Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 29 (2007)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 29
Afbeelding van Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 29Toon afbeelding van titelpagina van Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 29

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.67 MB)

Scans (3.43 MB)

ebook (3.55 MB)

XML (1.30 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tijdschrift voor Taalbeheersing. Jaargang 29

(2007)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Taalbeheersing–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 275]
[p. 275]

Signaleringen

Kraak, A. (2006) Homo loquens en homo scribens. Over natuur en cultuur bij de taal. Amsterdam: Amsterdam University Press. ISBN: 9789053569542/9053569545. Prijs: € 44,95. (456 pp).

In het postuum verschenen werk Homo loquens en homo scribens. Over natuur en cultuur bij de taal betoogt de in 2005 overleden hoogleraar Algemene Taalwetenschap Kraak dat de uitvinding van het schrift onderzoek naar de gesproken taal heeft mogelijk gemaakt. Hiermee werpt hij een nieuw licht op de verhouding tussen de natuurtalige en cultuurtalige mens. Waar in de analyse van wetenschappelijke verhandelingen de spraakklank als basis voor het schrift wordt gehouden, benadert de wetenschapper de relatie tussen spreken en schrijven juist andersom.

De publicatie is het sluitstuk van een lange academische carrière. Kraak studeerde Nederlandse Taal- en Letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam, waar hij in 1966 promoveerde op Negatieve zinnen: een methodologische en grammatische analyse en samen met Wim Klooster zijn standaardwerk Syntaxis (1968) schreef. Van 1970 tot zijn emeritaat in 1993 was hij hoogleraar Algemene Taalwetenschap aan de Radboud Universiteit Nijmegen, waar hij het spanningsveld tussen schrift en spraak tot onderzoeksobject verkoos.

Dit spanningsveld staat centraal in Homo loquens en homo scribens. Kraak geeft in vijf hoofdstukken een kritische analyse van de gevestigde ideeën over het alfabetische schrift en de traditionele grammatica. In het eerste hoofdstuk ‘Vorming tot schriftelijkheid’ concludeert de auteur dat het schrift en de schriftelijke taal zelfstandige vormen van tekengeving en gebruik zijn. Volgens Kraak is het onderwijs echter vooral gericht op de technische voorwaarden van kunnen lezen en schrijven, en wordt voorbijgegaan aan hogere doelstellingen die bereikt kunnen worden na intensieve jarenlange oefening.

In hoofdstuk 2, getiteld ‘De alfabetische bril’, geeft Kraak aan dat het alfabetische schrift tot op heden als een klankschrift is beschouwd. De auteur verwerpt deze opvatting. Als bewijs hiervoor noemt hij volkeren die geen schrift kennen of gebruik maken van een schrift dat niet klankgerelateerd is (zoals het Chinees).

Het derde hoofdstuk gaat over de oorsprong en ontwikkeling van het schrift. Ook hier poogt de auteur de weergavemythe - de projectie van de geschreven taal op de gesproken taal - te ontkrachten. De alternatieve, semiologische theorie van Roy Harris speelt hierbij een belangrijke rol. Hij verklaart hoe visuele tekens, die in uiteenlopende culturen al duizenden jaren gebruikt werden, verbonden konden worden met de taal. Op deze manier zou de ontwikkeling van het schrift geen zaak geweest zijn van toenemende klankmatigheid, maar van overname van een bestaand schrift voor het schrijven van andere talen.

[pagina 276]
[p. 276]

Hoofdstuk 4 ‘De logisch-filosofische bril’ gaat in op de ‘intellectuele’ gevolgen voor een cultuur wanneer zij schriftelijk wordt. Zo hangt de schriftcultuur bij de Oude Grieken samen met het open en kritische karakter van deze cultuur. Deze kritiek is de drijvende kracht in intellectuele ontwikkeling en heeft in belangrijke mate bijgedragen aan het ontstaan van een wetenschappelijke houding. Een opvatting die voor het eerst gepresenteerd is in Jack Goody's en Ian Watts essay The consequences of Literacy (1967). Daarnaast bespreekt Kraak de verhouding tussen grammatica en logica en komt tot de slotsom dat beide de schriftelijke taal tot voorwaarde hebben.

Het vijfde en laatste hoofdstuk ‘De eenheid van taal en denken als mysterie’ bespreekt de laatste denkbeelden van Chomsky en Fodor. Kraak weerspreekt hun opvatting over de eenheid van taal en denken, waar geen empirische aanwijzingen en onderzoeksbevindingen voor bestaan. Ook zij zouden hun denkbeelden presenteren vanuit een ‘gekleurde schriftelijke’ bril.

De verkennende bespiegelingen over de verhouding tussen de gesproken taal en de geschreven taal laten zien hoe het schrift van invloed is geweest op ons beeld van het spreken (en denken). Hiermee tornt de auteur aan het vanzelfsprekende idee (‘letters corresponderen met afzonderlijke klanken’) dat taalgebruikers over deze verhouding hebben.

 

Everdien Rietstap

Koetsenruijter, Willem & Rinke Berkenbosch (2006). Cijfers in het nieuws. Amsterdam: Boom onderwijs. ISBN: 9085063051. Prijs € 22,50. (196 pp).

‘Stijging van prijzen op woningmarkt is over de top heen’, ‘Ziekte bedreigt Chinese varkens’ en ‘Onaanvaardbaar risico op overstromingen’. Aan journalisten de taak om deze informatie, die gebaseerd is op cijfers, inzichtelijk te maken. Volgens Koetsenruiter en Berkenbosch, beiden onder meer werkzaam als tekstschrijver, besteden de bestaande journalistieke leerboeken echter niet of nauwelijks aandacht aan cijfers. Zij schreven daarom een boek over ‘schrijven over cijfers’, getiteld Cijfers in het nieuws. De auteurs richten zich daarbij specifiek op aankomende journalisten. Maar, zo vermelden zij in de inleiding, het boek heeft wellicht ook wat te bieden voor meer ervaren nieuwsproducenten en kritische nieuwsconsumenten.

Hoe je moet schrijven over cijfers wordt besproken in acht hoofdstukken die afzonderlijk van elkaar kunnen worden gelezen. Het eerste hoofdstuk is een soort inleiding waarin met name gewezen wordt op de manipulatieve mogelijkheden van cijfers: ze lijken betrouwbaar, maar zijn het resultaat van een reeks menselijke en dus subjectieve keuzes. De volgende hoofdstukken bestaan uit praktisch rekenwerk (h. 2), het beoordelen van cijfers (h. 3 t/m 6) en het schrijven over cijfers (h. 7). Hoofdstuk 8 en de bijlagen moeten volgens de auteurs worden gezien als een toegift. Ze bevatten verwijzingen naar belangrijke, handige of interessante cijfers (denk aan windsnelheid en de kracht van een aardbeving), relevante websites en opgaven voor verdere verdieping.

Bij het lezen van de eerste hoofdstukken blijkt het instapniveau niet heel hoog te liggen. Hoofdstuk 2, dat bestaat uit ‘tien sommen die iedere journalist moet kunnen maken’, begint met een uitleg over tellen, afronden en breuken. Zo komen we onder meer te weten dat ‘een procent een honderdste deel is van iets’. Hoewel het ego van veel lezers wellicht wat gekrenkt raakt door de vooronderstelling dat zij deze kennis ontberen, moet al snel worden toegegeven dat het hier toch eigenlijk een welkome opfriscursus betreft. Want hoe zat het ook al weer met modus, mediaan en standaarddeviatie?

[pagina 277]
[p. 277]

Bovendien is het een opfriscursus die vanaf het begin in relatie wordt gebracht met het journalistieke vakgebied. Dit betekent dat alle sommen worden toegelicht met voorbeelden uit nieuwsberichten, en vooral ook dat daarbij wordt aangegeven wat de valkuilen zijn. Zo blijkt de opmerking van Mart Smeets dat er bij een touretappe een miljoen mensen langs de kant stond, met behulp van een eenvoudig rekensommetje te moeten worden beoordeeld als onmogelijk en dus onzin.

Dit laatste, het beoordelen van cijfers, krijgt met name in de volgende hoofdstukken veel aandacht (h. 3 t/m 6). Deze zijn specifiek gericht op methodologie en het beoordelen van enquêtes, grafieken en tabellen. De auteurs pretenderen daarbij niet dat het hoofdstuk over methodologie tot gedegen kennis op dit gebied zal leiden: ze wijzen de lezer slechts op de belangrijkste valkuilen. Dit betekent onder meer dat begrippen als validiteit en betrouwbaarheid nog eens worden toegelicht en dat er wordt gewezen op de waarde van ranglijstjes en resultaten die ‘een beetje significant’ zijn. Deze invalshoek is ook gekozen voor de hoofdstukken over enquêtes, tabellen en grafieken. Bij de laatste twee gaat het echter niet alleen over het maken van een juiste beoordeling, maar ook over het zelf samenstellen van een tabel of grafiek: dat is tenslotte een van de manieren om cijfers voor het publiek inzichtelijk te maken.

De ruimte die besteed wordt aan het echte schrijven over cijfers is naar verhouding kort; slechts één van de acht hoofdstukken is hieraan gewijd. Hoofdstuk 7 moet echter gezien worden als het op een rijtje zetten van tips die in de vorige hoofdstukken al kort aan bod zijn gekomen. Inhoudelijk sluiten deze tips voor een groot deel aan bij bestaande schrijfadviezen: vermeld je bronnen, wees zorgvuldig, denk mee met je publiek, verzamel goede beelden. Sommige tips zijn wat meer cijfergericht: cluster je cijfers, kies ze met zorg (niet te groot, niet te klein).

Het boek richt zich, zoals gezegd, in de eerste plaats op studenten journalistiek. De vooronderstelling dat zij hun cijferkennis zouden willen (of moeten) aanvullen of opfrissen lijkt mij een terechte. Het is echter vooral de journalistiek kritische invalshoek die mij van grote meerwaarde lijkt. Het boek wijst op allerlei mogelijke valkuilen, geeft veel voorbeelden, gaat er niet heel diep op in, maar geeft wel de mogelijkheid tot verdieping. Dit laatste gebeurt met name door bijzonder goed toegelichte verwijzingen naar andere relevante literatuur. Om deze kennis tot zich te nemen, moeten lezers zich echter wel door een oerwoud aan uitroeptekens heen werken (geen pagina zonder een zin als ‘Makkelijk zat!’ of ‘Dat is ook wat waard!’); een soort e-mailstijl met behoud van officiële spelling. Dit doet gelukkig niets af aan de bruikbaarheid van het boek.

 

Yvon Tonnard

Bertina, Marianne (2006). Gewoon goed Nederlands. Schrijven voor de lezer. Amsterdam: Uitgeverij Boom. ISBN10: 9085062152 | ISBN13: 9789085062158. Prijs: 26,50. (280 pp).

Gewoon goed Nederlands is primair geschreven voor studenten aan de hogeschool of de universiteit, die de basisprincipes van het geschreven Nederlands niet (meer) paraat hebben. Marianne Bertina, de auteur van het boek, probeert ‘het sluimerende taalgevoel dat iedere Nederlandse student met zich meedraagt nieuw leven in te blazen’ (p. 9).

In vijf stappen wordt de schrijfvaardigheid tot leven gewekt. In hoofdstuk 1 wordt de relatie tussen denken, praten en schrijven beschreven. Veel aandacht is er voor het gebruik van leestekens, omdat Bertina die

[pagina 278]
[p. 278]

als onmisbaar beschouwt in de vertaling van gesproken taal naar geschreven taal. In hoofdstuk 2 staat het werkwoord centraal. Daarbij komen onder andere verschillende soorten werkwoorden aan de orde (koppelwerkwoorden, hulpwerkwoorden, enz.), werkwoordstijden (tegenwoordige tijd, verleden tijd, enz.) en werkwoordsspelling, zoals de onvermijdelijke regel van 't kofschip. Hoofdstuk 3 en 4 draaien om respectievelijk eenvoudige zinnen en samengestelde zinnen, waarbij onder meer woordvolgorde, ontleden en stijlkwesties aan de orde komen. Hoofdstuk 5 sluit af met een overzicht van genres en stijlen, aan de hand van teksten van bijvoorbeeld Renate Dorrestein en Karel van het Reve. Ieder hoofdstuk eindigt bovendien met een stel opdrachten, aan de hand waarvan de lezers kunnen toetsen of hun kennis van de Nederlands taal weer boven water is gekomen.

Bertina illustreert haar richtlijnen voor schriftelijk taalgebruik met vele voorbeelden uit kranten, tijdschriften en boeken. Zo gebruikt ze een fragment uit Couperus’ Eline Vere om het gebruik van gedachtepuntjes toe te lichten (p. 42), presenteert ze een tekst van Grunberg om verschillende soorten werkwoorden aan te duiden (p. 54-55) en illustreert een personeelsadvertentie van de Belastingdienst dat korte zinnen voor dynamiek zorgen (p. 125). Lezers die deze voorbeelden goed bestuderen, bereiken wellicht het doel dat Bertina met de voorbeelden heeft: het verstevigen van een in de basis aanwezig taalgevoel.

Niet alleen met voorbeelden probeert Bertina haar toelichtingen kracht bij te zetten, maar ook met metaforen. Termen uit de filmwereld worden ingezet om de grammatica te verduidelijken. Zo is de schrijver ineens een ‘taalregisseur’ (p. 101), die kan ‘beslissen welke ‘acteur’ welke rol krijgt’ (p. 103). Het onderwerp wordt voorgesteld als de acteur die de actie uitvoert (p. 105), de persoonsvorm als de vaste handlanger van de acteur (p. 106) en het meewerkend voorwerp als een bijrol (p. 116). Omdat Bertina nu eens de klassieke termen hanteert en dan weer de filmtechnische terminologie, is het mogelijk dat het de lezer begint te duizelen, iets wat Bertina juist wil voorkomen.

In het voorwoord wordt al aangekondigd dat alles ‘op een luchtige manier’ aan de orde komt, ‘in begrijpelijke taal’ (p. 9). Deze gedachte uit zich in het gebruik van Engelse terminologie (‘Een kwestie van need to know’, p. 17; ‘Een bestselling novel van Nederlandse bodem’, p. 27; ‘het geschreven woord wordt op zijn beurt weer food for thought’, p. 46). Ook leidt de drang tot luchtigheid in onconventionele kopjes als ‘De apostrof: een catastrofe?’ (p. 39), ‘Leverancier van details: de bijvoeglijke bepaling’ (p. 118) en ‘Kernzin met bijzin op de montagetafel’ (p. 157). Misschien houden deze stilistische middelen de aandacht van de lezers vast. Of het begrip van de lezers erdoor ook toeneemt, is zeer de vraag.

Als de lezers nog niet voldoende aangesproken worden door de vele voorbeelden, metaforen, Engelse woorden en ongebruikelijke kopjes, dan worden ze misschien wel aangesproken door Bertina's mening over de nieuwe spelling. Deze deelt ze namelijk met het lezerspubliek: ‘De bedoeling is dat alles veel eenvoudiger wordt, maar dat pakt niet altijd even gelukkig uit. Maar dat de appèlplaats de appelplaats zou moeten worden, is te gek voor woorden’ (p. 43). En: ‘Het zal je wel duidelijk zijn: de nieuwe spellingregels zijn niet altijd lezersvriendelijk’ (p. 45). Als de lezers er al vertrouwen in hadden dat ‘gewoon goed Nederlands’, zoals de titel luidt, een haalbare kaart is, dan neemt dat vertrouwen waarschijnlijk niet toe door Bertina's expliciete evaluatie van de spellingsregels.

Een andere kanttekening is te plaatsen bij de volgorde van de hoofdstukken. Je zou je kunnen afvragen of het logisch is om eerst de leestekens uitgebreid aan de orde

[pagina 279]
[p. 279]

te stellen (hoofdstuk 1), voordat je aandacht besteedt aan taalkundige principes (hoofdstuk 3 en 4). Om de richtlijnen voor het gebruik van leestekens goed te kunnen interpreteren (zoals kommagebruik), zullen de lezers immers eerst zinsdelen moeten kunnen herkennen en benoemen.

Iedereen zal het met Bertina eens zijn dat grammatica niet op een ingewikkelde manier beschreven hoeft te worden. Maar Gewoon goed Nederlands laat zien dat luchtigheid niet per se vereenvoudiging impliceert; ze kan de inhoud zelfs nodeloos ingewikkeld maken. Of het boek kan concurreren met de standaardwerken op het gebied van taaladvies, zoals Renkema's Schrijfwijzer, is dan ook de vraag.

 

Ester Ĺ orm

Haverkate, Henk (2006). Zou ik misschien toch nog eventjes een klein vraagje mogen stellen? Nederlandse omgangsvormen in intercultureel perspectief. De rol van beleefdheid in onze taal en cultuur. Amsterdam: Rozenberg Publishers. ISBN: 97851708882. Prijs € 19,50. (242 pp).

In ons land waar regelmatig onbegrip en vooroordelen ontstaan tussen groepen met uiteenlopende culturele achtergronden, is nu een boek verschenen dat inzicht geeft in een van de oorzaken van miscommunicatie. Hoogleraar in de Spaanse taalkunde Henk Haverkate wijdt het boek Zou ik misschien toch nog eventjes een klein vraagje mogen stellen? aan beleefdheidsnormen. De kern van het boek is dat kennis van deze normen onontbeerlijk is voor succesvolle interculturele communicatie.

Haverkate baseerde de tekst op zijn wetenschappelijke werk La cortesía verbal. Estudio pragmalinguístico. (1994) Om tegemoet te komen aan de vraag naar populairwetenschappelijke boeken over maatschappelijke onderwerpen, paste hij zijn publicatie aan. Het resultaat is een boek dat zeer toegankelijk is voor studenten, vertalers en geïnteresseerde leken. Bovendien biedt het ook een heldere introductie in de beleefdheidstheorie voor hen die zijn geïnteresseerd in interculturele communicatie.

In het boek functioneert Brown & Levinsons werk Politeness. Some universals in language usage (1987) als leidraad om inzicht te verschaffen in de cultuurverschillen en - overeenkomsten op het gebied van beleefdheid. Aan de hand van Brown en Levinsons theorie worden beleefdheidsstrategieën van het Nederlands vergeleken met tientallen andere talen en culturen, zoals het Spaans, Turks en Chinees. Haverkate gebruikt Searles taalhandelingstheorie om de verscheidene vormen van beleefde taaluitingen, zoals uitnodigingen en verzoeken, te beschrijven. Daarnaast wordt met behulp van Grices conversationeel samenwerkingsbeginsel een verband gelegd tussen de maximes voor succesvolle communicatie en beleefdheidsuitingen.

Na de algemene introductie in hoofdstuk 1 legt Haverkate in hoofdstuk 2 uit dat het gedrag van mensen enerzijds draait om het streven naar waardering (dit wordt omschreven met het begrip positive face) en anderzijds naar de wens om niet belemmerd te worden in hun bewegingsvrijheid (oftewel negative face).

In hun taalgebruik houden mensen ook rekening met de wensen van hun gesprekspartner door positieve en negatieve beleefdheidsstrategieën toe te passen. Positieve beleefdheid komt het imago van de ander ten goede en creëert solidariteit tussen de gesprekspartners. In hoofdstuk 3 wordt aan de hand van verschillende taalhandelingen besproken hoe dit in verschillende culturen tot uitdrukking wordt gebracht. Sprekers die een beleefde bewering willen doen, kunnen bijvoorbeeld onzekerheid laten doorschemeren of overeenstemming suggereren.

[pagina 280]
[p. 280]

Hoofdstuk 4 behandelt negatieve beleefdheidsstrategieën, die tot doel hebben om respect uit te drukken voor de bewegingsvrijheid van de ander. Een voorbeeld hiervan is een verzoek zo voorzichtig te formuleren, dat de gesprekspartner zich niet gedwongen voelt om de gevraagde gunst te verlenen. Omdat bij negatieve beleefdheid de autonomie van de ander voorop staat, veroorzaakt zij distantie tussen sprekers.

Haverkate laat in hoofdstuk 3 en 4 zien dat veel misverstanden worden veroorzaakt doordat in bijvoorbeeld Zuid-Europese culturen solidariteit de omgangsnorm is, terwijl de norm in Noord-Europese landen distantie is. Hij illustreert dit met sprekende voorbeelden, zoals het volgende:

Peter: Aan de Costa vond ik de mensen afstandelijk en soms een beetje stuurs. Het eten bijvoorbeeld, werd niet vriendelijk geserveerd. Ik denk dat ze daar hun geld toch wel binnenkrijgen.

Peter verwacht een ‘alstublieft’ als zijn eten wordt geserveerd, maar, zo legt Haverkate uit, in een solidaire cultuur als de Spaanse worden zulke uitingen bij vanzelfsprekende handelingen niet gedaan. De verschillen tussen Westerse en Aziatische culturen, die onder andere duidelijk zichtbaar zijn in de wijze waarop wordt omgegaan met complimenten en uitnodigingen, komen ook aan bod.

In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de rol van beleefdheid bij informatieoverdracht. Grices maximes van kwaliteit, kwantiteit en relevantie vormen hiervoor het uitgangspunt. Bij de schending van een van deze maximes kan namelijk het positieve zelfbeeld van de spreker, de luisteraar of derden in het gedrang komen. Haverkate bespreekt bijvoorbeeld uitvoerig het gebruik van ironie. Ook toont hij dat een overschot aan informatie, zoals in het overdreven verwijt ‘Ik heb je al honderd keer gezegd dat je de deur achter je dicht moet doen!’ het positieve zelfbeeld van de ander kan beschadigen. Aan de andere kant kan de schending van een maxime ook het imago beschermen, bijvoorbeeld als kritiek door een tekort aan informatie wordt afgezwakt.

Haverkate behandelt in hoofdstuk 6 ook non-verbale beleefdheid. Heel kort bespreekt hij het belang van gebaren en fysieke afstand tot de gesprekspartner voor het creëren van solidariteit danwel distantie. Het laatste hoofdstuk omvat de gespreksetiquette zoals die over het algemeen in Westerse culturen geldt, zoals ‘val de spreker niet in de rede’ en ‘schenk aandacht aan wat de spreker zegt’. Ook in dit hoofdstuk worden de Westerse regels vergeleken met de normen in andere culturen.

Er zijn vele herkenbare voorbeelden in het boek opgenomen en achterin zijn bovendien de originele teksten van de voorbeelden te vinden en een termen- en culturenregister. Zou ik misschien toch nog eventjes een klein vraagje mogen stellen? biedt een solide theoretische basis en heeft een vlotte, soms humoristische, schrijfstijl. Hierdoor is het boek niet alleen geschikt voor de beginner, maar geeft het ook lezers die zich op professioneel vlak met taal en communicatie bezighouden een helder overzicht van de cultuurverschillen op het gebied van beleefdheid.

 

Lotte van Poppel


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Ester Sorm

  • Lotte van Poppel

  • Yvon Tonnard

  • Everdien Rietstap

  • over A. Kraak

  • over Klaas Koetje

  • over R. Berkenbosch

  • over W.H. Haverkate

  • over Marianne Bertina