Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Tijdspiegel. Jaargang 29 (1872)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 29
Afbeelding van De Tijdspiegel. Jaargang 29Toon afbeelding van titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 29

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.02 MB)

Scans (70.45 MB)

ebook (4.08 MB)

XML (3.48 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Tijdspiegel. Jaargang 29

(1872)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Vertalingen en herdrukken.

Engelands val, 1875-1925. De slag van Dorking, Herinneringen van een vrijwilliger. Uit het Engelsch door en met een voorbericht van Dr. G.J. Dozy. Deventer, H.J. Ter Gunne 1871.

Eenigen tijd geleden zat ik 's avonds te bladeren in eene Revue Britannique toen mijn oog viel op den titel van een stuk, dat onder de miscellanées was opgenomen.

Histoire de la bataille de Dorking! Dorking ligt natuurlijk in Engeland, dat duidt de naam aan, doch 't is te vergeefs, dat ik de verschillende hoeken en gaten van mijn memorie doorzoek; nergens stuit ik op een slag van dien naam in de Engelsche geschiedenis.

't Is niet mogelijk, om alles te lezen, wat in de verschillende tijdschriften wordt opgedischt; ik snuffel dus verder in mijne Revue, en laat Dorking met zijn slag rusten. Toen ik echter al hetgeen voor mij belangrijk was had doorgezien, en het nog te vroeg bleek te zijn, om naar bed te gaan, sloeg ik onwillekeurig dien mij zoo geheel onbekenden veldslag nog eens op, die, juist omdat ik hem niet kende, eene geheimzinnige aantrekkingskracht op mij begon te oefenen.

Ik begin te lezen in de vaste eening, dat het een verhaal zal zijn uit de tij-

[pagina 336]
[p. 336]

den van Willem den Veroveraar, en ik moet dan ook bekennen, in het eerste oogenblik wist ik werkelijk niet wat te denken, van hetgeen ik op het papier zag staan. Echter werd mij spoedig duidelijk, wat de Schrijver wilde - ik zoude dit reeds onmiddellijk hebben bespeurd, wanneer ik slechts hadde acht geslagen op de aan het hoofd geplaatste jaartallen. De eerste regels bevielen mij, doch spoedig ging het genoegen, dat mij de lectuur verschafte, in onverdeelde belangstelling over. Ik las, tijd en uur vergetende, in één adem door tot het einde toe, en legde het boek neder met de gedachte: Die man heeft een goed werk gedaan met zijn schrijven. Hij heeft aan zijne medeburgers op eene eenvoudige en bevattelijke wijze en tevens in een aangenamen vorm getoond, welke de noodlottige gevolgen kunnen zijn van Engelands staatkunde in de laatste jaren, en wat eene natie te wachten staat, die, hetzij ten gevolge van laauwheid of onverschilligheid, hetzij ten gevolge van onverstandige zuinigheid, hetzij om andere redenen verzuimt, om behoorlijk zorg te dragen voor de verdediging van hare vrijheid en onafhankelijkheid, van haren handel en hare bezittingen, van hare industrie en hare rijkdommen.

Waant niet, gij bewoners van het rijke Engeland, roept hun eene profetische stem uit dit geschrift toe, waant niet, dat uwe afgezonderde ligging u vrijwaart voor een vijandelijken aanval. Hoe vredelievend gij ook zijn moogt, gij zult tot den oorlog genoodzaakt worden, en wat meer zegt, men zal u dwingen, den oorlog te verklaren. Duitschland kan er zich dan wederom op beroepen, dat gij het waart, die den krijg zocht, en zal zich daarmede verantwoorden, wanneer het u op de hardvochtigste wijze zonder de minste genade vertrapt. En niet alleen vertrapt zult gij worden, maar men zal u door ongehoorde afpersingen uitputten; gij zult uwe Koloniën verliezen, het groene Erin zal zich van u losrukken, uw handel zich verplaatsen, uwe industrie voor altijd geknakt worden. Binnen een menschenleeftijd zal uw thans zoo rijk en machtig Vaderland tot op zulk eene onpeilbare diepte zijn gezonken, dat uwe kinderen hunnen eertijds zoo gevierden geboortegrond den rug zullen toekeeren, om in verre landen eene betere toekomst te zoeken. En den grijsaards, te zwak om dit voorbeeld te volgen, zal niets anders overblijven, als de schande en het ongeluk te beweenen, waartoe het door hunne schuld, door hunne zorgeloosheid en baatzucht is gekomen.

Gij kunt geene rekening maken op uwe vloot, want deze zal heinde en verre verspreid zijn, en het overblijvende zal de vijand door helsche machines vernielen. Gij kunt geene rekening maken op uwe legers, want deze zijn slecht georganiseerd en van onvoldoende sterkte. Gij zult geen tijd hebben, om uwe plotseling vermeerderde militie te oefenen, evenmin als de vrijwilligers, wien het niet zal ontbreken aan goeden wil, doch wel aan discipline en aan wapens, want deze laatste zelfs hebt gij niet in genoegzame hoeveelheid in voorraad. Uwe administratie, uw ambulancedienst zijn ellendig, de legeraanvoering is slecht. Mogen de bevelhebbers ook al het voorbeeld van dapperheid geven en van onversaagdheid in gevaar; zij zullen geen geregeld plan van verdediging hebben. Men zal u afmatten door nuttelooze marschen en contramarschen. Gij zult honger lijden en gebrek; en staat gij eens tegenover den vijand, dan zult gij reeds spoedig het weinige zelfvertrouwen verloren hebben, dat u bezielt; want weldra zult gij overtuigd zijn van zijne overgroote meerderheid en van de onmogelijkheid, om aan zijne legers weerstand te bieden.

Wanneer nu eens uw leger verslagen en het eenige arsenaal, dat gij bezit, genomen is, dan moet gij u onderwerpen aan de harde bepalingen van een meedogenloos overwinnaar, wiens eenig doel is, u zoo diep mogelijk te vernederen; want uwe weerbare mannen zijn zonder nut opgeofferd en uw materiëel is in zijne handen.

Ziedaar wat de Schrijver in eenvoudige en krachtige taal schildert, met zoo

[pagina 337]
[p. 337]

scherpe trekken en tevens zoo plastisch, dat de lezer onwillekeurig er door wordt medegesleept; dat hij zich verplaatst ziet te midden der geschetste tooneelen. Hij trekt mede uit ten strijd, vindt zich in het hevigste slaggewoel, hij stort een traan over het leed der vrouw, die op één dag alles verloor, wat zij op aarde dierbaars bezat. Doch tevens voelt hij zich tot in zijne ziel verontwaardigd over en getergd door de ruwe en onbeschofte woorden en handelingen van den overwinnaar, die zijn slachtoffer onmeetbaar ver beneden zich acht; en mij dunkt, de uitroep moet hem ontglippen: ‘Neen, dat nooit! Zoover zal, zoover mag het niet komen! Wij zijn het aan ons zelven en aan onze kinderen verplicht, hiertegen met inspanning van alle krachten te waken, en willen ons liever aanzienlijke opofferingen getroosten, dan ons aan de mogelijkheid van zulk een onheil blootstellen!

Ziedaar in het kort den indruk weergegeven, die dit mij geheel onbekende stuk op mij maakte.

Het verwonderde mij dan ook geenszins, toen ik spoedig daarop vernam, welk een verbazende opgang de slag van Dorking bij onze Britsche naburen gemaakt had. Hoe er 7 oplagen van het Blackwood's Magazine, waarin het opstel het eerst verscheen, in een oogwenk waren verkocht, en hoe men reeds bezig was met de uitgave van het tweede honderdduizendtal afzonderlijke exemplaren. Met het meeste genoegen hoorde ik tevens, dat binnen weinige dagen eene Nederlandsche vertaling het licht zoude zien; iets wat ik nog te meer toejuichte, omdat ook voor ons Nederlanders het lezen van dit werkje onberekenbaar nut kan hebben. Terecht zegt de vertaler in zijne voorrede, dat men er menigen wenk in zal vinden, die wij ons ter harte kunnen nemen. Want ook wij verkeeren, wat onze verdedigingsmiddelen betreft, op dit oogenblik in eene overgangsperiode. Deze zijn niet meer op de hoogte van den tijd en in overeenstemming met onzen veranderden politieken toestand. Verbetering is dus een gebiedend vereischte, en die verbetering zal onvermijdelijk leiden tot vermeerdering van uitgaven. Om nu daartoe te kunnen besluiten, moet de natie doordrongen zijn van het besef, dat wij te eeniger tijd genoodzaakt kunnen worden, om tot verdediging van het Vaderland de wapenen aan te gorden.

Hoeveel gewicht men in het buitenland nog hecht aan ons voortdurend onafhankelijk volksbestaan, blijkt uit de woorden van den ongenoemden Schrijver van het door ons aangekondigde geschrift: ‘toen het Geheim Verbond werd bekend gemaakt, en Nederland en Denemarken werden geannexeerd.’ Men ziet, het is doodeenvoudig en niet de moeite waard, om er verder een woord over te verliezen. Doch hoe men ook moge denken over de meerdere of mindere waarschijnlijkheid van een oorlog voor ons land, het is onbetwistbaar zeker, wat Dr. Dozy in zijne voorrede zegt: ‘Niemand echter zal ontkennen, dat in de verhouding tusschen de verschillende groote rijken van Europa elementen te over zijn, die moeten leiden tot een eindelijke uitbarsting.’ Of wij daarin zullen betrokken zijn, wie weet het. Echter hebben wij geen muur van water die ons beveiligt, even als Engeland, en is onze onmiddellijke nabuur, de eerste militaire mogendheid van Europa, in het bezit van een leger, welks weerga men te vergeefs zal zoeken. Ook verlieze men niet uit het oog, dat mocht Frankrijk onverhoopt te eeniger tijd willen wraak nemen over den jongst verloopen krijg, het zijnen vijand wel niet beter dan over België en ons land zal kunnen aanvallen; eene voldoende reden, om ons in den oorlog mee te slepen, wanneer wij niet krachtig onze neutraliteit kunnen handhaven.

En moeten wij nu het hoofd in den schoot leggen en vertrouwen op de goedertierenheid der groote mogendheden, omdat wij ons te zwak achten voor verdediging, of daarvoor de noodige gelden niet willen verstrekken? Wij zouden dan het recht op de onafhankelijkheid, waarvoor onze voorouders jaren lang zoo

[pagina 338]
[p. 338]

kloek en volhardend gestreden hebben, verliezen; wij zouden die onafhankelijkheid niet meer waard zijn!

In ons terrein vinden wij een bondgenoot als geen andere, en wanneer wij hiervan de partij trekken, die er van te trekken is, wanneer wij zijne natuurlijke sterkte door de kunst vermeerderen en zorgen voor een voldoend leger en behoorlijk materiëel, dan behoeven wij den aanval ook van een machtigen vijand niet te vreezen. Wij moeten ons dan echter de uitgaven getroosten, die voor eene krachtige verdediging noodig zijn, en daarvoor afstand doen van het denkbeeld, dat dit improductieve uitgaven zijn. Zijn toch de sommen, die onze dijken en waterwerken jaarlijks verslinden improductief? Niemand zal dit beweren. En toch beveiligen deze ons slechts tegen materiëel verlies, terwijl bij gene veel hoogere belangen op het spel staan.

Wij moeten zorgen sterk en krachtig te zijn ten allen tijde, en toonen, dat wij het ernstige voornemen hebben, onze vrijheid tot het laatste toe te verdedigen; dit zal ons steeds de beste waarborg zijn tegen de veroveringszucht van anderen.

Het is hier wel niet de plaats, om te wijzen op de vele leemten, die in ons krijgswezen bestaan. Onze Minister van Oorlog heeft er onlangs verscheidene in eene uitvoerige memorie over de mobilisatie in het afgeloopen jaar kenbaar gemaakt, en blijkens de verklaring der Regeering, heeft deze het voornemen, om met kracht tot verbetering van dien gebrekkigen toestand handen aan het werk te slaan. Laat ons hopen, dat zij door de Volksvertegenwoordiging moge gesteund worden, dáár, waar hare plannen afdoende blijken; alleen dáárdoor zullen wij vermijden, wat de Schrijver van ‘de slag van Dorking’ ook ons in zijne schets heeft voor oogen gesteld.

Wat de vertaling betreft, wil ik mij geene aanmerkingen veroorloven. Het boekje is in aangenamen vorm geschreven, en waar men soms mocht stuiten op iet of wat slordigheid van stijl, vindt men de oorzaak hiervan in de voorrede ontwikkeld. Alleen houde de vertaler het mij ten goede, wanneer ik opmerk, dat in den hier beschreven slag wel geen gebruik zal zijn gemaakt van ‘bommen,’ evenmin als dit tot nog toe in eenigen veldslag het geval is geweest. De schrijver, die duidelijke blijken geeft van volkomen bekendheid op krijgskundig gebied heeft hier zeker wel van ‘granaten’ gesproken. Ook het woord ‘chargeeren’ is voor infanterie, waarvoor het herhaaldelijk gebruikt wordt, in onze taal geen eigenaardige uitdrukking. Doch dit zijn kleinigheden, die hoogstens slechts den militairen lezer een oogenblik zullen hinderen.

Ik eindig met den wensch, dat het boekje recht vele lezers moge vinden, en ook in ons land dien weldadigen invloed uitoefenen, dien men er in Engeland met grond van kan verwachten.

Augustus '71.

v.t.

Warmte en koude. Zes lezingen door Professor John Tyndall, vertaald door Dr. A. van Oven. Arnhem, J. Heuvelink.

De naam van Tyndall is genoeg bekend, dan dat het noodig zou zijn hier eene lange aanbeveling van bovengenoemd werkje te plaatsen. Wij mogen veilig verklaren, dat het eene plaats verdient naast zijne andere populaire voordrachten. En dat is, dunkt ons, genoeg gezegd, wanneer men in aanmerking neemt, dat de vorige geschriften van den Engelschen geleerde hem hebben doen kennen niet alleen als een man van wetenschap, maar ook van smaak.

De vertaling van Dr. van Oven is uitstekend, vrij wat beter dan die van Tyn-

[pagina 339]
[p. 339]

dall's: Heat considered as a mode of motion door D.J. Admiraal. Kan men, volgens Dr. J. Zaaijer Az. (Weekblad Isis no. 2), den vertaler van Tyndall's werken vergelijken bij den juwelier, die op zich neemt een juweel van 't edelste water in een rand te zetten, wij aarzelen niet van deze vertaling te zeggen, dat de rand 't juweel geen oneer aandoet.

Toch eene enkele opmerking; pag. 23 geeft ons te lezen: ‘Ik plaats een stukje hout in een gat aan het uiteinde van deze staaf ijzer; gij ziet het stukje hout geperst tusschen de randen van het gat, en als ik het ijzer sterk tegen het hout stoot, breek ik het hout. Gij ziet dat het zich kromt voor dat het breekt. Deze zelfde proef zal ik nu doen met een stuk staal in plaats van hout: loodrecht op dit staal bevestig ik in het midden een staaf gloeiend ijzer, en de beide uiteinden van het staal schroef ik stevig aan deze steunpunten vast’. Wij vinden deze volzinnen niet heel gelukkig, en wel, omdat wij bang zijn, dat vele van de jeugdige lezers (waarvoor dit werkje toch eigenlijk bestemd is) zich niet goed zullen kunnen voorstellen, wat hier bedoeld wordt. Had men er een plaatje bij gemaakt, dan zou veel van het onduidelijke weggenomen zijn.

Aan een ieder, die gaarne kennis wil maken met Tyndall's meesterstuk: ‘Warmte beschouwd als een vorm van beweging’, wordt de raad gegeven eerst: ‘Warmte en koude’ te lezen. Na het lezen van 't laatste, zal de kennismaking met 't eerste met meer genoegen geschieden, daar veel, wat voor den oningewijde duister is, hem dan helder zal toeschijnen.

Wij nemen hiermede afscheid van deze vertaling. Zeker deed het lezen er van de overtuiging ontstaan, dat ze zeer geschikt is voor jongens, die onze burgerscholen bezoeken en voor zoo velen, die geen vreemdeling willen blijven op een gebied, waarop men nog te veel vreemdeling is. Wij hopen dat èn vertaler èn uitgever ruimschoots beloond zullen worden voor hunne moeite.

A.

S.K.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken