Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 8(1903)– [tijdschrift] Tijdschrift van het Willems-Fonds– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 110] [p. 110] De Strandlooper. Voor Lodewijk Scheltjens. Hij slentert langs het mulle strand, En luistert naar den zang der baren; De wind streelt zijne ruige haren, En peerlend water koost den kant. Hij gaat steeds voort; zijn barre voet Plonst in het suizend, bruisend water, En 't is of 't, met zijn speelsch geklater, Een vriend, een makker, blij begroet. Hij luifelt met de hand zijn oog, En tuurt of hij geen zeil ziet glimmen, Maar neen, de tamme baren, klimmen In 't eindloos verre, zacht omhoog. Maar toch glanst in zijn starren blik Berusting en een kalm vertrouwen..... Er ligt beroering in die vouwen, Het is een sein van ramp en schrik. De zee... hij kent haar lach; zij zint Op bloedig spel, en moordensdronken, Zal zij, met hare logge schonken, Verguizen wat zij grijpens vindt.... *** Want hoor: dat windje, kalm en stil, Dat langs het duin kwam horlepijpen, 't Begint zijn stem reeds schel te nijpen, En blaast nu vinnig, koud en schril. [pagina 111] [p. 111] Nu raakt het bloedig spel aan gang: De baren bruisen aan en schuimen; Ze steken op hun blanke pluimen En baldren kreten, wild en bang. En 't zwerk verlicht met rossen gloed De baren, die, verwilderd, sollen, En waar zij na elkander hollen Laat elke golf een streep van bloed... *** De schuimer sluipt naar zijne hut; Hij kent die wilde, holle nachten: Hij zal den valen schemer wachten En sluimren thans, door 't duin beschut. Dan zal, wanneer de morgenzon Den blanken nevel zal doorblozen, De zee het strand weer fleemend kozen En peerlend klaatren, als een bron... Dan zal, 't gelaat in tijgersplooi, De schuimer naar de baren loeren, En zal de vloed, al spelend, voeren Tot hem, zijn naren buit, zijn prooi. Hubert Melis. In Zeeland, 1903. Vorige Volgende