Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Tijdspiegel. Jaargang 26 (1869)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 26
Afbeelding van De Tijdspiegel. Jaargang 26Toon afbeelding van titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 26

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.08 MB)

Scans (138.02 MB)

ebook (4.07 MB)

XML (3.51 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Tijdspiegel. Jaargang 26

(1869)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige

Brievenbus.

IV.
Een antwoord, een vraag om excuus, eene eerherstelling, en nog een excuus, omdat we ons excuseren.

De uitgever der vertaling van Spielhagen's ‘Raadselachtige Karakters’ en ‘Van Nacht tot Licht’ plaatste in de Haarlemsche Courant van den 11 dezer een beklag wegens onze recensie van genoemde werken in ‘de Tijdspiegel’ der vorige maand, waarbij Z.E. ook protest aanteekende tegen onze aankondiging in 't algemeen, doch speciaal tegen een verzoek onzerzijds daarin, om uit onze over 't geheel niet gunstige recensie niet weder enkele goedkeurende woorden of zinnen te ligten, en ons zoodoende te laten zeggen wat wij inderdaad niet hadden gezegd. Wij allegeerden daarbij wat in der tijd ten aanzien der ‘Gedenkschriften van Lola Montes’ was gebeurd. Wij qualificeerden zulke handelwijs als illoyaal.

Hiertegen kwam genoemde uitgever, en dit met vol recht op, alzoo gezegde Gedenkschriften niet bij Z.E., maar bij een zijner confraters à costi het licht zagen. Het was van onze zijde eene misvatting, welke wij bij den minsten wenk, en zonder wenk daartoe, volgaarne zouden hebben hersteld zooveel in ons vermogen was. Wij erkennen, dat we een verkeerd adres hebben gegeven en vragen daarvoor verschooning, terwijl wij ons niet boos willen maken over insinuatiën en qualificatiën tegen ons gebezigd, wetende wat de toorn des menschen doet.

Op enkele punten moeten we evenwel terugkomen, en wel vooreerst, ‘dat wij niet zouden weten wat kritiek is.’ Waarschijnlijk grondt partij deze uitspraak op den eisch door velen gedaan, dat het bij de beoordeeling van eenig kunstwerk in geenen deele aankomt op de zedelijke strekking. Een te betwisten punt, dat met de aanvoering van voorbeelden van de Ouden niet is uit te maken, die kinderen waren van hun tijd, en die dikwerf naar hun standpunt veel meer moraliteit voedden en huldigden dan velen hun toekennen Wij zijn het met die bewering in geenen deele eens; maar achten, vooral op het gebied der litteratuur waar en goed en schoon wel degelijk verbonden, zulk verband wenschelijk.

Moge ook, naar den aard en strekking van eenig werk, nu het eene dan het andere meer op den voorgrond kunnen treden; de bevrediging en verheffing door de kunst teweeggebragt is niet de rechte, wanneer aan eene van deze zijden wordt te kort gedaan. Daar is niet de volle harmonie, daar is wanklank voor het fijner oor. Zelfs bij het schetsen van anders scabieuzer tooneelen zijn perken te ontzien,

[pagina 576]
[p. 576]

vormen in acht te nemen. Waar de schrijver bij het voorstellen van toestanden en karakters, bij de meest objectieve behandeling, zijn persoon laat doorschemeren, zijn geest verraadt, mag men verlangen dat hij zich rein en aan reinheid houde, dat hij stille afkeuring late doorschemeren van hetgeen te laken is. Men is als mensch aan menschen schuldig, dat men zelfs de boosheid en den booze laat voorkomen als het naakte in de meesterstukken van beeldhouw- en schilderkunst, waar dit naakte zóo wordt uit gedrukt, dat het de zeden niet kwetst, terwijl men vermijdt om het zoo te behandelen, dat het indecent en ergerlijk wordt.

Bestaat er nu op deze punten pruderie, overdrijving, die meer ergernis aan de zaken neemt, dan dat deze die bepaald geven; er is ook cynisme, ook lasciviteit. Evenzoo is het met het moreele. Men behoeft het plichtmatige, het stichtelijke niet overal bepaald bij te halen; doch men mag vragen, dat het wordt ontzien. De precieze grenslijn in dezen te trekken matigen we ons niet aan; deze kan voor verscheidene menschen, ook naar den aard der onderwerpen, over verschillende punten loopen; doch er is immoreels, wat door alle weldenkenden daarvoor zal worden gehouden. Daaronder rangschikken wij het onware, voor naam en waardeering van menschen, standen en dingen nadeelige, het lascive en al water toe leidt om dure plichten te miskennen en te schenden.

Op die overtredingen hebben we in onze recensie gewezen, en dit met meer warmte, omdat die werden begaan door iemand, niet enkel van dat schrijversta lent als Spielhagen, maar ook met dat zuiver zedelijk gevoel, dat hij elders huldigde. Wij denken hierbij aan zijn ‘auf der Düne’ en ‘Clara Vere’ -. Aan wat er in beide bovengenoemde romans schoons en voortreffelijks was deed ik recht.

Een misgreep acht ik het, om den kleinen strijd in een dagblad voort te zetten. Dit is buiten het krijt. Wij weten dat aan partij, had deze zulks verlangd, de gelegenheid om tegen ons op te komen volgaarne zou zijn vergund. Wij kozen den weg waarop hij ons voorging te minder, wijl dit de attentie op, de belangstelling in - en de nieuwsgierigheid naar die werken van Spielhagen zou hebben gevestigd en gevoed. Wij zouden daarmede den uitgever in de hand - onze eigene bedoelingen tegengewerkt hebben, hem dienst en onzer zaak ondienst hebben gedaan.

Of toon en geest van zijn reclame, mogen we ons daarboven verheffen, waardig was, laten wij gaarne over aan wie haar onbevooroordeeld lazen. Wij gelooven daarvan niet te veel te zeggen, wanneer wij onze bisbille vergelijken met de ontmoeting van den een of ander uit lager stand, om niet heffe des volks te zeggen, wien wij ja, hoewel bij ongeluk een stoot toebragten; doch die nu het buis uitgooit, de vuisten balt en scheldt; doch dien wij daarom laten staan, stil onzen weg gaande. Onze vergissing was kennelijk genoeg en daarom meer verschoonlijk, geen dolus malus.

Zonder eenige toepassing van het hoofdwoord in het volgend kreupeldicht op onze partij, kunnen we niet een oplossing geven van eene vraag in den Navorscher of elders gedaan, aangaande een steen in een gevel op de Joden-Breestraat. Daar zag men twee menschen in niet vriendschappelijke houding, waaronder het raadselachtige ‘die snijt hem af en laat hem gaan’ stond. Het bovenste gedeelte van den steen is weggekapt, het geheel luidde:

 
Wie met een böve [voor boeve, wij zeggen hier ‘bóóze’] is begaan,
 
Die snijdt hem af en laat hem gaan.
 
 
 
C.

Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken