Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Tijdspiegel. Jaargang 28 (1871)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 28
Afbeelding van De Tijdspiegel. Jaargang 28Toon afbeelding van titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 28

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.21 MB)

Scans (73.76 MB)

ebook (4.10 MB)

XML (3.58 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Tijdspiegel. Jaargang 28

(1871)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Brievenbus.

I.
Over een lumineus idée.

Waarde Redakteur!

 

Dat men in een mesthoop soms een kostbare parel vinden kan, leert ons de kippen-litteratuur van La Fontaine; maar dat het mogelijk is om in een dorre zandwoestijn eensklaps een kristalhelder beekje te ontdekken, weet ik bij eigen, nog zeer versche, ondervinding.

Onlangs, in een verloren oogenblik, viel mijn oog toevallig op een nommer van het ‘Evangelisch tijdschrift’ Stemmen voor waarheid en vrede. ‘Goede Hemel! zegt gij, hoe kwaamt gij, gij - of all men - daarin verzeild?’ Ja, hoe komt iemand te Kootwijk, of op de Luneburger heide, of in de Landes van Frankrijk? Zoo von Ungefähr. Asmodée's of Maasbode's zult gij bij mij niet vinden. Van kwispedoren en vuilnisbakken heb ik een onverwinnelijken afkeer. En om in mest hoopen te wroeten, daartoe moet men meer landbouwers- of hanennatuur hebben dan ik bezit. Maar zoo'n Stemmetje, och, dat ziet er nog al stemmig en onschuldig uit, men zegt zelfs dat er somtijds geest in steekt.

Om 't even, ik had dat nommer en wel het Decembernommer nu eenmaal in de hand, en het eerste wat mijn aandacht trok was een artikel getiteld ‘ter Synode door dr. A.W. Bronsveld.’ De auteur van dat stuk zegt zelf dat het vervelend is; en hij heeft gelijk, het is vervelend, archi-vervelend, een woestijne Sahara's, zonder een enkele oase. Zoo pruttelde ik bij mij zelven, toen ik op eens den helderen, kristalhelderen waterstraal ontdekte, waarvan ik zoo even sprak, en die weldra voor het oog mijner verbeelding de kolossale proporties aannam van een reuzenfontein. Van een rapport sprekende, beurtelings door drie leden uitgebragt

[pagina 131]
[p. 131]

voegt de vervelende, maar nu eensklaps geestige, auteur er in een noot bij: ‘Dat “beurtelings” zou stof kunnen geven tot vermakelijke illustraties’. Per Bacco! riep ik uit (want om de drooge lektuur door te spoelen had ik een glas wijn genomen, en mijn uitroep was dus noch ongepast noch ongemotiveerd) per Bacco, dat is een idée, een lumineus idée. Illustraties, dat is het wachtwoord onzer eeuw, het summum bonum onzer uitgevers. Met illustraties slikt men alles, en alles kan geïllustreerd worden. Als men Munchausen's avonturen, Bunyans pelgrimstogt, en des Schoolmeesters gedichten met illustraties uitgeeft, waarom dan ook niet de Handelingen der Synode? Dat moet van orthodoxe zijde geschieden, dan kan het vroom, geestig, gemoedelijk en kwaadaardig zijn. Dan is het misschien onder hoogeren zegen een middel om meer en meer te geraken tot die ‘vrije Kerk in het vrije Nederland,’ dat ideaal van dr. A. Kuyper c.s. (die er echter al een rare soort van vrijheid op nahouden). Komt, wie helpt mij? Heeren Redakteuren der ‘Stemmen’, en gij vooral, auteur van het ‘vervelend’ artikel, op u mag ik immers in de eerste plaats rekenen?

Toch - er is wel eenig bezwaar in. De Handelingen der Synode van 1816 tot 1870 geïllustreerd uit te geven, 't is wat al te kolossaal. En om zoo'n uitgaaf aan den man te brengen, daartoe zou een nóg vrij wat energieker kolporteur noodig zijn dan voor den bijbel van Doré. Voor den bijbel heeft elk, ook de modernste onder de modernen, nog groot respekt, maar voor de Synode?... Daarenboven, wie zou de scènes van die eerste Synodale vergaderingen nog in het leven kunnen roepen? De tijdgenooten zijn dood, of hun hand is te stram om nog de teekenstift te kunnen voeren. Men zou dus zijn toevlugt moeten nemen tot het spiritisme; maar of in de synodale tafel ook geest of geesten zitten, wie zal het ons zeggen? Heeft er ooit een medium (niet te vertalen door middenman) aan gezeten?

Ik heb dus een ander plan. Geen ‘geïllustreerde Handelingen,’ maar een ‘geïllustreerde synodale courant’ worde er uitgegeven. Ik weet wel, dat de zittingen der ‘hooge kerkvergadering’ niet publiek zijn, maar even als er een ‘weekberigt’ wordt gegeven, zou er ook een ‘wekelijksche illustratie of illustraties’ bij kunnen gevoegd worden. En even als de vice-president met de redaktie van het berigt is belast, waarvoor hij daags twee gulden extra ontvangt, zou men aan den vice-voorzitter de taak kunnen opdragen, dit te illustreeren, en daarvoor de bepaling maken, dat de extra fooi tusschen de pen- en teekenstift-voerders zou verdeeld worden. Men zegt dat er onder de synodale leden altijd ten minste één karikaturen-teekenaar is, en er onder de beraadslagingen altijd tijd genoeg gevonden wordt om de noodige croquis te vervaardigen. Zulk een talent zou men dan altijd bij voorkeur moeten roepen tot den gewigtigen post van plaatsvervangend vice-voorzitter.

Ik haast mij, mijnheer! u dit plan mede te deelen en u te verzoeken er de noodige publiciteit aan te geven, opdat, zoo er uitgevers zijn die dezen filon d'or willen exploiteeren, zij nog met den aanvang des jaars hun prospectus in de wereld kunnen zenden, en aldus zoo spoedig mogelijk ‘een leemte in onze kerkelijke litteratuur’ aanvullen.

Ofschoon ik natuurlijk in mijn betrekking van synodale zaken niets af weet dan door geruchten die mij wel eens zijn ter oore gekomen, ben ik toch, daar ik over de zaak heb nagedacht, in staat eenige onderwerpen op te geven, die door bekwame teekenaars in beeld gebragt, den prospectus zouden versieren en zoo ik mij niet bedrieg het publiek doen watertanden. - Vergun mij dat ik u ten minste vier ontwerpen of groepen mededeel.

 

1e groep. - Eerste zitting der synode. Midden voor de tafel zit een president van jaren. Tegenover hem een dikke professor, een dunne professor, een

[pagina 132]
[p. 132]

lange professor (om 't even welke, 't komt altijd uit). Links en regts van hem vijftien personen, die straks als planeten om de zon en haar twee bijzonnen zullen draaijen, vier grijshoofden, drie pruiken, drie kalen, een heele, of halve kwart grappenmaker, en vier stillen in den lande. Aller gelaat is ernstig en - niets-beteekenend. Op één gezigt slechts ontwaart men eenige zenuwachtige trilling, 't is van hem, die met regt meent te zullen benoemd worden tot president, en toch vermoedt dat er ‘kabaal’ tegen hem gemaakt is.

 

2e groep. - In de koffijkamer. (NB. het kopje koffij speelt, of speelde ten minste in 1844, een groote rol in de synode, zie Hooijer's Handboek). Zestien lange pijpen in even zooveel monden, de namen staan op de pijpekoppen, zoodat men zich in de zuigelingen niet vergissen kan. De vier ‘stillen in den lande’ kaauwen nog op hun broodje. De halve grappenmaker heeft een sigaar aangestoken. Op den achtergrond een buffetjufvrouw, die schijnt te lagchen om een aardigheid van den dikken professor (schrik niet, lezer, of maak geen kwade gevolgtrekkingen; 't is slechts een aardigheid over floreenpligtigen of over art. 23, waaraan de jufvrouw sedert jaren gewend is).

 

3e groep. Uit den voortijd. Een synodaal diner bij een Minister van Eeredienst, of een Minister belast met enz. Een president, zich noemende een boerendominé, leidt een gravin op; daarachter de dikke, de dunne en de lange professor, elk geflankeerd door een minister; de minister bij uitnemendheid drijft de overige gasten binnen, met een aanminnig lachje op zijn gelaat. Op het gezigt van sommige der grafelijke lakkeijen ziet men ook een glimlach, maar deze is niet aanminnig.

Men zou hier nog een groep kunnen bij voegen: laatste gedeelte van het diner; maar - dit gelijkt op het einde van alle heeren-diners.

 

4e groep. Beeld der toekomst. Synodale vergadering van het jaar 19-, als wanneer alle gemeenten zullen hebben opgehouden de klassikale quota te betalen, waaruit de reis- en verblijfkosten der synodale leden moeten vergoed worden. - De secretaris treedt de kamer binnen. Boeken, papieren, alles is in orde, maar - geen enkel lid vertoont zich. Hij slaat in wanhoop de handen boven zijn hoofd te zamen en roept uit: Tohuwabohu!!

 

enz. enz. enz.

 

Mijnheer! In het December-nommer van uw ‘Tijdspiegel’ heb ik met verbazing gezien, dat er een uwer korrespondenten is, die den lust en den tijd en den moed en de kracht heeft om synodale Handelingen door te lezen en zóó te lezen, dat hij ze kan kritiseeren en er allerlei rare gevolgtrekkingen uit maken. Dat is een lastig en gevaarlijk mensch voor dikke en dunne professors zoo wel als voor gewone stervelingen. Maar toch is het in mijn oog een groot, een bewonderenswaardig man. Kunt gij hem niet met mij in kennis brengen, opdat ik hem mijn plan mededeele en zoo mogelijk zijn medewerking zoeke te verkrijgen?

Hiermede, evenzeer als met de plaatsing van dezen brief, zult gij ten hoogste verpligten

Uw trouwen lezer

Q.N.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken