Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 4 (1899)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 4
Afbeelding van Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 4Toon afbeelding van titelpagina van Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (8.59 MB)

Scans (608.71 MB)

ebook (5.11 MB)

XML (1.43 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 4

(1899)– [tijdschrift] Tijdschrift van het Willems-Fonds–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 316]
[p. 316]

[Verzoekschriften]

Door het Algemeen Bestuur van het Willems-Fonds werden aan den Heer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs de twee volgende verzoekschriften gezonden:

 

Hooggeachte Heer Minister,

 

Herhaaldelijk werd er door Afdeelingen en Leden van het Willems-Fonds bij het Algemeen Bestuur op gewezen, dat niet alleen de uitspraak van het Nederlandsch in lagere en middelbare scholen nog veel te wenschen overlaat, maar dat zelfs dialectische eigenaardigheden door overheidspersonen aan het personeel worden aangeleerd en opgedrongen.

Toch zal niemand het belang eener goede uitspraak loochenen, noch ontkennen dat elke beschaafde tot ideaal moet hebben zijn uitspraak van dialectischen invloed vrij te houden. Velen nog bereiken dát ideaal niet, maar het mag toch aan niemand onbekend blijven, allerminst aan personen die onderwijs geven of er toezicht over uitoefenen, opdat ze niet, al hebben ze hunne spraakfeilen om welke reden ook nog niet afgelegd, die feilen als een norma zouden doen gelden.

De norma voor de beschaafde uitspraak bestaat in het Nederlandsch zoowel als in alle beschaafde omgangstaal.

Men raadplege slechts:

1o De klankleer en hare practische toepassing, door P. Roorda;

2o Spreken en zingen in verband gebracht met de Nederlandsche taal, door A.M. Eldar;

en 3o (vooral met het oog op België) Nederlandsche spraakkunst voor de athenaeën, colleges en normaalscholen door J. Vercoullie.

[pagina 317]
[p. 317]

Ons eerbiedig verzoek strekt dus, Hooggeachte Heer Minister, om van U te verkrijgen, dat de aandacht van het onderwijzend personeel gevestigd worde op het hooge belang der beschaafde uitspraak, met aanwijzing der bronnen, waaruit de noodige inlichtingen te putten zijn, en waarschuwing tegen het opdringen van dialectische eigenaardigheden.

Wij verblijven met hoogachting

Uw nederige Dienaren,

Het Algemeen Bestuur van het Willems-Fonds.

De Voorzitter,

G.D. Minnaert.

Gent, den 31 Augustus 1899.

 

Hooggeachte Heer Minister,

 

Als gevolg op een verzoekschrift van de Association flamande pour lavulgarisation de la langue française, waarbij verzet wordt aangeteekend tegen de wet van 15 Juni 1883, wordt door U aan het besturend bureau van het Gentsch athenaeum gevraagd in hoeverre dit verzet gegrond is en hoe er aan voldoening kan gegeven worden.

Wij hebben gemeend in deze zaak te moeten tusschenkomen om U de toestanden in hun waar daglicht voor te leggen.

Het verzoekschrift van de Association flamande steunt op de uitslagen van een referendum onder de ouders van de leerlingen van het athenaeum.

Eerst stellen wij de vraag of het Staatsbestuur dulden kan dat bijzondere maatschappijen in de openbare inrichtingen een onderzoek gaan instellen over de daar toegepaste wetten en reglementen?

Dit referendum nu liep niet over de toepassing van de wet van 15 Juni 1883; maar aan de ouders latende gelooven dat de

[pagina 318]
[p. 318]

toepassing van deze wet een uitbreiding gekregen heeft in 1896 en dat deze uitbreiding de voorbode is van de volkomen vervlaamsching van het athenaeum, plaatste de Association flamande ze voor dit dilemma of ze deze volkomen vervlaamsching wilden dan wel den terugkeer tot den toestand van vóór de wet van 1883. Slechts een minderheid antwoordde gunstig in den zin van de Association flamande, want van de 320 ouders zonden er 155 geen antwoord in, 43 verlangden de min of meer volkomen vervlaamsching; terwijl alleen 122 den terugkeer tot het stelsel van volkomen verfransching vroegen. Uit de antwoorden echter op deze behendig gestelde zijvragen put de Association flamande de aanleiding tot haar verzet tegen iets wat niet in quaestie was, namelijk de toepassing der wet van 1883; toch geelt haar niets het recht te beweren dat deze 122 ouders nog zóó zouden geantwoord hebben, indien zij zich hadden moeten uiten over de toepassing van de wet van 1883 in plaats van te moeten kiezen tusschen volkomen vervlaamsching en volkomen verfransching.

De Association meent ook dat de wet van 1883 de oorzaak is van den achteruitgang in de kennis van het Fransch en van de aanzienlijke vermindering van de bevolking van het Gentsch athenaeum.

De achteruitgang in de kennis van het Fransch is een machtspreuk van de laudatores temporis acti, die zouden willen dat de schooljongens zoo oud en zoo wijs zijn als zij zelf. Zien wij niet overal in het Vlaamsche land dat het dezelfde leerlingen zijn, die bekroond worden voor het Fransch en voor het Nederlandsch? En waarom zouden eenige jaren geleden de voorwaarden om bekroond te worden zoowel in de driemaandelijksche schoolwedstrijden als in de algemeene prijskampen gebracht geweest zijn van 7/10 op 8/10 als er achteruitgang is? De tegenwoordige inspecteur bekleedt nog niet lang genoeg zijn ambt om met de noodige bevoegdheid de vroegere toestanden te kunnen vergelijken. Aan iedereen is overigens bekend dat ‘onvol-

[pagina 319]
[p. 319]

doende kennis van het Fransch’ zoowel in het Walenland als in Vlaanderen zijn stokpaardje is. Wanneer we dan weten dat dergelijke klachten over onvoldoende kennis der moedertaal, ook vernomen worden in den vreemde, in Nederland, in Duitschland, zelfs in Frankrijk, dan vragen wij ons af of er hier geen verwarring is van taal met stijl, of men niet bedoelt dat de positieve geest van den tijd de leerlingen den rhetoricalen stijl doet verzaken, waarop men vroeger zoo trotsch was.

Wat de vermindering van de bevolking van het Gentsch athenaeum betreft, die kan niet aan de wet van 1883 geweten worden. De acht Vlaamsche athenaea hebben sedert 1890, d.i. sedert de volledige toepassing van de wet, hun bevolking zien aangroeien. Indien nu het Gentsch athenaeum alleen daarop uitzondering maakt, dan kan dit slechts aan plaatselijke toestanden gelegen zijn. Te Gent heeft men sedert eenige jaren verschillende soorten van onderwijsinrichtingen geopend die concurreeren met de lagere en middelbare klassen van het athenaeum; o.a.: in 1895 inrichting van een handelsafdeeling in de school der Onderstraat, in 1896 een vierde graad in de scholen van de Lindelei en van 't Begijnhof, in 1890 een 7e en 6e klasse in de middelbare school, in 1897 afschaffing van het pensionnaat van het athenaeum, in 1897 uitbreiding van vele leergangen der nijverheidsschool.

De toegangsvoorwaarden zijn ook gunstiger dan in het athenaeum: kosteloos schoolgerief, lager schoolgeld, in veel gevallen kostelooze aanvaarding. Zoo komt het dat de bevolking der lagere en middelbare klassen in het athenaeum vermindert; die der hoogere klassen daarentegen groeit aan, niettegenstaande de wet van 1883. Laat de stad Gent, wij zeggen niet deze onderwijsinrichtingen sluiten, maar de toegangsvoorwaarden gelijk stellen met die van het athenaeum, en onmiddellijk zal hier de bevolking het normale peil niet alleen bereiken, maar zelfs overtreffen.

Wij hopen, Hooggeachte Heer Minister, dat deze onze

[pagina 320]
[p. 320]

beschouwingen door U zullen vergeleken worden met die van het besturend bureau om desnoods aan een ernstig enkwest te worden onderworpen, en wij houden ons overtuigd dat in geen geval de toepassing der wet van 1883 zal worden overgelaten aan het besturend bureau, dat niets anders is en zijn mag dan een commissie van toezicht.

Wij verblijven met eerbiedige hoogachting,

Uw nederige dienaren,

Namens het Algemeen Bestuur van het

Willems-Fonds:

G.D. Minnaert, Voorzitter,

J. Vercoullie, Secretaris-Schatmeester.

 

Gent, 13 September 1899.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Gillis Desideer Minnaert

  • Jozef Vercoullie


datums

  • 31 augustus 1899

  • 13 september 1899