Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 8
(1903)– [tijdschrift] Tijdschrift van het Willems-Fonds–
[pagina 259]
| |
Uit Noord-Nederland.De klassieke Dinsdag: - De Troonrede. - De ‘veelomvattende taak’. - Misdadige woeling. - Succes in Atjeh. - Generaal Van Heutsz. - Hulde aan Tromp. - Een standbeeld voor Jan van Schaffelaar. - De Hollandsche Schilderschool weder in rouw. - Stiefmoederlijk bedeelde vakken aan onze Hoogescholen. - Vrouwelijke studenten ontgroend. - 't Monopolie van den Christennaam. - Nederlandsche godgeleerden. - Amerikaansche overdrijving. - Strijd tegen de tering. - Het Finseninstituut te Rotterdam. De derde Dinsdag van de maand September is voor Nederland een dag van beteekenis. De hofstad maakt dan bijzonder werk van haar toilet en tal van ‘boeren, burgers en buitenlui’ stroomen hare straten binnen om getuige te zijn van de plechtigheid die men de opening der Kamers noemt. Die opening zelf boezemt de schare al heel weinig belang in; het is de pracht en praal, welke er bij ten toon gespreid wordt, die de kijkgrage menigte uit alle oorden des lands naar Den Haag trekt. Het volk kan dan zijn geliefde vorstin deftiger dan ooit zien uitrijden. Tot heden gebeurde dat in een ‘glazen koets’, ditmaal echter maakte H.M. bij deze plechtigheid voor het eerst gebruik van de gouden koets, haar door de Amsterdamsche burgerij vereerd bij gelegenheid van Hare inhuldiging in 1898. Deze omstandigheid verhoogde niet weinig het steeds indrukwekkend schouwspel van den kleurigen stoet, die de koninklijke karos omgeeft. De dichte menigte voor het paleis, waartusschen het ruiterstandbeeld van Prins Willem I bij zulke gelegenheden als beheerschend omhoog rijst, heeft het koninklijk Paar bij het instijgen er met een | |
[pagina 260]
| |
huldekreet krachtiger dan ooit om toegejuicht. Langs den geheelen weg van het Paleis aan het Noordeinde tot aan het Binnenhof, 's Lands Vergaderzaal, weerklonk gejuich en muziek. Zoo'n gouden karos is juist iets wat het volk zich in zijn sprookjesachtig begrip van koninklijk vertoon voorstelt. Het statie-rijtuig schitterend in het zonlicht, liet aan allen kant door zijn glazen wanden gelegenheid de Koningin in Haar zeegroen satijnen gekleed te bewonderen naast den Prins-gemaal in marine-uniform. In 's Lands Vergaderzaal niet minder vertoon: ministers, kamerleden, hoofden der ministerieele departementen, leden van den Raad van State, allen in gala wachtend de komst der Koningin, terwijl de tribunes bezet zijn door een mozaïek van op zijn fraaist uitgedoste toeschouwers, vooral toeschouwsters. Dan treedt H.M. binnen en spreekt van den koninklijken zetel de troonrede uit. Als deze geëindigd is met ‘Ik verklaar de gewone zitting der Staten-Generaal te zijn geopend,’ weerklinken geestdriftige ‘Leve's’ door de zaal en wordt Zij door dezelfde commissie die Haar ontving, uitgeleide gedaan, waarna de voorzitter de vereenigde vergadering der Eerste en Tweede Kamer sluit. Den volgenden dag stellen de beide Kamers ieder een Aires van Antwoord op waarover openlijk, niet zonder de onvermijdelijke kritiek van de oppositie, wordt beraadslaagd. En dan volgt nog een wederantwoord van H.M. Er is in dat alles veel ceremonie en plichtpleging. Toch is de kern dit niet. De troonrede is de politieke geloofsbelijdenis en het werkprogram der aan het bewind zijnde partij en de woorden door de Koningin gesproken komen dan ook voor rekening van onzen eersten minister, Dr. Abr. Kuyper. En de gansche week vloeien de kolommen der gezagheb- | |
[pagina 261]
| |
bende bladen over van toelichtingen, aanvallen of verdedigingen van de vraagstukken en voorstellen in de troonrede aangevoerd. De laatste worden meestal in zulk een hoeveelheid in uitzicht gesteld, dat afwerking in één zittingjaar tot de onmogelijkheden behoort, 't Is of de minister denkt: ik zal in ieder geval zorgen dat de heeren niet te kort komen. Behalve de niet afgedane wetsvoordrachten werden aangekondigd: regeling der uitkeeringen van Rijkswege aan openbaar en bijzonder lager onderwijs, bevordering der Zondagsrust, doeltreffender bepalingen op den verkoop van sterken drank, uitbreiding der ongevallen-verzekering, verzekering tegen invaliditeit en ouderdom, herziening der Armenwet; voorts wetsvoorstellen met betrekking tot: de administratieve rechtspraak, het Wetboek van Strafrecht, onderzoek naar het vaderschap, invoerrechten, octrooi-wezen, zoetwatervisscherij, verhouding tusschen burgelijk en militair gezag, nieuwe bewapening der bereden artillerie, geldelijken steun aan Indië, landbouw op Java, betere rechtsbedoeling voor inlandsche Christenen in Nederlandsch-Indië. Deze ‘veelomvattende taak’, waarvoor H.M. de toewijding der volksvertegenwoordigers inriep, was ditmaal zeker geen gemeenplaats. Over de uitdrukking ‘misdadige woeling’, waarmee de troonrede herinnerde aan de gebeurtenissen van Februari en April heeft men den Minister nog al hard gevallen. Men had van den Christelijken premier een verzoenender term gewacht. En men kan in veel kringen de gezagsmaatregelen tegen onderwijzers en leeraren, die aan de stakingsagitatie een werkzaam aan leel hebben genomen, niet goedkeuren. Het meest gerucht heeft wel gemaakt de afzetting van een leeraar aan de Landbouwschool, die in een openbare vergadering Dr. Abr. Kuyper een ‘onbewust huichelaar’ had genoemd. | |
[pagina 262]
| |
Met algemeene instemming echter zijn begroet de woorden uit de troonrede, die het succes onzer wapenen op de Noordkust van Sumatra in herinnering brachten. Sedert 1873 heeft daar de Atjeher met bewonderenswaardigen moed zijn grond verdedigd. De onderwerping van het hoofd Panglima Polems en zijn aanhang, midden September 1903, geeft generaal Van Heutsz, den bekwamen en beleid vollen gouverneur van Atjeh, alle hoop, dat de volkomen pacificatie niet ver meer is. Zijn groote verdiensten voor de rust in Indië en dientengevolge voor de herleving van handel, nijverheid en scheepvaart in dit gebied, zijn gewaardeerd door de toekenning van het Groot Kruis der Militaire Willems-orde. En er gaan reeds stemmen op om hem te benoemen tot Gouverneur-Generaal van Ned.-Indië in de plaats van den heer Rooseboom, die zijn ambt spoedig zal neerleggen. *** 't Was 10 Augustus twee en een halve eeuw geleden, dat een onzer beroemdste vlootvoogden, de luitenantadmiraal Maarten Harpertszoon Tromp in den zeeslag bij Ter Heide (ten zuiden van Scheveningen) tegen de Engelschen sneuvelde. Het Nederlandsche volk kent hem vooral als den held van Duins, die 's vijands masten en stengen te Dover liet halen en den vreesachtigen Spaanschen bevelhebber d'Oquendo van eigen kruit aanbood om hem te dwingen in open zee slag te leveren. Maar ook in andere opzichten heeft hij de eer der Hollandsche vlag hoog gehouden en de Algemeene Staten eerden zijn verdiensten door hem in de Oude Kerk te Delft, waar ook de ‘Vader des Vaderlands’ rust, een graftombe op te richten. richten. | |
[pagina 263]
| |
De Nederlandsche Marine heeft den kloeken zeevaarder en krijgsheld in den morgen van den 10en Aug. op indrukwekkende wijze gehuldigd. Een schitterende stoet van officieren, aan het station door een der nazaten van Tromp, Jhr. Van Kinschot, ontvangen, heeft toen lijk een bedevaart gedaan naar het praalgraf, terwijl het kerkorgel Händel's Marcia Funebre deed hooren. Een reusachtige lauwerkrans, waaraan een zilveren plaat met toepasselijk opschrift hing, werd nevens een van H.M. de Koningin aan de tombe gehecht en de woorden gesproken bij deze plechtigheid, bekrachtigd door het orgelend Wilhelmus, getuigden van Nederlands onverzwakte bewondering voor ‘goeden vâer Tromp.’ Hier ook geldt: ‘Wie oude grootheid eert, kweekt nieuwe grootheid aan’; al hoopt ons geslacht aan nieuwe grootheid andere begrippen te verbinden dan kanongebulder en vlootvernietiging. Nog is een ander held gehuldigd, een van wien de overlevering vertelt, dat hij uit den toren te Barneveld (op de Veluwe in Gelderland) sprong om zijn manschappen te redden. Jan van Schaffelaar, de held van dit populaire volksverhaal, waaraan de bekende schrijver Oltmans zijn omvangrijken roman ‘De Schaapherder’ heeft gewijd, was het hoofd van een ruiterbende, in dienst van den Kabeljauwsch-gezinden bisschop David van Bourgondië. Achtervolgd door de Hoekschen vluchtte hij met zijn ruiters in de kerk te Barneveld, werd omsingeld en volvoerde de zelfopofferende daad, die de vijandelijke aanvoerder als schandelijk-wreede voorwaarde had gesteld voor de vrijheid van Van Schaffelaars manschappen. Onze Zuiderbroeders zouden geen 421 jaar gewacht hebben om voor zulk een held een standbeeld op te richten. Jan Van Schaffelaar is dit eerst in September van dit jaar gebracht. Het eenvoudig monument, dat thans het | |
[pagina 264]
| |
Veluwsch dorpje siert, stelt een geharnasten ridder voor, leunende op zijn zwaard. De feestrede bij de onthulling werd uitgesproken door Dr. A.M. Kollewijn, leeraar te Amersfoort, terwijl van de feestelijkheden in het bijzonder moet worden genoemd de historische optocht, waarin vele personen te zien waren, die in Oltman's roman een belangrijke rol spelen. *** Het jaar 1903 zal bij zijn verscheiden het jaar der sterften onder de groote mannen kunnen genoemd worden, vooral op het gebied der kunst. Weder moet het overlijden worden vermeld van een paar kunstschilders, die zich een welverdienden roem hadden verworven: Gabriël en Rink. De eerste bereikte den leeftijd van 75 jaar en zal bij onze Zuiderbroeders geen onbekende zijn, omdat hij geruimen tijd in België gewerkt heeft. Hij was een onzer vele knappe landschapschilders, wiens zonnige Hollandsche poldergezichten bekend en beroemd zijn. De veteranen Israëls en Mesdag hebben ter begrafenis terecht hulde gebracht aan zijn eenvoudige en oprechte kunst, waarbij de hoofdredacteur van de ‘Ligue Artistique’ te Brussel, de heer Delsaux, zich vol waardeering aansloot. Droeviger is het sterfgeval van Paul Rink, die na een korte hevige ziekte op 41-jarigen leeftijd bezweek. Hij heeft in vele oorden van Europa gewerkt, ook te Antwerpen onder Verlat, en verkreeg in '87 te Amsterdam den prix de Rome. Hij was vooral bekend door zijn Volendammer visschers, die hem van alle onderwerpen het meest belang inboezemden en die hij met een buitengewone knapheid wist te teekenen. Zijn zwervend leven had dan ook in de laatste jaren plaats gemaakt voor een rustig verblijf te Edam aan de Zuiderzee-kust. | |
[pagina 265]
| |
Poggenbeek, Weissenbruch, Gabriël, Rink - deze vier kunstenaars zijn binnen een jaar tijd aan de Hollandsche schilderschool ontrukt. *** Het zal den buitenlander ongeloofelijk voorkomen, dat ten onzent een doctor in de klassieke letteren bevoegd wordt geacht les te geven in de oude geschiedenis en dat de algemeene geschiedenis plus de aardrijkskunde mogen onderwezen worden door de gepromoveerden in Nederlandsche Letteren, ook al hebben zij van die ‘bijvakken’ weinig of geen studie gemaakt. En toch is het zoo! Er is dikwijls over dien toestand geklaagd vooral door leeraren M.O. in geschiedenis en aardrijkskunde, die hoewel bevoegder moeten achterstaan bij doctors. Bijna gelijktijdig zijn nu door het Historisch en het Kon. Aardrijkskundig Genootschap adressen aan de Regeering gezonden om aan de stiefmoederlijke behandeling der genoemde vakken een eind te maken. Er wordt terecht op gewezen dat Nederland in dit opzicht bijna alle landen van Europa ten achter is. Men vraagt: aan de universiteiten de gelegenheid te openen, tot leeraar in de aardrijkskunde en de geschiedenis te kunnen worden opgeleid. Ten minste aan één Nederlandsche hoogeschool zouden leerstoelen in die vakken, inzonderheid in de oeconomische en de kunstgeschiedenis niet langer gemist kunnen worden. Nog doet zich een andere behoefte levendig gevoelen. Zal de student gevormd en opgeleid worden tot zelfstandige beoefening der historische wetenschappen, dan dienen den hoogleeraren, die met het onderwijs in de algemeene geschiedenis van middeleeuwen, nieuwen tijd en het vaderland belast zijn, hulpkrachten verleend te worden, | |
[pagina 266]
| |
door hun een buitengewoon hoogleeraar of lector toe te voegen. In het bijzonder voor diplomatiek, palaeografie en aanverwante vakken, zou uitnemend partij getrokken kunnen worden - gelijk ook in het buitenland geschiedt - van de voortreffelijke krachten, die bij het Nederlandsch Archiefwezen werkzaam zijn. Nu ik toch bij de universiteit verwijl, nog iets uit de overdrachten der rectoraten aan de vier hoogescholen te Leiden, Utrecht, Groningen en Amsterdam, welke elk jaar bij den aanvang der nieuwe cursussen met een overzicht der lotgevallen van het afgeloopen jaar plaats hebben. Wat betreft het aantal studenten staat Utrech bovenaan met 1010. Te Leiden waren ingeschreven 912, te Amsterdam 865, te Groningen 368. Opmerkelijk zeker dat onder die allen ongeveer 275 vrouwelijke studenten voorkomen, 't zij voor den volledigen cursus of voor eenige lessen. En vermeldenswaard zeker is het feit dat de nieuwe vrouwelijke leden van het studentencorps te Amsterdam ook een ontgroeningsperiode moeten doormaken. In hetzelfde café waar de heeren studenten zich luidruchtig vermaakten waren ook, doch in een afzonderlijk lokaal, de dames-novitiae saam gekomen met haar oudere studie-genooten. Welke plechtigheden daar hebben plaats gehad, vermeldt de geschiedenis niet. Het zal er zeker beschaafder zijn toegegaan dan onder de heeren studenten, want ondanks de protesten van senaat en hoogleeraren, gebeuren telken jare nog schandelijke feiten. Nu weer is te Leiden een student bij een ontgroeningsfuif met een bierkroes tegen den slaap getroffen, zoodat hij bedenkelijk ziek ligt.
*** | |
[pagina 267]
| |
In ons land kennen enkele partijen zich gaarne het uitsluitend recht op den naam Christenen toe. 't Is daartegen dat op de Vergadering van Moderne Theologen, zoowel als op het Internationaal Congres van Vrijzinnig Godsdienstigen te Amsterdam met kracht is geprotesteerd. Dat dit tweede internationaal congres hier te lande werd gehouden, noemde ds. Van Loenen Martinet een eer en een hulde aan uitnemende landgenooten door wier arbeid het vrijzinnig-godsdienstig leven tot buiten onze grenzen zijn beteekenis had gekregen. En hij verheugde zich er over, omdat een klein land in het belang van zijn geestelijk leven zijn poorten moet openhouden voor den wereldruilhandel in geestelijke goederen. Het Congres noemde hij een protest tegenover een Christendom, dat vrijzinnigen niet beschouwt als van Christelijken huize en hen zelfs als ongeloovigen stempelt. Er zijn ook Engelschen op dit Congres geweest en onde hen is bijzonder Rev. Ph. H. Wicksteed naar voren getreden. Hij heeft den Nederlandschen Bijbel voor Jongelieden van de predikanten Oort en Hooykaas in he Engelsch vertaald. En om prof. Kuenen's ‘Godsdienst van Israël’ te lezen nam hij bij een Joodschen sigarenhandelaar te Manchester les in het Hollandsch. En groot is zijn bewondering geworden voor Nederlandsche godgeleerden als Scholten, Kuenen, Tiele, Rauwenhoff, Hooykaas, allen reeds van het wereldtooneel verdwenen. Zij waren de triomfantelijke jeugd der moderne beweging in Nederland. Wicksteed heeft op het Congres gesproken over de hernieuwde belangstelling in middeleeuwschen godsdienst en hij begon zijn inleiding in het Hollandsch, zeggende dat hij onze taal lief had en het prettig vond er nog eens enkele zinnen in te kunnen spreken. De Amerikaan Mead uit Boston hield een rede over wat | |
[pagina 268]
| |
de wereld aan Nederland verplicht is in zake den wereldvrede. Hij noemde de Unie van Utrecht (1579) het groote voorbeeld voor de Vereenigde Staten van Noord-Amerika en profeteerde de V.S. van Europa, zelfs de V.S. van de wereld. Uit Holland kwam het beginsel van Staten verbond, Holland was de bakermat van internationale wetgeving. De Amerikanen zijn er trotsch op dat zij Motley, den grootsten historieschrijver, hebben voortgebracht, die Hollands strijd om het bestaan heeft beschreven. Geen andere strijd heeft zoo duidelijk aan de wereld geleerd, dat een groot volk een kleiń volk niet mag onderdrukken of zijn rechten aantasten. Spr. beschouwde zelfs de vorstelijke gift van Carnegie voor het wereld vrede-paleis, dat in Den Haag verrijzen zal en waarvoordoor de Ned. Regeering een internationaleGa naar voetnoot(1) mededinging onder de bouwmeesters wordt opengesteld, als een dank van Amerika aan Nederland. Er is in dat alles een kern van waarheid, door goedkoope hoffelijkheid echter tot humbug opgeblazen. Onze ondervinding vooral in de laatste jaren wijst ten minste op heel iets anders. Als tegenwicht vinde hier de meening van een Amerikaansch weekbladredacteur een plaats, die beweert dat het ‘Damn the Dutch, I am a freeborn American’ de gedachte van vele Amerikanen is en dat ze ‘feitelijk allen een grooten afschuw hebben van alles wat Hollandsch en een aanbiddende vereering voor alles wat van Angelsaxischen bodem is. De minste Engelschman uit White Chapel weggehaald, staat bij hen in hooger aanzien dan het puikje van den Hollandschen adel.’ De waarheid zal wel in het midden liggen.
*** | |
[pagina 269]
| |
Ten slotte wensch ik iets mee te deelen over wat men in ons land doet voor de lijdende menschheid. Ik doel hier nu niet op den weldadigheidszin mijner landgenooten, waarop maar zelden tevergeefs een beroep wordt gedaan; niet dus op het nog steeds inzamelen van giften voor de broodelooze slachtoffers der werkstaking, niet op den gevraagden steun voor 9 weduwen en 25 weezen die hun echtgenooten en vaders verloren door de ramp die in de stormdagen van September de Arnemuidsche visschersvloot heeft getroffen, niet ook op den bemoedigenden weerklank, dien de noodkreet uit ‘Arm Zuid-Afrika’ hier alweer heeft gevonden. Wijzen wil ik alleen op de bestrijding der kwaal, die voor ons land wel inheemsch mag worden genoemd: de Tuberculose. De medische wetenschap tracht in haar immer voortschrijdende ontwikkeling den menschen er van te doordringen, dat in vele gevallen genezing niet uitgesloten is, als men er maar vroegtijdig bij is en zich in een uitsluitend voor die ziekte ingericht senatorium laat opnemen. Toen H.M. de Koningin-Moeder bij haar aftreden als Regentes een nationaal hulde-geschenk ontving, liet Zij Haar groote buitenverblijf ‘Oranje Nassau's Oord’ te Renkum (Gelderland) inrichten tot een senatorium, terwijl het koninklijk domein om Renkum en Wageningen voor hetzelfde doel werd beschikbaar gesteld. Een volksinrichting is dit echter niet, daarvoor zijn de verpleegkosten nog te hoog (ƒ 3. per dag). Volle recht van bestaan heeft dan ook de ‘Vereeniging tot oprichting en exploitatie van volkssanatoria voor borstlijders’. Reeds heeft zij één flink volkssanatorium te Hellendoorn en de resultaten zijn zeer bevredigend. Vermelding verdient, dat de luchtkuur daar ook zonder eenig bezwaar 's winters wordt toegepast. | |
[pagina 270]
| |
Nog noem ik het Herstellingsoord voor Onderwijzers te Lunteren, door de Onderwijzers zelven in hoofdzaak tot stand gebracht. Deze inrichtingen dagteekenen uit de laatste jaren. Pas, 26 September, is door weldadige landgenooten geopend het ‘Amsterdamsch Sanatorium voor borstlijders’ in het Gooi, waar de droge lucht der heide, vermengd met de zilte vochtige luchtstroomen der Zuiderzee heil zullen aanbrengen. En dit jaar ook zag te Rotterdam tot stand komen een ‘Vereeniging tegen de Tuberculose.’ Zij stelt zich voornamelijk ten doel een zoo nauwkeurig mogelijke registratie van de binnen genoemde gemeente voorkomende gevallen van tering en het instellen van een consultatie-bureau voor behoeftige lijders. Het kwaad-dat vroeger ongecontroleerd kon voortwoekeren hoopt men daardoor, in zijn verspreiding althans te stuiten. En dan ook kreeg Rotterdam dezen zomer zijn Finseninstituut, onder leiding van Dr. Bollaan. Prof. Niels Finsen uit Kopenhagen heeft, zooals men kan weten, voor kort de blijde boodschap gebracht dat de vreeselijke ziekte, die men lupus noemt en die het gelaat van zoovele ongelukkigen door wegvreting van het vleesch tot een afzichtelijk masker heeft gemaakt, genezen kan worden. De genezing berust op een zeer, krachtige inwerking van zon- zoowel als electrisch licht op de huid. Het aantal lupus-lijders wordt in ons land op meer dan 1000 geschat. Mogen zij de zoo vurig verlangde genezing te Rotterdam vinden.
1 Oct. 1903. C. van Son. |
|