Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 28 (2006)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 28
Afbeelding van Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 28Toon afbeelding van titelpagina van Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 28

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.29 MB)

ebook (4.17 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 28

(2006)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Taalbeheersing–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 172]
[p. 172]

Uit de tijdschriften

Levende Talen Tijdschrift, jrg. 7, nrs. 1 en 2.

Hans Goosen bespreekt in het openingsartikel een ontwikkelingsonderzoek naar tekstervaring bij leerlingen. De resultaten wijzen uit dat leerlingen wat betreft leesbeleving nogal van elkaar verschillen. De docent Nederlands zou zich daar bewust van moeten zijn. Doordat Goosen de integrale test in het artikel heeft opgenomen, kunnen de lezers het onderzoek herhalen. Hilde Hacquebord stelt voor om taaldiagnostisch onderzoek bij brugklasleerlingen door scholen zelf te laten uitvoeren met gebruik van het pakket Diataal, zodat scholen vooraf inzicht krijgen in de taal- en leesvaardigheid van hun leerlingen. Erik Kwakernaak stelt enkele hoognodige veranderingen voor in de huidige communicatieve benadering in het vreemdetalenonderwijs. Er moet meer duidelijkheid komen over de doelen, en over de leerlijnen, met name die voor de woordenschat en de grammatica. Theun Meestringa en Monic Breed bestuderen in een verkennend artikel de relatie van het taalportfolio met de taaleisen die in het voortgezet onderwijs aan leerlingen worden gesteld. Nummer 2 wordt geopend door Rian Aarts en Sanne Ronde, die rapporteren over een onderzoek naar de ervaringen en attitudes van ouders, docenten en leerlingen ten aanzien van een tweetalig onderwijsprogramma (Nederlands en Engels) op een basisschool in Nederland. De betrokkenen zijn over het algemeen positief, maar omdat de leerlingen slechts over basale receptieve en productieve vaardigheden in het Engels beschikken, zijn aanpassingen noodzakelijk. Henriette Walter gaat in een Franstalig artikel in op vroegere en moderne spellingshervormingen in het Frans. Arie Hoeflaak vat dit artikel vervolgens in het Nederlands samen en doet enkele suggesties voor de onderwijspraktijk: bij spellingsoefeningen moet vooral ook aandacht worden geschonken aan de perceptieve luistervaardigheid. Cedric Stalpers bespreekt een onderzoek naar leesgedrag en bibliotheekgebruik van middelbare scholieren. Hoe zijn de verschillen te verklaren tussen tieners die graag lezen of er neutraal tegenover staan en tieners die er een hekel aan hebben? De resultaten suggereren dat kennis bij leerlingen van het boekenaanbod gering is en dat dit samenhangt met een lage leesattitude. De auteur stelt daarom voor op school een zogenoemde ‘boekenproeverij’ te houden.

Onze Taal jr. 75, nrs. 4,5, 6 en 7/8.

Nummer 4 wordt geopend met artikel van Jan Erik Grezel over de lessen Nederlands op het vmbo. De vmbo'ers vinden het vak zeker nuttig. Felix van de Laar vraagt zich af waarom het parlement zomaar akkoord gaat met spellingsmaatregelen voorgesteld door de Taalunie. Hij constateert dat de Commissie Onderwijs en Cultuur in 1995 inhoudelijk niets te zeggen had over de over de spellingshervorming. Nederland en Vlaanderen hebben hun bevoegdheid om de spelling te bepalen helemaal in handen gelegd van

[pagina 173]
[p. 173]

de Taalunie. Met de nieuwe spellingswet van 2005 is bepaald dat elk besluit van de Nederlandse Taalunie ‘terstond’ in de Nederlandse Staatscourant bekend moet worden gemaakt; twee dagen later is het spellingsbesluit geldig voor de overheid. Jaap de Jong richt zich in de serie ‘Taal in het werk’ op de speechschrijver, wat een vrij nieuw beroep blijkt te zijn: tien jaar geleden deden de beleidsmedewerkers het er gewoon bij. Marc van Oostendorp interviewt een van de vele vrijwilligers die anderstaligen Nederlandse conversatieles geven. Rik Schutz introduceert de term translatie, voor een letterlijk vertaalde Engelse uitdrukking die geen gangbaar Nederlands oplevert (‘bij de weg’, ‘niet mijn kopje thee’, ‘tong in wang’). Marc van Oostendorp spreekt tot slot in het kader van de rubriek ‘Het onderzoek’ taalvorser Gertjan Postma, die meent dat het einddoel van alle taalwetenschap is te komen tot een sprekende stofzuiger: een apparaat dat begrijpt wat wij zeggen. Arjen van Veelen opent nummer 5 met een artikel over het Prisma jongerenwoordenboek, dat de neerslag vormt van een inventarisatie van nieuwe jongerenwoorden op de website Dropjelyrics. Ton den Boon bespreekt de invloed van Gerard Reve op het Nederlands en constateert dat terwijl vele bij bewonderaars bekende woorden uit Reves werk niet echt zijn ingeburgerd (‘jongensvallei’), andere woorden en uitdrukkingen deel uit zijn gaan maken van de omgangstaal (‘het weer van alle mensen’). Jan Erik Grezel bespreekt het centrale examen Nederlands op de middelbare school. Leerlingen hebben kritiek op teksten met onbekende woorden terwijl de docenten de samenvatting veel te makkelijk vinden omdat het niet meer is dan het invullen van een mal. Sommige docenten vinden zelfs het hele schriftelijke tentamen niet nuttig. Volgens Huub van den Bergh, hoogleraar didactiek en toetsing van de taalvaardigheid, zou het rampzalig zijn om het centrale examen af te schaffen, al is ook hij het niet eens met de manier waarop de beheersing van het Nederlands getoetst wordt. Marc van Oostendorp behandelt het verschijnsel dat steeds minder kinderen Fries spreken en vraagt zich af hoe het gaat met de tweede overheidstaal van Nederland. Het Fries zal net als alle kleine talen in de wereld wel uitsterven, maar niet binnen de honderd jaar. Nicoline van der Sijs bespreekt de Nederlandse benamingen van alcoholische dranken die door andere talen zijn overgenomen. Corrien Blom zoekt een verklaring voor de neiging om woorden als na en uit te plakken aan bijvoorbeeld checken en proberen. Dergelijke partikels voegen vaak geen nieuwe informatie toe, maar doordat het gebruik ervan de nadruk legt op het resultaat van een handeling, wordt de expressiviteit van het woord verhoogd. Bruno van Wayenburg moet constateren dat de nieuwste officiële EU-werktaal, het Iers, al jaren met uitsterven wordt bedreigd, maar dat het zich nu ook mag verheugen in een vernieuwde belangstelling door een opkomende waardering voor het eigene. Riemer Reinsma verklaart de herkomst van het woord rading. Frank Joosten opent nummer 6 met een artikel over bijnamen van voetballers. Bijnamen ontstaan onder meer door naamsvervorming (Rafi, Wes), op grond van uiterlijke kenmerken (‘Big Pete’, ‘Das Ungeheuer’), door te verwijzen naar dieren (‘The Donkey’, ‘Ed Konijn’), maar het kunnen bijvoorbeeld ook eretitels zijn (‘Het Orakel van Betondorp’, ‘The Prince’). In ‘Taal in het werk’ is dit keer de standwerker aan de beurt. Arjen Veelen spreekt met verschillende marktkooplieden over hun verkooptrucjes. Voordat je een product aan kunt prijzen moet je eerst een ‘stand’ maken, een kluitje mensen dat blijft staan. ‘Dat kun je doen door in jezelf te praten: hoe zachter je praat, hoe dichterbij de mensen komen’. Daarna moet je over het product beginnen. ‘Je moet meteen een goed gerichte open vraag stellen: ‘Mevrouw, welk product gebruikt u om vlekken uit uw tapijt te poetsen?’ Peter-Arno Coppen

[pagina 174]
[p. 174]

gaat in op de vraag in hoeverre door Google doorzochte internetpagina's representatief zijn voor het taalgebruik. Die representativiteit is moeilijk te waarborgen, maar omdat het aantal internetpagina's zo enorm is, gaan onregelmatigheden ‘ten onder in de grote getallen’. Frans Schaars geeft een schets van de Deventer predikant Arnold Moonen, schrijver van de invloedrijke Nederduitsche Spraekkunst. Kees van der Zwan bespreekt nieuwe toepassingen van want. Want heeft naast de traditionele functie van redengevend voegwoord in interviews ook de functie gekregen van redenvragend voegwoord. Het wordt tevens in televisie- en radioprogramma's gebruikt om een aansluiting te maken op een aankondiging en het bericht zelf. Het verband tussen beide is vaak helemaal niet logisch (‘Terug naar het weer van vannacht, want de temperaturen gaan wat omlaag’). Berthold van Maris bespreekt de problemen die optreden bij het vertalen van regionaal gekleurde volkstaal uit buitenlandse romans. Dat gaat vaak mis omdat de vertalers er een soort gesproken Nederlands van maken of hun toevlucht zoeken tot ‘een samenraapsel van spreektaalachtige dingetjes’. Van Maris is voorstander van het gebruik van wat hij noemt het Algemeen Volks Nederlands. Dit is een stijl waarmee men onder meer door een afwisseling van werkwoordstijden een levendig effect bereikt. Ton den Boon bespreekt de aanduiding breezermeisje voor een niet al te slim en bovendien tamelijk ordinair meisje in de tienerleeftijd en Riemer Reinsma behandelt de herkomst van de nobele wilde. Het hoofdthema van het dubbelnummer 7/8 is de invloed van de taal van sms- en msn-berichten op het Nederlands. Lilian Roos maakt een rondgang langs een aantal deskundigen die opvallend positief zijn over dit verschijnsel. Zo is Hans Bennis blij dat de jongeren weer schrijven en spreekt Frank Jansen van een zegen omdat er nu weer meer gelezen wordt. In aansluiting hierop gaan Carel van Wijk en Hanny den Ouden in op de vraag hoe de sms- en msntaal en jongerentaal in het algemeen gebruikt kan worden om jongeren beter te bereiken. De jongeren blijken reclameboodschappen en voorlichting met jongerentaal helemaal niet te waarderen. Riemer Reinsma vraag zich af of spreekwoorden echt een kwijnend bestaan leiden en wat er klopt van de kennis die wij denken te hebben van spreekwoorden. Peter-Arno Coppen spreekt met Arie Verhagen en Hans Hulshof, schrijvers van de nieuw taalmethode Taalkunde voor de tweede fase van het vwo. Nicoline van der Sijs beschrijft Nederlandse termen uit de bouwwereld die door andere talen zijn overgenomen. Marc van Oostendorp gaat ten slotte na of het werk van de zogenoemde streektaalfunctionarissen wel zin heeft.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken