Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 10 (1988)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 10
Afbeelding van Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 10Toon afbeelding van titelpagina van Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 10

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.67 MB)

ebook (4.26 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 10

(1988)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Taalbeheersing–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 152]
[p. 152]

Boekbeoordeling
J. Peeck

Bespreking van B.H.A.M. van Hout Wolters, Markeren van kerngedeelten in studieteksten. Een proces-produkt benadering. Dissertatie Katholieke Universiteit Brabant. Swets & Zeitlinger B.V., Lisse, 1986.

In een aantal recente proefschriften wordt nagegaan hoe het rendement van het verwerven van kennis uit studieteksten kan worden bevorderd. Ook de dissertatie van Bernadette van Hout Wolters hoort in deze reeks thuis, maar de doelstelling van haar proefschrift wijkt af van die van de andere. Waar het er andere auteurs om gaat bijvoorbeeld het effect van een bepaald hulpmiddel te onderzoeken, wil van Hout Wolters in de eerste plaats een bijdrage leveren aan ‘de verbetering van het onderzoek op dit terrein’ (p. 3), of, meer specifiek:

‘- een bijdrage leveren aan de verbetering van de onderzoeksopzet en methoden van het onderzoek naar de bestudering van studieteksten;

- de ontwikkelde en geselecteerde onderzoeksmethoden toepassen bij een procesproduktonderzoek naar de auteur-docentbewerking en een leerlingbewerking van studieteksten’ (p. 14)

Deze doelstelling wordt geformuleerd na een analyse van recent onderzoek dat gericht is op verbetering van de bestudering van studieteksten en waaraan van alles blijkt te mankeren: er vindt vaak geen controle plaats op, of er wordt geen informatie gegeven over, allerlei variabelen die de onderzoeksresultaten kunnen beïnvloeden (leerlingvariabelen, bestuderingstijd, instructiemethoden, e.d.), de theoretische verantwoording laat veelal te wensen over, er worden weinig gegevens verzameld over cognitieve processes tijdens de tekstbestudering, en àls die al worden verzameld, worden ze onvoldoende gerelateerd aan de verkregen leerresultaten en andere produktgegevens, en zo meer. Van Hout Wolters nu heeft een onderzoek willen presenteren waarbij ‘geprobeerd is om bij de opzet en uitvoering ervan tegemoet te komen’ aan deze methodologische en theoretische bezwaren. Dat is een ambitieuze doelstelling, maar ik vind dat zij in hoge mate in haar opzet is geslaagd en dat ze een voorbeeldig werkstuk heeft afgeleverd: de meeste van de bovengenoemde bezwaren zijn inderdaad niet op haar onderzoek van toepassing. Het meest opvallende van haar proefschrift vind ik echter iets anders. Zoals een ieder die zich wel eens aan empirisch onderzoek gewaagd heeft weet, houdt met name het opzetten van onderzoek een eindeloze reeks afwegingen, keuzen en beslissingen in. Wat het proefschrift nu vooral kenmerkt is de buitengewone zorgvuldigheid die bij het tot stand komen van de beslissingen in acht is genomen, en vooral ook de wijze waarop - beknopt en helder - vrijwel elke beslissing die in de loop van het onderzoek genomen is, gemotiveerd en verantwoord wordt.

Bij zoveel beslissingen zijn er uiteraard ook die wat ongelukkig uitvallen of die aanvechtbaar zijn, en later in deze bespreking zal ik enkele daarvan aan de orde stellen. Eerst zal ik echter wat meer zeggen over de opbouw en de inhoud van het boek.

Het boek bestaat uit drie, ongeveer even grote delen. In het eerste deel worden de theoretische achtergronden en algemene onderzoeksopzet beschreven. Van Hout Wolters geeft aan waarom voor markeren (hier vooral: het onderstrepen van kemgedeelten

[pagina 153]
[p. 153]

van een studietekst) is gekozen, en wat het onderzoek op dit gebied tot op heden heeft opgeleverd aan inzicht in de tekst -, toets -, proefpersoon-en procedurevanabelen die bij het markeren een rol spelen. Vervolgens presenteert ze een theoretisch kader voor markeringsonderzoek waarin zowel structurele aspecten (‘welke cognitieve processen vinden er plaats’) als energetische aspecten (‘hoeveel ‘effort’ en energie gebruikt de lerende daarbij’) opgenomen zijn. Vanuit dit kader komt ze dan tot haar onderzoeksopzet waarbij zij heeft gekozen voor een zogenaamd binnen-subject design (dat is een opzet waarin iedere proefpersoon alle experimentele condities krijgt aangeboden), met drie condities: een DM conditie waarin kerngedeelten van de studietekst door docenten onderstreept waren, een LM conditie waarin de leerlingen zelf kemgedeelten onderstreepten, en een C conditie waarin geen kerngedeelten van de tekst onderstreept waren, en er ook niets onderstreept mocht worden. Proefpersonen waren leerlingen uit de derde klas Havo, het leermateriaal werd gevormd door drie, zoveel mogelijk gelijkwaardige studieteksten, terwijl voor de produktgegevens een meerkeuze - en een vrije reproduktietoets werden ontwikkeld, en voor de procesgegevens een aantal procedures waarvan vooral de zgn. XY-methode belangwekkend is. Deze methode houdt in dat de tekst bevestigd en aangeboden wordt op een zgn. XY paneel, en de lezer een electronische pen in de hand krijgt waarmee hij de regel die hij aan het lezen is moet aanwijzen en waarmee hij ook tekstgedeelten kan onderstrepen. De methode maakt het mogelijk niet alleen nauwkeurige gegevens te krijgen over de onderstrepingen, maar ook over de leestijd per regel, en de frequentie waarmee en de volgorde waarin regels gelezen worden. Daarnaast werd getracht een indruk te krijgen van de cognitieve inspanning die door de proefpersoon geleverd werd, en wel door het meten van reactietijden op een neventaak: het reageren (zo snel mogelijk op een knop drukken) op tonen die de lezer tijdens het lezen te horen kreeg. Het eerste deel eindigt met een beschrijving van de onderzoekssetting en procedure (duur van het onderzoek, instructie e.d.).

Na deze algemene uiteenzetting volgen in het tweede deel een uitvoerige beschrijving en verantwoording van de constructie van het onderzoeksmateriaal (de teksten, de docentmarkeringen, de toetsen) en van de procesgerichte meetmethoden. Het is tekenend voor de grote zorgvuldigheid van de voorbereidingen dat, waar in het eigenlijke onderzoek maar 24 proefpersonen meededen, voor de constructie van de leerteksten (inderdaad ook van crucieel belang) tientallen docenten en honderden leerlingen als proefpersoon fungeerden. Een zelfde grondigheid treft men aan bij het vooronderzoek naar de merites van de XY methode. Wil deze methode immers bruikbaar zijn, dan zal eerst moeten worden aangetoond - of althans aannemelijk gemaakt - dat bijv. lezers werkelijk aan het lezen zijn in de regels die ze aanwijzen, en dat het aanwijzen het studeerproces niet stoort of vertraagt. Ook hier zijn weer tientallen proefpersonen ingeschakeld, en allerlei procedures bedacht om vast te stellen of de methode aan dergelijke valideringseisen voldoet.

In het derde deel volgt dan de presentatie van de uitkomsten van het eigenlijke onderzoek, waarbij de produkt - en procesresultaten afzonderlijk en in relatie tot elkaar worden beschreven en diepgaand - op vaak ingenieuze wijze - geanalyseerd. Hieruit komt onder meer naar voren dat tekstgedeelten die door de leerling zelf werden onderstreept beter gereproduceerd werden dan dezelfde onderstreepte tekstgedeelten in de DM conditie - die overigens ook signifikant beter onthouden werden dan in de controlegroep; deze verschillen bleken te corresponderen met verschillen in leestijd en leesfrequentie van de betreffende regels. Interessant is voorts de bevinding dat DM

[pagina 154]
[p. 154]

proefpersonen, in vergelijking met de controlegroep, vooral bij tweede lezing van de tekst extra tijd aan het lezen van onderstreepte tekstgedeelten besteedden, en LM proefpersonen dat voornamelijk bij eerste lezing deden.

Het boek eindigt met een hoofdstuk waarin onder meer praktische implikaties van het onderzoek en de uitkomsten aan de orde worden gesteld, en een kritische nabeschouwing van onderzoeksopzet, meetmethoden en data-analyse wordt gegeven. Met enkele kritische kanttekeningen zal ook ik deze bespreking beëindigen.

Mijn eerste opmerking betreft het moment van toetsen, dat in dit onderzoek vrijwel onmiddellijk na de tekstbestudering viel. Het ontbreken van een uitgestelde toets - eventueel in plaats van een onmiddellijke - vormt een belangrijke beperking van de gekozen onderzoeksopzet. Het is een beperking omdat het er bij het bestuderen van studietekshen toch vooral om gaat wat er op lange duur wordt onthouden, en vooral ook omdat door dat ontbreken misschien een belangrijke functie van markeringen niet in het onderzoek is teruggevonden. Ik doel hier op de, in verschillende publikaties over markeren terug te vinden veronderstelling dat onderstrepingen vooral van invloed zijn op het herlezen van een tekst bij een latere reviewfase. Ook van Hout Wolters wijst er in haar laatste hoofdstuk nadrukkelijk op het ontbreken van een uitgestelde toets een beperking te vinden, maar zij rechtvaardigt haar keuze voor een uitsluitend onmiddellijke toets met enkele argumenten die ik niet overtuigend vind. Zo vind ik het argument dat het accent van het onderzoek vooral op de proces-en niet op de produktkant lag (p. 205) niet erg sterk, en ook wat onverwacht in een proefschrift dat een zo duidelijk en overtuigend pleidooi inhoudt zowel proces- als produktgegevens te verzamelen en vervolgens aan elkaar te relateren. Ook het argument dat anders misschien interferentie zou optreden tussen de drie, qua structuur en inhoudelijk, sterk op elkaar lijkende teksten vind ik was dubieus - zeker ook gezien de voorkeur van Hout Wolters voor het gebruik van het binnen-subject design waarvan zij zelfs in een stelling bij het proefschrift getuigt.

Een tweede opmerking betreft het markeringsgedrag dat de leerlingen in het experiment vertonen, en in verband daarmee, de betekenis van de onderzoeksresultaten voor de praktijk. Zoals hierboven is aangegeven, worden in het laatste hoofdstuk - voorzichtig - enige aanbevelingen gedaan voor de praktijk voor wat betreft de meest wenselijke hoeveelheid onderstrepingen, eventuele voorkeur voor docent - of leerlingonderstrepingen, en dergelijke. Ik mis in die bespreking echter een opmerking over het moment van het onderstrepen. In how-to-study literatuur wordt nogal eens aangeraden niet te snel te gaan onderstrepen. Zo kan men bijvoorbeeld in de Studievaardighedengids die van Hout Wolters indertijd (1978) voor de TH Twente schreef, lezen ‘Onderstreep pas iets nadat U een tekstgedeeke, bijv, een alinea of een paragraaf, hebt gelezen. U hebt dan een betere indruk welke delen de essentie bevatten.’. Men krijgt de indruk dat de proefpersonen in het huidige onderzoek echter heel anders te werk zijn gegaan: zij lijken juist wèl snel - in ieder geval bij eerste lezing van de tekst - tot het onderstrepen van tekstgedeelhen te zijn overgegaan. Ik vraag me af of een dergelijk, naar bovenstaand citaat doet vermoeden toch ongewenst markeringsgedrag niet vermeden had kunnen worden door een wat uitvoeriger instructie te geven dan de beknopte aanwijzingen die de leerlingen nu, naar in hoofdstuk 4 wordt aangegeven, te horen kregen.

Tot zover enkele kritische kanttekeningen. Hoewel bij het lezen van het boek ook naar aanleiding van andere aspecten van het onderzoek, andere beslissingen en motiveringen voor beslissingen zo nu en dan kritische vragen bij mij op kwamen, moge duidelijk geworden zijn dat mijn eindoordeel toch alleszins positief is: ik vind dat van Hout Wolters een voortreffelijk proefschrift heeft geschreven.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Joan Peeck

  • over Bernadette van Hout Wolters


taalkunde

  • Taaldidactiek

  • Taalverwerving / Psycholinguïstiek