Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Tijdspiegel. Jaargang 65 (1908)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 65
Afbeelding van De Tijdspiegel. Jaargang 65Toon afbeelding van titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 65

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.50 MB)

Scans (82.13 MB)

ebook (4.43 MB)

XML (3.75 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Tijdspiegel. Jaargang 65

(1908)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 309]
[p. 309]

Levenswoorden.

Het is nacht in de wereld, en het zal nog lang duren vóor het dag wordt. Wij wandelen tusschen rookende puinhoopen, de zon en de sterren schijnen aan het oog onttrokken en twee afschuwelijke gedrochten: huichelarij en atheïsme, met den vraatzieken moloch: zinnelijkheid, gaan verwaten rond en noemen de wereld hun eigendom. Zij, die te slaperig zijn om het op te merken, zijn er het best aan toe; hun leven is een flauwe droom.

Carlyle.

 

Geslachten als de tegenwoordige spelen een merkwaardige rol in de wereldgeschiedenis. Zij zitten als apen om het vuur in een bosch, maar verstaan de kunst niet om dat vuur te voeden met nieuw hout. Straks moeten zij de plek verlaten en verder trekken, misschien in de wildernis. De wereld bestaat niet alleen uit eet- en drinkwaren, uit krantenreclames, uit vergulde boeken, uit vodden en opschik, neen, zij is van geheel andere stof. De Romeinen, zooals Suetonius ze schildert, de verdorven praatzieke Grieken uit den tijd van het ontaarde Romeinsche Keizerrijk, - wij hebben meer dan éen voorbeeld. Denkt daaraan, laten zij u tot waarschuwing zijn; vermeerdert dat getal niet. Zonder heldendom, - geen nageaapt, opgeplakt, overgeleverd heldendom - zonder het gevoel, hetzij uitgesproken, hetzij diep gedacht, dat in het menschenleven iets hoogers ligt, dat zijn geschiedenis een beeld van het eeuwige is, - had Rome niet bestaan. Dat was het, wat het oude Rome schiep, het oude Griekenland en Judea.

Apen hurken om een vuur, dat zij niet met nieuwe brandstof kunnen voeden; zij denken, dat het altijd voort zal branden zonder nieuw hout, of zij meenen, dat er een eeuwigheid noodig is om uit te gaan. Welk een somber gezicht!

Carlyle.

 

De mensch is hier, niet om te twijfelen, maar om te werken. Het doel van den mensch is handelen, niet denken. In volmaakten staat ware alle denken het beeld, het bezielende symbool van werkzaamheid en de wijsbegeerte bestond alleen in den vorm van poëzie en godsdienst.

Toch kan bij den onvolmaakten toestand, waarin wij verkeeren, de philosophie niet geheel vermeden worden. De mensch staat als

[pagina 310]
[p. 310]

't ware in het middelpunt der natuur; zijn korte tijd is door eeuwigheid, zijn kleine ruimte door oneindigheid omgeven. Hij kan niet nalaten te vragen: wat ben ik? Vanwaar kom ik? Waarheen zal ik gaan? En hoe kan hij op deze vragen een ander antwoord krijgen dan in oppervlakkige halve aanduidingen of in gemoedelijke verzekeringen en geruststellingen, zooals wij die van onze moeder plachten te hooren, wanneer zij haar nieuwsgierig onwetend kind trachtte tot rust te brengen.

De ziekte der metaphysica duurt derhalve voort. In alle tijden moesten de vragen over dood en onsterfelijkheid, over den oorsprong van het kwaad, over vrijheid en noodzakelijkheid, onder andere vormen weer aan de orde komen. De poging om een volledige theorie aan de wereld te geven, moest telkens herhaald worden, al was het steeds zonder succes, want welke theorie van het oneindige kan door den eindige op voldoende en volledige wijze gegeven worden?

Carlyle.

 

Gij hebt geen nieuwen godsdienst noodig en het is ook niet waarschijnlijk, dat gij er een krijgen zult. Gij hebt reeds meer godsdienst dan gij gebruikt. Gij kent tien plichten, die u aanbevolen zijn, ziet in uw gedachte tien dingen, die gedaan moeten worden, tegen één, welken gij doet. Welnu, doe éen daarvan; dit zal u vanzelf op de tien andere brengen, die kunnen en moeten gedaan worden.

Maar gij vraagt naar uw toekomstig lot. Welnu, dat lot schijnt mij in hooge mate twijfelachtig, wanneer ge daar zooveel gewicht aan hecht. Dat kan niet goed zijn. Leerde ons niet reeds Odin eeuwen geleden in de morgenschemering der tijden, dat er voor een lafaard geen goed lot kan zijn, geen haven tenzij die van den nacht. Lafaards en kwajongens zijn zij, die eerst naar hun plezier vragen en voor pijn beven. Gij moet bidden om een ziel, een ziel om op leven en dood te strijden, uw ziel weer te winnen. Weet, dat godsdienst geen ding van buiten is, dat men iemand ingeeft, maar een herleven van uw eigen ik binnen u, - en vóor alle dingen, zeur niet van uw godsdiensten en van uw nieuwen godsdienst.

Carlyle.

 

Zeer waar is, wat een wijs man ons leerde, namelijk dat alle twijfel niet anders tot zwijgen kan worden gebracht dan door handelen. Hij nu die in het duister rondtast of in schemerlicht en vurig bidt, dat de schemering dag moge worden, volge het voorschrift, dat voor mij steeds van onschatbare waarde bleek: doe uw naastbijliggenden plicht, waarvan gij zeker weet, dat het een plicht is. Uw tweede plicht zal daarmee vanzelf duidelijker worden.

Carlyle.

 

Waarachtige vroomheid, adel, die den mensch aanvuurt naar het hoogste te streven, kan niet geleerd worden door den besten catechismus, door ijverig preeken en catechiseeren. Neen, er is een andere weg.

[pagina 311]
[p. 311]

Door het stille volhardende voorbeeld, kalm wachten op de gunstige stemming, op het geschikte oogenblik kan de ware suggestie van ziel tot ziel overgaan, een soort van wonder, dat men ook wel de genade Gods noemt. De stille daad, de kalme blik van een vader, een moeder werken veel meer uit dan heele bibliotheken van orthodoxe theologie.

Carlyle.

 

Met iemand, die eerlijk met zichzelf te werk gaat en rond voor zijn gevoelen uitkomt en daarnaar handelt, is altijd wat aan te vangen. De duivel zelf maakt volgens Dante geen kwaad figuur vergeleken met die wezens van het juiste midden, die ja en neen zeggen en altijd aan hun kleine ik denken, heel erg fatsoenlijke menschen, die in Dante's hel tot een der zwaarste straffen veroordeeld werden, om zonder hoop om te sterven een verstijfd dood leven te leven, in modder verzonken en steeds door vliegen gepijnigd, ‘door God evenzeer vervloekt als door de vijanden van God.’

Carlyle.

 

Mannen worden wij, niet wanneer wij van alles genoten hebben en ons bedrogen gevoelen in het jagen naar valsch genot, maar wanneer het ons duidelijk geworden is, met welke onoverkomelijke hinderpalen wij in ons gansche leven te worstelen hebben, - duidelijk dat de mensch de voldoening in zichzelf moet zoeken, dat er voor lijden en dulden geen ander middel is dan werken en handelen. Mensch worden wij, wanneer wij den wapenstilstand hebben gesloten met de noodzakelijkheid. Het begint reeds, wanneer wij ons geschikt hebben naar de noodzakelijkheid. Kalm en hoopvol wordt echter het leven, wanneer wij ons met de noodzakelijkheid verzoend hebben en op die wijze werkelijk overwonnen hebben en gevoeld, dat wij vrij zijn.

Carlyle.

 

Zijn er dan werkelijk zoo wenig menschen die denken? Zeer zeker, dat is juist de zaak, die veel verklaart. Niet éen op de duizend heeft de minste neiging tot denken, wel voor passief droomen en napraten en voor woordenkramerij. Met de oogen, waarmee de menschen gewoonlijk zien, kan men slechts zeer weinig zien. Daarom is deze wereld zulk een verwarde gekke tredmolen geworden.

Carlyle.

 

Het is merkwaardig, hoe de tot het menschelijk geslacht behoorende wezens de oogen sluiten voor de duidelijkste feiten en door hun vergeetachtigheid en sufheid te midden van zoo veel wonderen en verschrikkingen zoo rustig leven. Inderdaad, de mensch is en was steeds een ezel en een luiaard en altijd meer bereid om te voelen en te verduren dan te denken en te overleggen. Het vooroordeel, dat hij voorgeeft te haten, is zijn volstrekte wetgever. Gewoonte en sleur trekken hem overal voort. Wanneer de zon tweemaal opging, de wereld tweemaal geschapen werd, zouden beide ophouden wonderbaar of merkwaardig te zijn.

Carlyle.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken