Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Tijdspiegel. Jaargang 72 (1915)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 72
Afbeelding van De Tijdspiegel. Jaargang 72Toon afbeelding van titelpagina van De Tijdspiegel. Jaargang 72

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.15 MB)

Scans (54.29 MB)

ebook (3.81 MB)

XML (2.44 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Tijdspiegel. Jaargang 72

(1915)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 90]
[p. 90]

Onze leestafel.

Mr. S. van Houten. Vijf en twintig jaar in de Kamer. Derde periode. Van den val van Kappeyne tot de Grondwetsherziening. - Haarlem, H.D. Tjeenk Willink en Zoon.

In dit deel behandelt de schrijver de jaren 1879 tot 1887, waarin hij zich tot taak had gesteld, door wijziging der grondwet den weg te openen voor een nieuwe politieke machtsverdeeling, naar zijn oordeel door rechtvaardigheid en Staatsbelang geëischt. De Staatsman had de meerderheid der honderdduizend censuskiezers te winnen om in 's lands belang afstand te doen van hun voorrecht te dezen en hen te overtuigen dat verder dralen om de minder gegoede klassen der burgerij en de gezeten werklieden onder de kiezers op te nemen slechts een fusie van dezen met het door Domela Nieuwenhuis opgehitste proletariaat kon bewerken.

Reeds in deze periode bestreed Mr. van Houten het socialisme en het parasitisme tegenover de Staatskas, dat het noodwendig gevolg moest worden van armenkiesrecht. Hij werkte steeds voor de opkomst en krachtsontwikkeling van den vierden stand, de arbeiders die zich en hun gezinnen door eigen kracht onderhouden, in tegenstelling tot de proletariërs, een soort vijfden stand, ook arbeiders, maar die arbeid leveren van onvoldoende waarde om een regelmatig levensonderhoud te verschaffen en dus ten deele op openbare of bijzondere liefdadigheid steunen.

Mr. van Houten bestreed het verleenen van kiesrecht aan dien vijfden stand, omdat hij dien stand zelven recht van bestaan ontzegt. In zijn oog is het bestaan van dien stand een maatschappelijk ziekteverschijnsel. Men moet dezen stand niet kweeken en koesteren, veel minder nog machtig maken; maar door bestrijding van de oorzaken van zijn ontstaan en voortbestaan gaandeweg doen verdwijnen en geleidelijk in den vierden stand doen overgaan,

Niemand kan met grond betwisten, dat de schrijver zijner parlementaire herinneringen aldus met juistheid heeft geteekend de positie, die hij gedurende zijne geheele Staatkundige loopbaan met onverzettelijke consequentie is blijven innemen.

Dit standpunt werd op zijn beurt bepaald door de dogmatische richting die de juridische en oeconomische wetenschap in de generatie van welke Mr. van Houten een der bekwaamste vertegenwoordigers is, evenals in daarin voorafgaande generaties plachten te volgen.

Het dogma van den rechtsstaat eischt dat geen bindende regels aan de onderdanen worden opgelegd dan door eene wetgevende macht, waarin de onderdanen voor zooveel zij politiek mondig zijn, zijn vertegenwoordigd.

Onder de zinspreuk ‘Kennis is macht’ overschatte men echter de politieke rijpheid der klassen van hen, die maatschappelijk sterk genoeg zijn om in

[pagina 91]
[p. 91]

hun eigen onderhoud te voorzien. Taine's waarschuwing dat het besturen of medebesturen (wetgevend regelen) van een Staat een moeilijke taak is, die alle krachten van een speciaal daartoe bekwaam en speciaal daartoe voorbereid man eischt, is nog steeds de stem eens roependen in de woestijn. Toonden in de census-parlementen professoren en rechtsgeleerden zich reeds slechte Staatslieden, van een massa individueel achtenswaardige gezeten werklieden en kleine burgers was geen Staatkundig beleid te verwachten. Kiesrecht kan slechts bestaansreden hebben als belangenvertegenwoordiging; maar dan geeft een meerderheidskiesrecht de overmacht aan de ware, vermeende of voorgespiegelde belangen van die groep, die de grootste kiezersmassa aan de stembus brengt.

Ook laat wat de gevolgen eener op ruime schaal verleende kiesrechtuitbreiding betreft, de grens tusschen den vierden en den vijfden stand zich niet zoo gemakkelijk trekken als op het papier der theoriën en wettelijke voorschriften.

Is eenmaal de weg van kiesrechtuitbreiding betreden, dan is het zeer moeilijk op een bepaald punt te blijven stilstaan. De historie toonde dien weg steeds als een sterk dalende helling.

Zij die door Mr. van Houten het kiesrecht hadden verkregen, keerden zich onder de leiding van eerzuchtige politici met schandelijke ondankbaarheid tegen hem en hielpen het parasitisme tegenover de Staatskas invoeren en uitbreiden.

En hoezeer ook het bestaan van een vijfden stand een maatschappelijk ziekteverschijnsel mag worden genoemd en dien stand een recht van bestaan met reden ontzegd moge worden, het feit van zijn bestaan zal nimmer ongedaan kunnen worden gemaakt omdat dit in psychische en physische verwordingoorzaken wortelt, die door op enkel oeconomische theoriën gegronde wetsvoorschriften bezwaarlijk kunnen worden aangetast.

V.K.

Schets van eene Geschiedenis van het Utrechtsche studentenleven door Dr. W. C A. Baron van Vredenburch. - A. Oosthoek, Utrecht, 1914.

Zooals uit den bescheiden titel blijkt, heeft de Hr. v. Vr. zich niet voorgesteld ons eene volledige geschiedenis van het Utrechtsche studentenleven te schenken. Het moest een schets blijven, omdat, helaas, uit vroeger eeuwen, de gegevens ontbreken, die noodig zouden zijn om een afgewerkt beeld te geven. De tegenwoordige en vroegere kweekelingen der Utrechtsche Hoogeschool zullen intusschen dit werk met genoegen lezen en ondervinden dat, ook van het studentenleven, gezegd mag worden: ‘Wo ihr es packt, da ist es interessant.’

Het boek, dat met talrijke goed geslaagde platen is versierd, telt acht hoofdstukken; achtereenvolgens wordt daarin gesproken over de 17e eeuw, de achttiende, de eerste jaren der negentiende, den tijd van 1814 tot heden, het groenwezen, het Utrechtsche studentencorps, de gezelschappen binnen en ten slotte de vereenigingen buiten dat corps. Daarop volgen Bijlagen, die alle interessant zijn. De eerste behelst het ‘Reglement op d'exemptie ende vrijdom van de Studenten in bier ende wijn excijs’ van 4 Juli 1653.

Naar aanleiding van dien vrijdom op accijns zou men, indien het niet

[pagina 92]
[p. 92]

van zelf sprak, kunnen opmerken, dat er wel eens een glaasje te veel gedronken werd. Wat erger is: als groen werd men gedwongen te drinken, Dr. v. Vr. deelt het volgende grappige attest mee, dat in 1809 door den Hr. Hondorff Block, Med. dr. te Schoonhoven, aan een a.s. Utrechtsch student werd ter hand gesteld:

Mijne Heeren,
Hoewel ik overtuigd ben, 't niet mogelijk bijna is eenen Viridissimum van wijndrinken te excuseeren, zoo verzeker ik den Rector en d'achtbaare Professoren der Senaat Veteranorum Glirium, dat den Heere J.H. Hudig thands studeerende en noch in de duisternis verkeerende nimmer gewoon is Eenige sterke dranken of wijnen te gebruiken; Ja dat 't hem om ziekten in den gepasseerden jaare gehad, volstrekt verbooden is; hebbende gelaboreerd aan eene vomica pulmonis; - Ik recommandeer hem dus Ulieden, en solliciteer zeer met zijne meenigvuldige gebreeken geduld te hebben. - Met blijdschap heb ik vernomen dat den Senaat Veteranorum Glirium dien luister noch blijft behouden, waarin ik dezelve altijd gekend heb, Ja dat dezelve noch werkzaam is tot de verlichting van veele ongelukkige Niettelingen. Blijve voorts na salutatiën met achtinge
Uw Ed. Dienaar
J. Hondorff Block,
med. doct.
Schoonhoven,
27 Septb. 1809.

In bovengaand attest wordt gesproken van den Senatus Veteranorum Glirium, den Senaat der oude ratten, die er een sprekend wapen op nahield, dat in het boek wordt afgebeeld: het listige knaagdier laat zich niet verlokken om in den val te loopen, maar trekt het lokaas voorzichtig, met een van zijn pootjes tusschen de tralies gestoken, naar zich toe. Het opschrift rondom het zegel luidt: ‘Quo non nocet arripe!’

Betreffende den oorsprong van den naam Veterani vertelt de schrijver, dat zij, die een college reeds eens hadden bijgewoond, aldus werden aangeduid. Uit hun midden wezen ze één aan, den praetor, die boeten wegens overtreding van studentenregelen enz. aanteekende en invorderde. De ouderen vormden clubjes, die zich met de ontgroening der nieuwelingen bezig hielden. Onderlinge wedijver dier clubjes, die wellicht wederzijdsche bevoegdheid niet erkenden of elkander ter wille van de te geven ontgroenpartij een novitius betwistten, gaf tot wrijving aanleiding. Zoo ontstond de behoefte aan een algemeenen ontgroeningssenaat en zóó werd de Senatus Veteranorum in Utrecht, gelijk ook in Leiden, geboren.

Hoe het bij de ontgroening toeging en welke tooneelen zich daarbij afspeelden, met welk een onbeperkt gezag de Rektor van den Senaat, wanneer hij tact en goede manieren had, bekleed was, kan men bespeuren uit Bijlage XXII, waar een jonge Duitscher van aanzienlijken huize, die tijdelijk in Utrecht studeerde, een Graaf von Wedel, zijn ervaringen meedeelt. Het groote verschil tusschen het studentenleven in Göttingen, waar hij vroeger twee jaar was, en dat aan een Hollandsche Universiteit wordt in het merkwaardige stuk duidelijk geteekend.

Tot de Bijlagen behoort een leerzaam artikel van Mr. H. Waller over de Faculteitskleuren. Er blijkt, dat die kleuren, hetzij thans door den mos of door een corpswet aangewezen, in den loop der tijden niet bestendig zijn gebleven en daarenboven wisselen van universiteit tot universiteit.

Mijn tijdgenooten zullen met belangstelling het welgelijkend maar onbehagelijk en stijf portret ten voete uit van Daan Koorders aanschouwen.

[pagina 93]
[p. 93]

Van dien zeldzaam begaafden, vroeg gestorven man weet de schrijver heel wat te vertellen. Toch had hij er nog veel aan kunnen toevoegen. B.v. dit, dat Koorders op een examen van zijn Professor naar aanleiding van een wat boud klinkend antwoord deze terechtwijzing te hooren kreeg: ‘Gij spreekt over het Indisch muntstelsel, alsof gij jaren in Indië geleefd hadt.’ Zonder zich een oogenblik te bedenken, had Koorders het volgend bescheid klaar: ‘Dat heb ik van U overgenomen, hooggeleerde Heer, die op uw voortreffelijke colleges over het oude Griekeland spreekt, alsof gij een tijdgenoot van Perikles waart.’ Ik heb nooit iemand ontmoet, die meer gevat was. Ware hij ouder geworden, dan zou onze Staatkundige geschiedenis een eenigszins anderen loop hebben genomen.

Onder de door den schrijver genoemde corpsgezelschappen mis ik Calliope, waaraan voor vele ouden zoo aangename herinneringen verbonden zijn; het bestond uit studenten van verschillende faculteiten en ondernam ééns per jaar een tocht in rijtuigen b.v. naar Kleef. Het is mij een raadsel, waarom een in mijn dagen bloeiend gezelschap, dat algemeene ontwikkeling nastreefde, zoo kort heeft geleefd: Misschien is die vroege dood aan de steeds toenemende beperking tot vakstudie te wijten.

Op blz. 147 wordt de oorsprong van ons boek vermeld. Toen in 1912 op initiatief van Prof. Dr. A.A. Nijland de historische Commissie zich gevormd had, welke alles, wat op de geschiedenis van het Utrechtsch Studentencorps betrekking heeft, ging bijeen brengen, werd door die Commissie aan haar medelid Dr. Baron van Vredenburch opgedragen dit boek te schrijven, terwijl in Februari 1914 een tentoonstelling werd gehouden van de inmiddels verzamelde voorwerpen en documenten.

De Heer Van Vredenburch heeft zich op uitnemende wijze van zijn taak gekweten. Het door hem bezorgde boek is van a tot z lezenswaardig. Omstandig verhaalt hij, hoe in 1812 onder de tirannieke voogdij der Franschen de Senatus Veteranorum Glirium bezweken is, om later, na herstel van ons onafhankelijk volksbestaan, als Senatus Veteranorum te herleven. Hij verzuimt niet op te merken, dat Utrecht's Muzenzonen, die aan Napoleon en zijn trawanten weigerden hunne hulde te brengen, steeds vooraan stonden, als zich de gelegenheid aanbood een Vorst uit het Huis van Oranje feestelijk in te halen, of wel de wapenen ter verdediging van het geliefde Vaderland te dragen.

Doorn.

Van der Wijck.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Vijfentwintig jaar in de kamer (1869-1894) - derde periode 1879-1887


auteurs

  • Van der Wijck

  • over W.C.A. van Vredenburch