| |
| |
| |
Uit Noord-Nederland.
Nederland in opspraak. - Het schip van Staat niet geënterd. - Dichterlijk anachronisme. - Je maintiendrai. - Wetsontwerpen. - Onderwijshervormingen. - Hildebrand †. - Regeeringsdeelneming. - Weissenbruch †. - Aanwinsten van het Mauritshuis. - Twee gulden en een halve ton. - Vereeniging tot Bevordering van Beeldende Kunsten. - Frans Hals en Adriaen Brouwer. - Een hooggeleerde metterdaad. - De Nieuwe Beurs. - Berlage's bouwkundige beginselen.
De gebeurtenissen der laatste maanden hebben Nederland in opspraak gebracht. De eerste minister van onzen grooten nabuur heeft zich zelfs in het openbaar een schampere toespeling veroorloofd over het feit, dat onze regeering zich op een oogenblik (den 31 Jan.) de wet heeft laten stellen door stakend spoorwegpersoneel, dat niet wilde werken met niet-aangeslotenen bij hun arbeiders-organisatie. Als een donderslag uit helderen hemel zoo overviel ons de mare: ‘De sporen rijden niet, er is een algemeene werkstaking onder het spoorwegpersoneel uitgebroken.’ En zoo verbluft waren de hoogere ambtenaren, dat ze de teugels van het gezag voor een oogenblik uit de hand lieten schieten en volksleiders op eenige perrons de leiding op zich namen en bevel gaven aan machinisten om al of niet te vertrekken.
Het is hier de plaats niet om de staking van één dag, die zoo diep in het maatschappelijk verkeer ingreep, in bijzonderheden na te gaan en de agitatie die er nog het gevolg van is, nader te verklaren. De lichtzijde der zonderlinge geschiedenis is dat toestanden openbaar geworden zijn, die dringend verbetering behoeven, en dat de spoor- | |
| |
werklieden er door in wat beteren doen zullen komen, lijdt geen twijfel. De schaduwzijde echter is dat het vele burgers duidelijk is geworden op welk een eigenaardige wijze de socialisten de vrijheid verstaan en tot welk een ergerlijk terrorisme hun overmoed aanleiding heeft gegeven. Wie niet met hen meeging stelde zich bloot aan den schandelijksten overlast en 't scheen werkelijk een oogenblik of het gezag van de regeering in handen van het ongebreidelde volk was overgegaan. Maar gelukkig kreeg onze regeering spoedig hare bezinning terug en onze eerste minister heeft het fiere woord gesproken, dat hij het schip van Staat niet zou laten enteren. Verscheidene lichtingen werden onder de wapenen geroepen en drie wetsontwerpen ingediend om 1o het Wetboek van strafrecht aan te vullen, sinds in zachteren zin gewijzigd, 2o een telegraaf- en spoorwegcompagnie in het leger te vormen om bij staking te kunnen in vallen, en 3o een onderzoek in te stellen naar den rechtstoestand van het spoorwegpersoneel.
Wat daarover al in de dagbladen te koop is geweest, zou werkelijk doen vermoeden dat drukken geen geld kost. En zoo'n eerste minister moet wel sterke zenuwen hebben om zijn tramontane niet kwijt te raken te midden van al die stuurlui aan en van den wal, bij adressen voor en tegen, bij de aanvallen in en buiten de Kamer.
Intusschen woekerde de stakingsbaccil in alle richtingen voort en hoort men nog telkens van stop zetten hier en looneischen daar, terwijl schildwachten en patrouilles bij landsmagazijnen, stations en overwegen verscherpt toezicht hielden, en oproerigen met ordelievenden in onstuimige vergaderingen een soort van beurtzang aanhieven, waarbij het Wilhelmus en het Vrijheidslied als zang en tegenzang dienst deden; wat den zeer vrijzinnigen prof. Treub terecht de opmerking heeft ontlokt, dat de ordeverstoorders nog niet rijp blijken te zijn voor de volmaakte staatsburgerlijke vrijheid.
| |
| |
Zeer zeker zijn we nog ver af van Albert Verweij's ideaal, dat weldra onder de volkeren-fries aan de Nieuwe Beurs te Amsterdam (zie verder op) gebeiteld zal staan en dat vervat is in deze verzen:
De aard wordt straks één. De volkren zijn als groepen
Van d'eenen bond die heel haar bol beheerscht.
Door land, door zee, streeft trein, streeft vloot om 't zeerst
Naar 't wisslend doel waarheen ze elkander roepen.
En juist in deze dagen ‘stopt trein, stopt vloot om 't zeerst’, waaruit weer blijkt dat dichters hun tijd doorgaans vooruit zijn.
Begin April, tegen het tijdstip, dat de stakingswetten in behandeling zijn genomen, is op nieuw de algemeene staking geproclameerd.
Nu is proclameeren heel makkelijk, maar in dit geval is het een zeer gevaarlijk en misdadig spel gebleken. De leiders hebben hun invloed verre overschat en er de arbeiders, van wie vele door ontslag broodeloos zijn geworden, aan gewaagd.
Binnen enkele dagen moest ook de tweede aanslag op het Staatsgezag en de maatschappelijke orde, als totaal mislukt worden verklaard, omdat de treinen, hoewel met beperkten dienst, bleven doorrijden, vele werklieden geen gehoor gaven aan de revolutionaire roepstem, en de Regeering schitterend in toepassing heeft gebracht de oude spreuk van ons wapen: Je maintiendrai!
De Kamers hebben daar hun zegel aan gehecht door de stakingswetten met overgroote meerderheid aan te nemen.
Om nog even bij de regeering te blijven. Het ‘Christelijk Ministerie’ heeft na veel neutraal werk gelegenheid gevonden enkele punten aan de orde te stellen, waarmee uitvoering wordt gegeven aan van de rechterzijde
| |
| |
sedert lang kenbaar gemaakte wenschen, wenschen die bij verkiezingen strijdleuzen waren.
Zoo is een wetsontwerp ingediend, dat een herziening van het Hooger Onderwijs beoogt. 't Is een zelfde tornen nu aan de Staats-Hoogeschool als vroeger aan het openbaar Lager Onderwijs, m.a.w. men wil gelijkheid voor de wet van openbare en bijzondere universiteiten, voorloopig wat betreft het recht om cum effectu civili te diplomeeren. Later zal dan wel om de geldelijke bijdrage van den Staat worden aangeklopt. Dat wordt nu al vast gedaan voor het bijzonder gymnasiaal onderwijs.
Dan wil de Minister de polytechnische school te Delft verheffen tot een technische hoogeschool. Voor deze regeling heeft de Minister zich o.a. beroepen op België, waar een hoogere technische studie aan de universiteit zelve verbonden is. Dat deze maatregel er toe zal meewerken om ons land industrieel vooruit te brengen en minder jongelui van aanleg op dat gebied naar het buitenland zal drijven, mag met grond worden verwacht.
Dit wetsvoorstel heeft eer kans te worden aangenomen, dan het mede ingediend vaccinewetje. Het heilzame der koepok-inenting staat wetenschappelijkzoo vast, dat elke maatregel om de verplichte inenting voor de scholen zelfs maar gedeeltelijk op te heffen wel geen meerderheidssteun zal erlangen.
Ingrijpender is het door negen vrijzinnige Kamerleden ingediende wetsontwerp tot gedeeltelijke Grondwetsherziening, waarmee beoogd wordt een vrij wel algemeen kiesen stemrecht, ook voor vrouwen.
Om kort te gaan, er zijn verscheidene parlementaire gevechten op til.
***
De oude garde in onze Kunstwereld is aan het uitsterven.
| |
| |
Na monseigneur Dr Schaepman, nu prof. Nicolaas Beets, wellicht de populairste letterkundige figuur der Nederlanden, waarop de 19de eeuw kan bewijzen.
Beets werd in 1814 te Haarlem geboren, was van 1840-1874 predikant en daarna 10 jaren hoogleeraar in de godgeleerdheid. In 1884 trad voor hem de gedwongen rust in der 70-jarige professoren.
Vrijdag namiddag, 13 Maart, luidde zijn doodsklok: Hildebrand, die zich een onvergankelijke plaats in de letterkunde van Noord en Zuid heeft veroverd, is niet meer. Zijn heengaan is volgens den loop der dingen, het natuurlijke wekt geen droefheid. Deze brave mensch heeft aan Nederland alles mogen geven wat er edels in hem was. Dat stemt dankbaar. Men denkt daarbij niet zoozeer aan zijn ‘zwarten’ Byronschen tijd, toen hij dichterlijke verhalen als José en Gwij de Vlaming schreef, niet in de eerste plaats ook aan zijn vaak pittige rijmen en liederen, maar aan zijn 21-maal herdrukte, beroemde Camera Obscura, waarvan de eerste uitgave in 1839 verscheen. Steeds is het gebleven een lievelingsboek der lesgevende taalleeraren en studeerende jeugd, en elk opvolgend geslacht heeft het zich tot aangenamen plicht gerekend, kennis te maken met de familiën Kegge en Stastok, met Keesje het diakenhuismannetje en het on- aangename mensch in den Haarlemmerhout, met Gerrit Witse en den Leidschen Peueraar....
Menig stuk is vertaald in het Fransch, Duitsch, Engelsch, Italiaansch - het streelde Beets minder dan ‘de zoete ondervinding der duurzame genegenheid van eigen landen taalgenoot.’
In de narede en opdracht aan een vriend bij de eerste uitgave schreef hij o.a.: ‘Soms verbeeld ik mij, dat deze bundel papier eenige verdiensten zou kunnen hebben ten opzichte van onze goede moedertaal.’
| |
| |
Wie bedenkt in welk keurslijf drie kwart-eeuw geleden onze taal geklemd was en nu in onzen tijd van tot op de spits gedreven stijl-virtuositeit, dat nog kerngezonde fijnhumoristisch getinte Hollandsch leest met dien rijkdom van gedachten, zal niet aarzelen dat ‘eenige’ in ‘veel’ om te zetten. Want Hildebrand is in zekeren zin een baanbreker geweest, heeft het gewaagd onze taal ‘het zondagspak uit te trekken en wat natuurlijker te doen loopen,’ zooals hij hetzelf uitdrukte.
Groot is de belangstelling geweest bij de teraardebestelling en wel opmerkelijk mag het heeten hoe zeer het Hof en de regeering hebben deelgenomen aan het rouwbetoon. Kransen had de grijsaard niet op zijn graf verlangd. Daarom dekte slechts één van palmen en laurieren de baar. Ze was van H.M. de Koningin en mocht beduiden een hulde van het gansche volk. Ook de Koningin-Moeder had zich doen vertegenwoordigen en vele regeeringspersonen waren op de Utrechtsche begraafplaats aanwezig.
Van het Universiteitsgebouw hing de vlag halfstok.
***
Ook der schilderkunst is een Nestor ontvallen.
Den 24sten Maart overleed te 's Gravenhage Hendrik Weissenbruch, in 1824 aldaar geboren. Hij behoorde tot onze beste impressionisten en van zijn hartstochtelijke liefde voor de natuur legde hij in menige aquarel of olieverfstudie een schitterend en krachtig getuigenis af. Hij placht vaak te zeggen: ‘Als de natuur mij geen klap geeft, dan voel ik niets.’ Weinigen zijn er die als hij ons polder-landschap met zijn vaarten en schuiten, zijn molens en plassen heeft weergegeven. Regenzwangere luchten schilderde hij met voorliefde en zijn waterverfteekeningen, zoo vloeiend en doorschijnend, maakten heel vaak een bekoring uit van zoogenaamde reisportefeuilles.
| |
| |
Nu is er weer een minder van die knappen die het atmospherisch Hollandsch landschap zoo treffend en kunstig wisten af te beelden.
Deskundige verzamelaars zijn voor de schilderkunst van even groot belang soms als scheppende kunstenaars. Hebben we het niet aan de groote Rembrandtvereering van dr. A. Bredius, den uiterst bekwamen directeur van het Mauritshuis te danken, dat dit Haagsch Museum, het best bestuurde in ons land, een geheele verzamelïng van de alleredelste stukken van onzen grootmeester rijk is, zij het dan ook dat de meesten slechts in bruikleen werden gegeven; o.a. Saul en David, dat de directeur van de Rembrandttentoonstelling voor een ton wist te bemachtigen en zelfs voor geen fabelachtig aanbod van een Morgan wou laten gaan.
Het Mauritshuis is behalve door den aankoop van een zeldzaam maanlichtstuk van den zeventiende-eeuwschen schilder Aert van der Neer, opnieuw rijk bedacht door het legaat van wijlen den heer Des Tombes te 's Gravenhage, die een dozijn waarde volle stukken aan dit Museum heeft vermaakt, waaronder een meisjesportret van dien beroemden Delftschen Vermeer, dat de eigenaar in 1881 voor 2 gulden kocht en dat nu stellig een halve ton waard is. Verder zijn er nog onder: een kinderportret van Govert Flinck en een stadsgezicht van Jan van Goyen. Uit de Vlaamsche school zijn er drie schilderijen: een bloemstuk van den Antwerpschen schilder Ambrosius Bosschaert en twee Breughelachtige op koper geschilderde landschapjes, winter en zomer voorstellende, werk denkelijk uit het begin der 17de eeuw en geteekend C.V.B.
Om nog even op Dr Bredius terug te komen. Deze heeft zich ook weer verdienstelijk gemaakt door den tekst te schrijven van de laatste premie-uitgave der Vereeniging
| |
| |
tot Bevordering van Beeldende Kunsten. Deze vereeniging stelt zich ten doel de aanmoediging van de beeldende kunsten en de bevordering van den kunstzin door het aankoopen en verspreiden van kunstwerken. Op zeer vele plaatsen in Nederland en ook in het buitenland, o.a. voor Brussel Mevr. E. Penso, heeft ze haar correspondenten. Men is lid voor 5 gld. per jaar. Onder de leden worden elk jaar een zes dozijn kunstwerken verloot, terwijl ieder lid recht heeft op de jaarlijksche premie-portefeuille. Ditmaal werden zes op zwaar, geschept Van Gelderpapier gedrukte, kloeke reproductiën gegeven naar vijf schutteren regentenstukken van Frans Hals en één herberg-interieur van zijn genialen leerling Adriaen Brouwer. Natuurlijk geven de platen in hun wit en zwart (in de schaduwtonen zelfs te zwart) niet de kleurenpracht der Frans Halskoppen, wel een mooie herinnering aan den meesterlijken verftoets. Men zal Bredius' uitspraak beamen, dat Hals in de karaktervolle schildering zijner beeltenissen en in de virtuoze zekerheid, waarmede hij de menschen wist op het doek te brengen, tot de groosten van zijn tijd behoorde, tot het einde zijns levens zich getrouw blijvend als oprecht Hollandsch schilder.
Uit den tekst mogen we hier zeker wel de mededeeling lichten, dat Frans Hals omstreeks 1580-1581 te Antwerpen geboren werd en dat aldaar ligt begraven Adriaen Brouwer, die in 1605 of '06 te Oudenaarde het levenslicht aanschouwde.
De fraaie uitgave vestigt nog eens de aandacht op de groote kunstschatten welke het Haarlemsch Stedelijk Museum bevat.
***
De Leidsche Hoogeschool lijdt deze maand een gevoelig verlies door het gedwongen heengaan van prof. Kern, den
| |
| |
70-jarige geleerde wiens beminnelijkheid en eenvoud zijn ontzaglijken rijkdom van kennis nog grooter ontzag bijzetten.
Johan Hendrik Casper Kern werd den 6den April 1833 te Poerworedjo op Java geboren. Zijn vader was officier. Vroeg reeds trok hij met zijn ouders naar Nederland en zijn eigenlijke jeugd bracht hij door in den achterhoek van Gelderland. Hij studeerde en promoveerde te Leiden in de letteren en werd in 1858 leeraar in de Grieksche taal en letterkunde aan het Athenaeum te Maastricht. Twee jaren (1863-1865) is hij van wege de Britsche regeering hoogleeraar in 't Sanskrit te Benares geweest en daarna in gelijke betrekking te Leiden benoemd, waar hij ook de vergelijkende taalstudie voor zijn rekening kreeg. Geen taal is hem vreemd en het aantal geschriften en tijdschriftartikelen over velerlei talen en geschied- en aardrijkskundige onderwerpen is talrijk. 't Zij men hem in zijn studeervertrek of in het maatschappelijk leven aantreft, steeds is deze kleine man met den karakteristieken haardos - drie kuiven: één op het hoofd, twee aan weerszijden van de slapen - vrij van alle geleerdheidsvertoon en zijn altijd ledige knoopsgat zou niet doen vermoeden dat hij vele commandeurschappen en ridder-kwaliteiten in zijn persoon vereenigt.
De hoogleeraar wiens naam in heel de beschaafde wereld een inderdaad geleerden klank heeft, geniet een uitnemende gezondheid en het is dus te verwachten dat in vervulling komt de dezer dagen zoo veelvuldig uitgesproken en hartelijk gemeende wensch: een welverdiende lange rust - voor zoover men bij zulk een werkzamen geest van rust kan spreken - na een zeer welbesteed en voor de wetenschap zoo vruchtbaar leven.
***
Weldra zal Amsterdams derde Beurs worden ingewijd.
| |
| |
De eerste, een schepping van den beroemden bouwmeester Hendrik de Keyser in den trant der Antwerpsche Beurs heeft ruim twee eeuwen bestaan. Toen ze in 1836 bouwvallig werd verklaard verrees er na 9 jaren arbeid een nieuwe, wier klassieken voorgevel ieder zich herinnert wien de Dam met zijn verdere omlijsting van Paleis en Nieuwe Kerk niet vreemd is.
Deze tweede Beurs heeft het maar ruim een halve eeuw uitgehouden en zal nu spoedig aan den slooper worden prijsgegeven. Ik kan mij voorstellen hoe menig niet al te nuchter aangelegd koopman iets zal missen, wanneer hij niet meer tusschen de statige Ionische zuilen der oude Beurs zal doorgaan, maar onder de breede bogen van Berlage's schepping. Nu deze niet meer aan het oog van de voorbijgangers onttrokken is, wordt zij druk be- en veroordeeld. En het zou mij niet verwonderen, te oordeelen althans naar het nog steeds sterk werken met overladen zwaar-doende renaissancemotieven te Antwerpen, als Zuidnederlanders over het algemeen maar matig bewonderen, wat door onze moderne bouwkundigen als een type van den tijdgeest wordt beschouwd.
Berlage is wel de hoofd vertegenwoordiger van de gezonde richting in de bouwkunst, die strengheid en logica als de eerste voorwaarden van een gedachte in steen beschouwt, die voor alles de groote lijn in een gebouw doet spreken en de eenheid bewaart door soberheid in het aanbrengen van versieringen en het weren van alle aanhangsels en opsmuksels, die niet uit de inrichting of de beteekenis van den bouw rechtstreeks voorvloeien of uit een zuiver kunstbegrip geen reden van bestaan hebben.
Men is echter zoo verwend en smaak-bedorven door de steeds voortwoekerende Jugend- of vermicelli-stijl, dat al de rechte lijnen en de slechts matig de platte muurvlakken brekende rechthoekige raamvakken menigeen beteuterd
| |
| |
zullen doen opkijken en vragen of dat nu mooi is. En wie wil beweren dat de Gothiek in haar ver doorgevoerde detailleering toch de eenheid en de groote lijn wist te bewaren en dus soberheid geen onmisbare voorwaarde is voor grootheid, zal weinig bestrijders vinden.
Maar bouwkunst ook moet beschouwd worden in de lijst van haar tijd. En Berlage's bouwtrant, waarvan hij reeds zulke krachtige voorbeelden heeft gegeven in de kantoren der Alg. Maatsch. van Levensverzekering en Lijfrente te Amsterdam en Leipzig, is een uiting van het kunstbegrip onzer dagen, dat een ontkenning en veroordeeling inhoudt van den barokken zinledigen tijd die achter ons ligt, en zijn kracht zoekt in voornamen een voud en waarachtigheid. Berlage is dan ook een dergenen, die onze Hollandsche roode baksteen weer in eere herstellen door ze niet weg te moffelen achter cement, maar alleen af te wisselen met zandsteen.
Om nu tot de Beurs te komen. Ze verheft zich tusschen den Dam en het Centraalstation op het Damrak, waarlangs de linkerzijgevel in één rechte lijn 140 M. beslaat. Van het station komend kijkt men tegen den weinig zeggenden achtergevel, wat met het oog op de vele reizigers die dagelijks Amsterdam binnenstroomen nu niet zoo passend is. Maar dat er voor het gebouw meer reden was met zijn front naar het Damplein te staan, het middelpunt der verkeersdrukte, is begrijpelijk. En erkend moet dat de voorgevel met zijn sobere detailleering en zijn rijzig vierkante klokkentoren op den linkerhoek een indruk van grootheid, vastheid en kracht geeft. In overeenstemming met den bouwstijl is weinig beeldhouwwerk aangebracht: boekbeelden, voorstellende o.a. Gijsbrecht van Amstel en Jan Pietersz. Coen, voorts boogvullingen en sluitstukken die eveneens aantoonen welk een persoonlijk talent de beeldhouwer Van Zijl is, schoon zijn werk zich zuiver bij den bouw aansluit. Zeer de aandacht trekken twee friezen
| |
| |
waarvan de een, de reeds genoemde volkeren-fries, boven de schippersbeurs is aangebracht en de andere, de grootste, boven de drie deuren van den hoofdingang. Onder beide staan versregels van Albert Verweij, een naam die in verband met den stijl en de uitdrukking van den tijdgeest van beteekenis is. De strophe in het front luidt:
Als voorhoofd strekt de steen op de ingangsbogen,
't Verstand des Handels breke in heldre lijn
Daaruit: tusschen zoo mensch als dingen zijn
Veel omgangsdaden die 't bestaan beoogen.
De fries is in drieën verdeeld en toont links drie appelplukkende vrouwen, voorstellende de vrijheid, het genoegen, ongedwongenheid en ontspanning; rechts drie balkdragende mannen, verbeeldend den arbeid in zijn ruimsten om vang als een noodzakelijke levensvoorwaarde. Het middelgedeelte geeft een figuur die zegenend-vereenigend de handen strekt naar een man en een vrouw, verzinnebeeldt dus de vereeniging der beide motieven.
Het inwendige van het gebouw, verdeeld in Goederen-, Graan-, Effecten- en Schippersbeurs, moet nog beter voldoen dan het uitwendige. Alles draagt het kenmerk van doordacht te zijn, geen enkel onderdeel of het doet in zijn vorming en plaatsing duidelijk zijn noodzakelijkheid uitkomen en alles streeft samen tot een indruk van kracht, eerlijkheid en doelmatigheid en de wijde hallen met bovenlicht zullen ongetwijfeld in de praktijk ten zeerste voldoen.
De Nieuwe Beurs staat daar als een monument van onzen weer naar grootheid strevenden tijd en zal Berlage aan het nageslacht doen kennen als een die van den nieuwen geest op zeer persoonlijke wijze getuigenis aflei.
C. van Son.
April 1903.
|
|