Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Tijdspiegel. Jaargang 28 (1871)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 28
Afbeelding van De Tijdspiegel. Jaargang 28Toon afbeelding van titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 28

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.21 MB)

Scans (73.76 MB)

ebook (4.10 MB)

XML (3.58 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Tijdspiegel. Jaargang 28

(1871)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Vertalingen en herdrukken.

Eindelijk de mijne. Naar het Engelsch van Florence Marryat, schrijfster van: Liefdestrijd. Is hare bede verhoord? enz. 2 deelen. Amsterdam, J.D. Sybrandi, 1870.

Alweder een vertaalde Engelsche roman, dien wij hebben aan te kondigen. Wij zullen de klacht niet herhalen: waarom ons hollandsch-lezend publiek zooveel op de vruchten van buitenlandsche letterkunde moet teren. Bereikte zij het oor onzer letterkundigen, 't schijnt wel, dat óf het aantal onzer helden en heldinnen op romantisch gebied niet groot is, óf dat het aan genoegzame aanmoediging ontbreekt om in de behoefte aan vaderlandsche voortbrengselen in dit genre te voorzien. 't Is waar, de gelijkmatige gang van zaken hier te lande; de gelijke rechten waarin allen deelen; de ingeklemde staatkundige positie, waarin we tegenover het buitenland verkeeren; de inwendige vrijheid die wij genieten; de materialistische strekking die het maatschappelijk leven meer en meer doordringt; de koele bedaardheid die den Nederlander karakteriseert - zijn oorzaken, dat de prozaïsche werkelijkheid van onzen tijd niet zooveel poëtische stof oplevert als de dagen onzer voorvaderen met de groote deugden en grove gebreken, met den moed en de aan vertwijfeling grenzende volharding, met den ernst en de uitspattingen aan die dagen eigen. 't Is ook waar, dat degelijke schrijvers hier te lande het multum boven het mutta op prijs stellen en zich liever niet wagen aan dat oppervlakkige, breedsprakige, weekhartige en ziekelijke, dat, onder veel goede en gezonde vruchten uit het buitenland, op onze markt wordt ingevoerd. Toch zouden we niet

[pagina 86]
[p. 86]

weten, waarom de tegenwoordige maatschappelijke en huiselijke toestanden geen stoffe zouden opleveren voor degelijke romantische litteratuur, die de strekking heeft om in levende schilderingen te verbeteren, te veredelen en den goeden smaak te verheffen. Het zou ons niet moeielijk vallen hier namen te noemen van mannen en vrouwen, die aan die vereischten trachten te voldoen, maar in weerwil daarvan kunnen wij niet anders dan de klacht herhalen zoo even geuit.

Doch voor het tegenwoordige hebben we met een vertaalden roman te doen. Hij verzaakt zijn landaard niet. De handelende personen, de lokaal-schetsen, de toestanden behooren in Engeland te huis. Toch ontmoet men hier menschen, karakters, driften en hartstochten zooals men ze overal elders kan vinden.

De begaafde schrijfster heeft zich reeds vroeger gunstig bekend gemaakt en is als zoodanig hier te lande niet onbekend.

De inhoud van het boek beantwoordt aan den titel, al schijnt het onder het lezen van den gang der gebeurtenissen, dat dit het geval niet zal zijn. De schrijfster heeft er slag van hare lezers in spanning te houden.

Wij kunnen echter niet ontveinzen, dat haar werk hier en daar aan gerektheid lijdt en van langdradigheid niet geheel is vrij te pleiten. Ook hadden wij gewenscht, dat het kiesch gevoel der schrijfster de passages op bl. 130 (le Deel) eenigzins gewijzigd had.

Mr. Gerald Estcourt, de hoofdpersoon in het verhaal, die zijn eigen levensloop ons mededeelt, blijft ons belang inboezemen, en wij verblijden ons, dat we bij hem vaster beginselen aantreffen, dan we aanvankelijk zouden verwachten van een jong mensch, dat zijn opvoeding moest genieten van een ouderenpaar, dat gescheiden van elkander leefde. De oorzaak van die scheiding bestond voor een deel in de ongelijkheid van het huwelijk: Parton Estcourt, uit den vermogenden burgerstand, vol illusies en bezield romanschrijver, lady Mary Portsdowne, van hooge patricische familie, op de parvenus van uit de hoogte nederziende; maar voor een grooter deel in de heerschzucht van Mary's schoonmoeder mrs. Estcourt, die lastig en bemoeivol, nijdig en jaloersch zich indrong tusschen man en vrouw, terwijl daar nog bij kwam de zwakte van Parton tegenover zijn kwaadstokende moeder en het gebrek aan inschikkelijkheid van lady Mary, haar wrevel en het opzetten der kinderen tegen hun grootmoeder. Vinden we hier tafereelen, geheel uit het leven gegrepen, Geralds levensgeschiedenis is niet minder natuurlijk geschetst. Zijn eerste liefde voor Ada Rivers zou hem een schutsengel geweest zijn om hem voor veel ligtzinnigheid te bewaren, indien hij door haar engagement met mr. Penrijker niet bitter ware teleurgesteld. En toen voor de tweede maal zijn huwelijksvereeniging met de weduwe Penrijker door een samenloop van omstandigheden mislukte, beging hij een groote dwaasheid, die zijn levensgeluk nagenoeg geheel zou verwoest hebben, als niet eindelijk zijn eenige hoop, zijne vurigste wenschen waren vervuld geworden.

Ada is een beminnelijke persoonlijkheid, een verstandige, een lijdzame, een krachtige vrouw, even standvastig in haar liefde als onwrikbaar het hoofd biedende aan de stormen des levens; een vrouw die zich zelve wist te verloochenen en waar het moest, zich zelve op te offeren.

Vele personen treden in dat boek op, die onze belangstelling wekken, uitstekend gekarakteriseerd zijn en ons beurtelings met deelneming, medelijden, bewondering en afgrijzen vervullen. De intrigue is goed, al mogen wij het niet voorbijzien, dat er wel eens tot geforceerde kunstgrepen de toevlucht genomen wordt. En daar wij niet aarzelen dit boek onder de degelijke voortbrengselen der engelsche roman-literatuur te rangschikken, vertrouwen wij, dat het zijn weg wel zal vinden.

H.

[pagina 87]
[p. 87]

De Amazone, door F. Dingelstedt. Uit het Hoogduitsch. Deventer, A. ter Gunne.

Gingen wij af op hetgeen de vertaler in zijn voorbericht ons van den bovengenoemden auteur en bijzonder van dit zijn werk mededeelt, dan kregen wij hier een juweel van het eerste water. Hij steunt en schraagt zijne uitspraak met aanvoering van ‘de Gids’ en van een gedeelte eener recensie uit de Europa-Cronik. In de laatste roemt de Recensent Dingelstedt's vindingsgave en talent van voorstelling, zijn bevalligen stijl en treffenden humor en een en ander niet geheel ten onregte.

Hoewel het werk op zich zelf een geheel uitmaakt, is het tevens [zie bl. 261] het begin eener serie, het eerste gedeelte eener trilogie, waarvan het tweede deel, als wij op de accuratesse en spoed van Brockhaus' sensche Zeit mogen vertrouwen, het licht nog niet zag. Zullen wij naar de voortzetting verlangen, of niet? Wat ons betreft, ja! Dingelstedt levert ons hier schetsen uit eene wereld en uit kringen, die de belangstelling boeijen, waarmede de theater-directeur van Munchen, later te Weenen, bekend en vertrouwd is; en hij is iemand met opmerkingsgave, die het belagchelijke en het degelijke helder onderscheidt. Uit die kringen geeft hij ons van menschen en dingen voorstellingen, die los en toch niet zonder diepte zijn wedergegeven, vlug daarheen geworpen trekken, geen moeite verradend, doch waaraan men ziet, dat er vroeger studie was gemaakt, terwijl hij nu en dan toegeeft aan een luim, die eene gelukkige vereeniging mag heeten van scherts en ernst, des te pikanter, naarmate men door zijne verdichting heen, werkelijkheid en daadzaak ziet schemeren, het adres soms zelfs tamelijk leesbaar wordt.

En dan zien wij Dingelstedt hier kittelen, knijpen, prikken, geeselen op eene manier, dat wij het hun wie het aangaat overlaten om te weten, hoe zij zich daaronder houden. Nietsdoende diplomaten, handige bankiers en kooplieden, lastige touristen, dichters en componisten, de geheele tooneelwereld, allen worden daarin gehavend, dat is ter hand genomen, gelijk lieden van hun stempel dit verdienen. In dezen toont Dingelstedt zich met de pen te wezen, wat hij van Roland laat zeggen, namelijk, ‘dat hij dier-, genre-, portret- en historieschilder is terzelfder tijd.’ Trouwens, hij had, zijne carrière in aanmerking genomen, alleen zijn meesterschap in de beide laatste vakken noodig, om waarlijk goed werk te leveren. Evenwel, de geest die wat ook beschouwt, is als het onderscheiden licht dat op de dingen valt, waarbij deze goed, gunstig of ook ten hunnen nadeele gezien worden, ja niet gezien worden, wanneer de nacht van de domheid er over gespreid wordt.

De situaties waarin hij zijne personen brengt, geven hem aanleiding om over schilderkunst en muziek opmerkingen mede te deelen, die verdienen te worden ter harte genomen, en waarbij de menschen der onwaarheid en overdrijving treffelijk op de vingers worden getikt. Men leze de dithyrambische satire op Wagner's muziek der toekomst, bl. 104. De journalistiek krijgt het hare op bl. 109, waar onze publicistische smousen [joden- en christensmousen] behoorlijk worden gekapitteld. Doch wel nergens worden wij zoo achter de coulisses gelaten als op het tooneel. Daar bespeurt men telkens, dat men te doen heeft met een die uit de school klapt. Voor onze aanzienlijke jongeluî recommanderen we bl. 146; wij loopen gevaar toch om ook geforceerd te raken, in die ‘puriteinen die aan niets gelooven behalve aan hun voorspoed, geen anderen godsdienst kennen dan het egoïsme, dweepers van de ergste soort, namelijk, zonder gevoel.’ De kroon spant evenwel de nu en dan wat excentrieke actrice, die, bij al haar kracht en onafhankelijkheid, toch vrouw blijft. Als wij van haar [bl. 40] lezen: ‘Wij reiken u onze hand au naturel toe, ontdaan van dit Deensche leder, waarop heden reeds

[pagina 88]
[p. 88]

ontelbare geverfde en niet geverfde knevelbaarden een kus hebben gedrukt. Zij bood hem nu het liefste, zachtste pootjen aan, met vijf klauwtjes van paarlemoer, naar de nieuwste mode, lang en spits,’ dan zeggen wij voor ons, dat de zet onbetaalbaar is. Nog nooit zagen wij eene echte prima donna van dat slag zoo geteekend.

Soms slechts heeft de Witz van Dingelstedt iets kneipeachtigs, en zouden we met Shakespeare zeggen: ‘bad humour b.v. van eene gestorven dikke bakkerin: ‘Vrede zij haar vet en smeer; want slechts daarin, niet in vet en calumel op bl. 44, moet kalumiturrin, eene drukfout zeker, dus, kan haar edel lichaam zijn veranderd.’ Sat humor.

Ch.

Op leven en dood. Naar het Engelsch van Frederik W. Robinson, schrijver van Grootmoeders geld, In verzoeking, enz. door C. van Hulstheim, 2 deelen. Amsterdam, Gebroeders Kraay, 1870.

Een recht boeiend boek is ons in het bovenvermelde ter beoordeeling gezonden. Boeiend niet alleen om de steeds levendig gehouden belangstelling onder het lezen, om den geleidelijken gang dien het verhaal der gebeurtenissen in dit boek neemt en om den gemakkelijken, natuurlijken en lossen stijl, maar ook om de bizondere en merkwaardige karakters die we hier geschetst vinden.

De lezer van dit boek mag niet vergeten dat hij hier met een zuiver Engelschen roman te doen heeft en dat de toestanden die voorgesteld, de personen die ten tooneele gevoerd, de karakters die geschetst worden in het door de zee omspoelde land te huis behooren, opdat hij wat er vreemds en zonderlings in voorkomt niet terstond als onwaarschijnlijk beoordeelt en als onaannemelijk verwerpt.

Wij gelooven dat dit boek in vele opzichten aan de eischen van een roman voldoet. Er komen dramatische en tragische scènes in voor die de belangstelling wekken en levendig houden. We treffen er geen zieke weekelijkheid in aan, maar wel natuurlijke uiting van verschillende karakters; menschen met de gebreken van hunne deugden, met de vooroordeelen aan stand en rangen die zij in de maatschappij bekleeden eigen, met krachtige zelfbeheersching, maar ook met al de uitspattingen van hartstochten en zinnen.

Engelsche adeltrots met al zijn kleingeestige zwakheden en kinderachtige gestrengheid, maar toch ook voor het edele niet onvatbaar en zelfs in sommige opzichten edel handelend; schotsche geestkracht en degelijkheid zich uitend in onafhankelijkheid en strenge zedelijke beginselen; fransche wuftheid en ligtzinnigheid edeler gevoelens versmorende, niet echter geheel doodende; flauwheid in afhankelijken, brutaliteit van zich noodzakelijk gemaakt hebbende ondergeschikten; zich zelf verloochenende liefde van een medeminnares, die haar gevoel in den reinen boezem versmoort en hevige strijd ten bloede toe van een medeminnaar, die zijn hartstochtelijke liefde niet beantwoord ziet, maar haar opdringt en in de gelegenheid is haar af te persen, en die eindelijk, na een hevige worsteling, zijn prooi moet afstaan aan een beurtelings beminden en gehaten broeder, voor wiens zedelijke overmacht hij moet bukken, maar dien hij voor altijd ontvliedt. Ziedaar de hoofdkarakters en hoofdzaken die we in Robinson's werk, goed genuanceerd aantreffen.

De heer van Hulstheim is een bevoegd vertaler. De correctie had nauwkeuriger kunnen zijn, inzonderheid door meerdere oplettendheid ten opzichte van uit gevallen letters.

H.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken