van tusschenzinnen en omschrijvingen van zaken, die met de hoofdgedachte van den zin niet in betrekking staan, zooals daar geschiedt met betrekking tot de grootvaders der trouwlustige heeren van de negentiende eeuw, maken den zin onduidelijk en leelijk. Het aantal voorbeelden van diergelijke gebreken is te vermeerderen; toch herinneren wij ons niet een beter gestileerd boek, als eerste proeve van een vrouwenhand gelezen te hebben. Van overdrijving zijn sommige schetsen niet vrij te pleiten, getuige de geur der gestoofde oestertjes die den ouden Welters een uur na zijn dood nog overend doet rijzen, schoon hij niet meer eten kan, en 't gedrag van de jonge Mijnheer en Mevrouw Hiddema, in de eerste drie maanden van hun huwelijk. Zoo komt ons de verhouding van Emy tot haar vader en haar stiefmoeder zooals de schrijfster ons die schetst, volstrekt niet van dien aard voor, om te rechtvaardigen dat ze vier jaren bij haar tante was, zonder haar ouders gezien te hebben.

Met de gebreken van 't boek gaat het als met de deugden, de opgave er van is zeer voor uitbreiding vatbaar, maar ik mag geen misbruik maken van de mij toegestane ruimte.

Christine's eerstelinge heeft ons volkomen ingepakt. Zij worde door velen gevolgd. Zij heeft in hare eerste proeve grond gegeven om bij voortdurende studie en cultuur zeer veel van haar te verwachten. Moge die verwachting door ondoordachte overproductie van hare zijde nooit worden beschaamd!

't Zal wel overbodig zijn hier nog bij te voegen, dat wij de lezing van dat voortreffelijke boek niet genoeg kunnen aanbevelen.

Den heer van Kampen komt alle lof toe voor 't schoone gewaad waarin hij die eerstelinge bij het lezende publiek heeft ingeleid.

F - x.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Lief en leed uit een kleine wereld (ps. Christine Muller)