Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 23-24 (2001-2002)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 23-24
Afbeelding van Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 23-24Toon afbeelding van titelpagina van Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 23-24

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.78 MB)

ebook (3.44 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 23-24

(2001-2002)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Taalbeheersing–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 272]
[p. 272]

Signaleringen

Sneller, A. Agnes & Verbiest, Agnes (2002). Bij wijze van schrijven. Over gender en trefzeker taalgebruik. Den Haag: Sdu. ISBN 9012094755. Prijs: € 20,- (134 pp.)

Ai, ik durf deze signalering bijna niet te schrijven. Want als ik één ding heb geleerd van Bij wijze van schrijven is het wel hoe makkelijk er genderlading in een tekst kruipt. Dat betekent dat het boek slaagt in zijn opzet: het doel van Bij wijze van schrijven is nagaan in hoeverre onze taal toereikend is om uit te drukken wat we werkelijk willen, zonder bijvoorbeeld ongewenste connotaties en stereotyperingen mee over te dragen. Dat daar allerlei voetangels en klemmen aan zitten is me nog duidelijker geworden dan het al was. In een ander opzicht is het boek echter minder geslaagd. Volgens de tekst op de achterkant is het namelijk ook een belangrijk ‘hulpmiddel voor journalisten, redacteuren, ambtenaren en al die anderen die zorgvuldig met taal willen omgaan’. Die praktische belofte maakt het boek niet waar.

Het boek bevat zes hoofdstukken. Die worden van algemeen en theoretisch steeds specifieker en praktischer. Het eerste hoofdstuk gaat, bij wijze van inleiding, over de dynamiek en samenhang van de taal, het denken en het handelen van individuen in een veranderende maatschappij. Het tweede hoofdstuk betoogt dat het belangrijk is voor schrijvers om zich bewust te worden van de genderlading die hun formuleringen kunnen krijgen. Daardoor vergroot namelijk hun ‘stuurkracht’ om uit de vanzelfsprekendheden en implicietheden van hun eigen beeld van de werkelijkheid (‘contextmodel’) te blijven. Het derde en vierde hoofdstuk zoomen nader in op de valkuilen voor de schrijver, eerst per tekstsoort (krant, boek, tijdschrift) en daarna per formuleringseenheid (van alinea via zin naar woordkeus). Hoofdstuk 5 bevat de praktische adviezen om genderlading te vermijden.

Sterk aan het boek vind ik de grondigheid. Door de - voor een populair boek - stevige inbedding in de taalbeschouwing in het eerste hoofdstuk verzandt het boek niet in gezeur of gedram. De positionering wordt namelijk glashelder: onze maatschappij verandert, en daardoor is het twijfelachtig of het bevorderen van kinderopvang nog vrouwvriendelijk genoemd kan worden. Moet dat niet oudervriendelijk zijn? De taal en/of het denken incorporeert dat soort sociale veranderingen niet (of niet snel), en weerspiegelt de normen van de macht. Als je daar niet aan mee wilt doen, moet je iets doen, en het is de vraag wát. Daarover nadenken is geen gezeur.

Ook in de volgende hoofdstukken valt de grondigheid op. Veel voorbeelden, aansprekend geanalyseerd, leerzaam. Vergelijk bijvoorbeeld de krantenkoppen (p. 41) ‘Moeder ging op stap met 22.998 strijkers in de auto’ en ‘Kind uit snikhete auto gered’, waarbij de vader het kind in die

[pagina 273]
[p. 273]

auto had laten zitten en niet betrokken was bij de redding. Het verschil in formulering produceert een genderlading: moeders zijn verantwoordelijk voor wat ze hun kinderen aandoen; vaders ‘overkomt’ het. En dat is één van de vele voorbeelden, overtuigend door de hoeveelheid en de gedegenheid van de analyse.

De grondigheid is echter ook het nadeel van het boek. Zo is het eerste hoofdstuk al 14 pagina's op gang over complexe materie als taal, denken en macht voordat dat hoofdstuk óók inleiding blijkt te zijn op het hele boek en er - eindelijk - aan de orde komt wat de lezer ervan mag verwachten. Vervolgens komen er nog drie weliswaar praktische (veel voorbeelden) maar toch ook pittige, analytische hoofdstukken waarin vooral staat hoe het níet moet. Een enkele keer zijn de analyses zelfs strijdig met wat ik elders heb geleerd over goed schrijven. Zo lees ik op p. 59 dat topic-zinnen vooral genderlading produceren als zij algemeen, breed en abstract geformuleerd zijn; ze doen dat minder als ze concreter zijn. Maar een goede topic-zin ís nou eenmaal overkoepelend en dus algemeen geformuleerd. De concrete herschrijving in het boek kan volgens mij derhalve niet als topic-zin functioneren.

En zo wordt het dus in de loop van het boek, met de opeenstapeling van analyses en voorbeelden en een flinke dot theorie, almaar problematischer. Reikhalzend zag ik uit naar het laatste hoofdstuk met de ‘vuistregels’ om het beter te doen. Dat valt echter tegen. De vormgeving van dat hoofdstuk is warrig, waardoor het lastig is om snel overzicht te krijgen. De haastige lezer komt sowieso bedrogen uit, want de adviezen zijn amper begrijpelijk zonder de uitleg in de voorafgaande hoofdstukken. Te veel vuistregels bevatten bovendien het woord niet of vermijd - waardoor ik nog niet weet hoe het wél moet - óf controleer of ga na - ja, ik wil er wel een blik op werpen, maar hoe dan verder? Wél praktisch is een serie herschrijvingen op p. 97 (nota bene buiten het vuistregel-hoofdstuk!), als alternatieven voor verwijzen met hij in ‘Iedereen wil begrijpen wat hij leest’. Daar had ik graag meer van gezien, want daarmee ben ik geholpen.

Het effect van veel analyse en laten zien hoe het verkeerd kan gaan en weinig daartegenover stellen is schrijfangst. En of die journalisten, redacteuren en ambtenaren van de achterflap daarmee gebaat zijn, is natuurlijk de vraag....

 

Louise Cornelis

Nortier, Jacomine (2001). Murks en straattaal. Vriendschap en taalgebruik onder jongeren. Amsterdam: Prometheus. ISBN 9053339442. Prijs: EUR (118 pp.)

Karima, Karima, nee nee nee, ik word eh dus uitgehuwelijkt he, met eh Madmoesj Ej Hellehhh, ies mai halfbrrroertje. Mijn vader heeft gezegd die rijke jongen jij gaat daarmee trouwen he ik zeg ja ish goed he ish knappe jongen jij weet does ehm ik zeg tegen hem is goed is goed is goed weet je.

 

Bovenstaand fragment geeft weer wat Murks is: Nederlands, waarbij de uitspraak en de woordkeuze van allochtone jongeren (vooral Marokkanen) die Nederlands spreken, worden geïmiteerd. Murks-sprekers doen alsof zij het Nederlands niet goed beheersen. Een -s- wordt uitgesproken als -sj-, een -s- is evenals een -g- harder en scherper dan in Standaard Nederlands, de -r- is vaak rollend en een -z- is stemhebbend en scherp. Het Murks staat bol van de stereotypen, niet alleen wat betreft uitspraak, maar ook wat betreft inhoud, zoals wel duidelijk is na het lezen

[pagina 274]
[p. 274]

van bovenstaand fragment. Nu is dit fragment echter afkomstig van een meisje en blijkt er nogal wat verschil te bestaan tussen het Murks van meisjes en dat van jongens. Meisjes gebruiken het minder vaak, maar zijn wel extremer als ze het gebruiken. Ze doen zich voor als Turkse of Marokkaanse meisjes (deze scheren ze over een kam), terwijl dergelijke rollen niet door de jongens lijken te worden vervuld. Meisjes gebruiken Murks veel meer om lollig te doen, ze lachen erom. Jongens vinden het vooral stoer. Daarnaast zijn er natuurlijk ook algemene kenmerken: Murks wordt gesproken binnen de vriendengroep, die bestaat uit Nederlandse jongeren. Er is nauwelijks sprake van interetnisch contact. Daardoor nemen de sprekers ook maar weinig woorden over uit de talen die ze imiteren, maar slechts uitspraak. Murks moet het vooral hebben van intonatie, uitspraak en grammatica. Er worden expres fouten gemaakt in het gebruik van bijvoeglijke naamwoorden (zo'n hele mooie mes) en in de keuze van aanwijzende voornaamwoorden of lidwoorden (die ding, de zwembad) en hulpwerkwoorden worden verwisseld (ik was verslapen).

Straattaal wordt ook gebruikt door jongeren, maar is iets heel anders dan Murks. Straattaal wordt namelijk vooral gebruikt door jongeren die er wel interetnische contacten op na houden. Hierdoor komen zij in aanraking met andere talen dan het Nederlands, minderheidstalen, waarvan zij elementen over nemen. Het gaat hierbij niet zozeer om het imiteren van uitspraak, maar eerder om het woordgebruik. In tegenstelling tot het Murks wordt het spreken van straattaal niet opgevat als beledigend. Imitatie-Marokkaans zal door Marokkanen niet positief beoordeeld worden, terwijl bijvoorbeeld het gebruik van Surinaams door niet-Surinaamse jongeren in straattaal geen problemen oplevert. Maar toch zijn er enkele overeenkomsten tussen Murks en straattaal. Beide vormen van jongerentaal worden gebruikt in de informele sfeer, dus als de sprekers onder elkaar zijn. Ook voor straattaal geldt dat jongens het doorgaans meer gebruiken dan meisjes. En in beide gevallen is het opmerkelijk dat jongeren de taal van minderheden overnemen. Voor jongens lijkt het bijkomstige imago van groot belang te zijn, voor meisjes het feit dat het leuk is om zo te praten. De minderheidstalen worden dus op een bepaalde manier positief gewaardeerd. Nortier concludeert aansluitend dat ongerustheid met betrekking tot deze taaluitingen niet nodig is. Ze bestaan naast het Standaard Nederlands en dienen niet ter vervanging daarvan. Voor degenen die nog steeds bang zijn voor taalverloedering of achteruitgang: het Nederlands zal echt niet zo maar verdwijnen. Daarvoor dient het te vaak als voeren instructietaal (bijvoorbeeld bij de overheid en in het onderwijs). Bovendien, jongeren ontwikkelen altijd een eigen manier van spreken. En ook in andere landen komen soortgelijke, meertalige vormen van jongerentaal voor. Jongeren willen zich onderscheiden van anderen en het is dan ook absoluut niet de bedoeling dat hun taalgebruik algemeen verspreid raakt! Ze spelen met taal, zijn creatief bezig, niets om je druk over te maken. Murks en straattaal laat onder meer zien dat de multi-entische samenleving niet alleen maar problemen met zich mee brengt. Dat mag wel eens gezegd worden.

Jolanda van den Braak


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Louise Cornelis

  • Jolanda van den Braak

  • over A. Agnes Sneller

  • over Agnes Verbiest

  • over Jacomine Nortier