Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Tijdspiegel. Jaargang 29 (1872)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 29
Afbeelding van De Tijdspiegel. Jaargang 29Toon afbeelding van titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 29

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.02 MB)

Scans (70.45 MB)

ebook (4.08 MB)

XML (3.48 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Tijdspiegel. Jaargang 29

(1872)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Suum cuique.

Ons middelbaar onderwijs.

Is 't omdat de achting voor den meester of de eerbied voor den ouderdom den mond gesloten hield, of zijn door een tooverslag plotseling de oogen open gegaan?

Naauwelijks heeft Thorbecke het hoofd nedergelegd, of zijn wet op het Middelbaar Onderwijs wordt van alle zijden aangevallen; het is de Standaard niet alleen, die van zijn exclusieve standpunt in een heele reeks van artikelen de rigting van het Middelbaar Onderwijs bestreed, het is ook de gematigde Kerkelijke Courant, die ernstig bezwaar heeft tegen den gang van zaken; het is niet van kerkelijke zijde alleen, dat de wet en hare uitvoering worden aangevallen; 't geavanceerd liberale Vaderland dringt op verbetering aan; het Schoolblad de Wekker, paedagogenals Naber en Vitringa verheffen hunne stem, en zelfs de vergadering van leeraren bij het Middelbaar Onderwijs heeft de onhoudbaarheid van den toestand erkend.

Welke zijn de hoofdgrieven?

Overlading met tal van vakken. Een eindexamen, dat den leerling afmat, afbeult en den examinator teleurstelt.

[pagina 362]
[p. 362]

Op vereenvoudiging van het eindexamen wordt daarom ernstig aangedrongen. Inkrimping van de leerstof acht menigeen daarbij noodig.

Eenzijdig realistische rigting van het onderwijs is een tweede, een hoofdbezwaar. De zoogenaamde exacte wetenschappen voeren den boventoon: de meerderheid der docenten bestaat uit wis- en natuurkundigen, die, met eenzijdige voorkeur voor hun vak, de letterkundige vakken ter zijde dringen en door hunne hooge eischen taal- en letterkunde tot een minimum brengen, zoodat de jongelieden zelfs aan de beoefening der moedertaal geene genoegzame belangstelling kunnen wijden. De programma's der hoogere burgerscholen doen meer aan vakscholen denken dan aan inrigtingen voor algemeen beschavend onderwijs.

Die toestand is onhoudbaar. De jongelingschap doet eene menigte van kundigheden op, die in het volgende leven voor de meesten naauwelijks meer waarde dan die van ballast kunnen hebben; zij blijft verstoken van kennis, die haar onmisbaar zal zijn in de maatschappij. En daarbij wordt het aankomend geslacht geleid in eene rigting, die voor de toekomst van het Nederlandsche volk hoogst bedenkelijk is.

 
Er is materialismus in de lucht.
 
De liefde voor het ideale kwijnt.
 
De achting voor het klassieke gaat verloren.
 
Schoonheidszin en zedelijke zin worden veronachtzaamd.
 
Het realismus heerscht bijna onbeperkt.
 
Deze rigting wordt bevorderd door het Middelbaar Onderwijs, zoo als het nu is ingerigt.
 
Onverklaarbaar is deze ziekelijke rigting niet.
 
De natuurwetenschap was schromelijk verwaarloosd.
 
Zij eischte haar regt.
 
Men gunde haar eindelijk haar regt.
 
Maar nu nam zij méer. Zij reageerde sterk, te sterk.

De wet op het Middelbaar Onderwijs verried al te veel haren vader - een natuurkundige.

Hare uitvoering werd, onder een ministerieel toezigt, dat zich wel eens tot bloot toezien bepaalt, uitsluitend aan natuurkundige Inspecteurs overgelaten. Men kan met het Nieuws van den Dag deze mannen hoog waarderen, hunne diensten dankbaar erkennen, zonder blind te zijn voor die eenzijdigheid en hare natuurlijke gevolgen. De Inspecteurs, allen beoefenaars der exacte wetenschappen, hadden op de benoeming der docenten, op de inrigting der programma's overwegenden invloed. Door de voorwaarden, aan rijkssubsidiën verbonden, werden gemeentebesturen gedreven in de heerschende rigting.

Concurrentie van het bijzondere Onderwijs was bijna onmogelijk.

En de Nederlandsche jeugd werd onderwezen, alsof het Nederlandsche volk een volk van natuurkundigen en technici ware. Taal- en letterkunde werden teruggedrongen, de moedertaal zelfs niet uitgezonderd. Ook al wilden de Inspecteurs het niet - en wij gelooven dat zij het niet wilden - het kon niet anders: het lag in de wet, in haar geheele rigting, in haar gebiedende voorschriften.

Dat moet anders worden, en het moet spoedig anders worden.

De wet op het Middelbaar Onderwijs heeft dringend herziening noodig.

Niet langer moet op ééne school de grondslag gelegd worden voor een verdere ontwikkeling op technisch gebied, en tevens het algemeen ontwikkelend onderwijs gegeven worden. De geheele Nederlandsche jongelingschap mag niet aan de toekomstige technici worden opgeofferd.

In de uitvoering der wet kan reeds terstond verbetering worden gebragt.

Een der Inspecteurs zal aftreden, naar men meent.

[pagina 363]
[p. 363]

Van alle zijden gaan er stemmen op, die er op aandringen, dat er nu eens een niet-natuurkundige benoemd worde.

Zullen die stemmen gehoor vinden? En zoo ze gehoor vinden, zal het doel worden bereikt? Zal bij zoodanige wet, en tegenover twee Inspecteurs, die beiden een incarnatie van die wet zijn, één man van andere rigting veel vermogen?

Zeer zeker. Want den zedelijken invloed van zoodanige benoeming achten wij van belang. Als de regering toont oog en hart te hebben voor de behoefte aan verbetering van het Middelbaar Onderwijs, dan zal dat een indruk maken, dien wij niet gering mogen achten.

Maar het schijnt nog niet zoo zeker, dat de plaats van Dr. Staring, al mogt hij aftreden, zal vervuld worden.

Men meent, dat twee Inspecteurs voldoende zijn.

Wij gelooven mede, dat de Inspecteurs niet met werk overladen zijn.

En bij eene wetsherziening zou hun last nog verligt kunnen worden.

Art. 29 b.v. van de wet kon vereenvoudigd worden: ‘De directeuren en leeraren der gemeentescholen worden benoemd door den gemeenteraad, die vooraf eene aanbevelinglijst van benoembaren ontvangt, door burgemeester en wethouders, na verhoor van den Inspecteur, opgemaakt.’

Deze bepaling is ook toepasselijk gemaakt op Middelbare Meisjesscholen, overeenkomstig het gevoelen van Dr. Steyn Parvé, die bij dit artikel aanteekent: ‘Onder gemeente-scholen schijnt men derhalve te moeten verstaan niet alleen de burgerscholen, tot wier oprigting de gemeente verpligt is, maar in het algemeen alle door haar opgerigte Middelbare Scholen.’

Daarmede is de last der Inspecteurs noodeloos verzwaard. Zij moeten adviseren over personen, die hun geheel onbekend zijn (alle Hoofdonderwijzeressen toch zijn benoembaar aan Middelbare Meisjesscholen); zij loopen gevaar, ook daar waar niet - als te Groningen - zonderlinge adviezen worden uitgebragt, verdacht te worden van niet steeds met dezelfde bezadigde naauwgezetheid dien kieschen pligt te vervullen. In elk geval komt geheel het onderwijzend personeel van de Middelbare Scholen tegenover hen in een toestand van afhankelijkheid, die bezwaarlijk verheffend kan werken op dit personeel.

De last der Inspecteurs kan verligt worden.

Maar ook wanneer die last dan niet te zwaar bleek voor twee paar schouders, schijnt eenige wijziging in het personeel der Inspecteurs aanbevelenswaardig.

Wakkere en bekwame mannen kunnen op velerlei wijzen den Staat dienen. Zij behoeven niet opgeofferd te worden, ook wanneer het Middelbaar Onderwijs hunne diensten niet meer mogt behoeven.

In elk geval, het Middelbaar Onderwijs is er niet voor de Inspecteurs, maar de Inspecteurs zijn voor het Middelbaar Onderwijs, en het Middelbaar Onderwijs is voor de Natie, die een ander Onderwijs behoeft dan wat haar thans gegeven wordt.

Op wijziging van de wet in een niet verwijderde toekomst, op gewijzigde uitvoering der wet in een zeer nabijzijnde toekomst dringen ook wij, uit liefde voor ons Vaderland, met allen ernst aan.

[pagina 364]
[p. 364]

Voor de jeugd.

Een vijftal prentenboekjes ligt daar voor ons, allen van één uitgever, J.M. Schalekamp, te Haarlem; allen van één auteur, den heer F.H. van Leent. Uit het leven van onze huisdieren, Mijn liefste boekje, Groote kleinigheden uit de kinderwereld, Een dag uit het leven van de kleine Bertha, Wat wilt gij worden? zoo luiden de titels. Kinderen van verschillenden leeftijd heeft de schrijver op het oog gehad. Proza en poezij biedt hij der jeugd aan.

De regte kindertoon is zoo moeijelijk te treffen; men vervalt zoo ligt tot het kinderachtige, tot het zoetsappig-lievige, of men dicht kinderen denkbeelden toe, legt hun uitdrukkingen in den mond, die niet in de kinderwereld t'huis zijn: we kunnen dan ook niet verwachten, dat vijf boekjes van ééne hand, tegelijk in de wereld gezonden, niets zouden bevatten waarbij de kindervriend niet een vraagteeken zou zetten. Hoe meer de schrijver zich op eenvoud toelegt en op ongekunstelde uitdrukking van gezond gevoel en kinderlijke denkbeelden, des te beter zal hij slagen.

Dat hij daarvoor aanleg heeft, dat hij werkelijk meermalen slaagt, daarvan getuigt menige bladzijde van deze boekjes. Daar hebt ge een dog, met een lekker kluifje tusschen de forsche tanden, en een juffershondje, dat er watertandend bij opzit. En 't bijschrift, zou menig kind 't niet spoedig van buiten kennen?

 
‘Och, makker! deel mij ook wat meê,
 
Al is het maar een botje!’
 
‘Je fraaie tandjes zijn te zwak,
 
Mijn lieve jufvrouw Lotje;
 
Je brak gewis je teer gebit
 
Op zulke grove beentjes -
 
Daarbij - wat groote honden doen,
 
Dát voegt niet aan de kleentjes!’
Kinderwenschen heet het liedje:
 
Vogeltje, vogeltje! 'k heb je zoo lief!
 
Toef nog een weinig bij mij;
 
Had ik uw stemmetje, teeder en zacht,
 
'k Zong dan zoo lustig als gij.
 
 
 
'k Zong dan een liedje voor Pa en voor Ma,
 
En ook een liedje voor Zus,
 
Die mij bij morgen- en avondgetij
 
Altijd begroet met een kus.
 
 
 
Vogeltje, vogeltje! 'k heb je zoo lief!
 
Had ik eens vlerkjes als gij,
 
'k Vloog dan zoo blij en zoo vroolijk omhoog,
 
Verre de wolkjes voorbij.
 
 
 
'k Zocht dan een nestje daar ginds in den hof,
 
Ginds, waar die bloemekens staan;
 
'k Noodigde zeker dan u slechts alleen,
 
Liefste, om met mij te gaan!
[pagina 365]
[p. 365]

Bij een plaatje, waar broêr in de speelkamer der meisjes wil dringen, dicht Van Leent een versje, waarvan het tweede couplet, regt zangerig en regt kinderlijk, luidt:

 
- ‘Jongens bij jongens en meisjes bij meisjes,
 
Zoo moet het wezen, ja, zoo moet het zijn!
 
Jongens zijn wild en krakeelen zoo gaarne,
 
Meisjes zij moeten de minsten vaak zijn!
 
Jongens bij jongens en meisjes bij meisjes,
 
Weet je 't nu, Karel, begrijp je 't nu wel?
 
Laat dus ons meisjes hier rustig te zamen,
 
Zoek gij bij jongens uw vreugd en uw spel!’

En ook moeders zullen genieten bij het

Goeden nacht!
 
Goeden nacht! Goeden nacht!
 
Slaap mijn engel, sluimer zacht!
 
Moê gehuppeld - spelensmoede;
 
Toeft u, in een zoete rust
 
Onder 's Hemels trouwe hoede,
 
Nieuwe kracht en levenslust.
 
Goeden nacht! Goeden nacht!
 
Slaap mijn engel, sluimer zacht!
 
 
 
't Leven is voor u nog spel,
 
't Brengt u vlinders, 't biedt u rozen
 
Schittrend als uw waterbel -
 
Blijdschap doet uw wangen blozen;
 
Onspoed, zorgen of verdriet
 
Kent mijn lieve kleine niet.

Aan moeders en kinderen bevelen we deze boekjes ter kennismaking aan.

[pagina 366]
[p. 366]

Onbillijke eisch.

In no. 6 van ‘Ons Heden’ beklaagt de heer George Kepper zich dat ‘de Tijdspiegel meermalen zonder eenig motief geweigerd heeft, eenige weinige regelen op te nemen, in zeer beschaafden vorm gesteld; eens zelfs geschreven door een gestudeerd persoon, die niet de schrijver was, eenvoudig alleen, omdat tegen onbehoorlijke, ongeteekende kritiek te velde werd getrokken.’

Inderdaad, die klagt is niet ongegrond.

En, wat nog erger is, wij zijn niet voornemens den grond dier klagt weg te nemen.

Wanneer eenig auteur zich door een beoordeeling in de Tijdspiegel verongelijkt achtte, hebben wij der antikritiek geen plaats geweigerd, ook al eischte zij meer dan ‘eenige weinige regels,’ ook al was ze in niet ‘zeer beschaafden vorm’ gesteld, ook al was ze geschreven door een niet-gestudeerd persoon.

Maar wanneer eenig auteur meende zich te moeten beklagen over een ander tijdschrift, dan hebben wij in den regel de plaatsing der antikritiek geweigerd, en wij zullen dat blijven doen.

Wij zijn daarmede in ons regt. Aan de redactie alleen komt de beschikking toe over de ruimte in haar tijdschrift. En wij kunnen die ruimte beter besteden dan voor invectiven tegen andere tijdschriften; invectiven, die vaak geen anderen grond hebben dan gekrenkte ijdelheid; invectiven, waarbij onze lezers geenerlei belang hebben. Stukken van dien aard, al werden ze zelfs door gestudeerde personen ingezonden, zullen wij steeds afwijzen, niet zonder eenig, maar wel degelijk op zeer ernstig motief.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken