Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 9
(1904)– [tijdschrift] Tijdschrift van het Willems-Fonds–
[pagina 189]
| |
LiederenGa naar voetnoot(1).Lenteweelde.Weer schijnt de zon met milden lach,
Het beekje zingt den heelen dag
En 't windje stoeit, zooveel het mag
Van lenteweelde.
In groenen dos kleedt zich het woud,
Waar 't vogelken zijn nestje bouwt;
Uit blad en knop, uit struik en hout
Stroomt lenteweelde.
't Voelt al zich weder jong en blij
In dorp en veld, in bosch en hei,
En ieder jubelt in de Mei
Van lenteweelde.
Voor vreugd en schoon ontwaakt de zin;
Elk jeugdig paartje droomt van min,
De liefde dringt ons hart weer in,
O lenteweelde!
Zie! wat een glans en overvloed
Van duizend bloemen voor onz' voet,
Zoo frisch van geur, zoo rijk van gloed
En lenteweelde!
| |
[pagina 190]
| |
De hemel lokt zoo vleiend aan;
Lief meisje, laat ons 't veld ingaan
Langs 't geurig pad, waar bloemen staan
In lenteweelde!
Laat ons genieten, liefste mijn,
Van bloemengeur en zonneschijn
Van vooglenlied, zoo zilver rein,
Vol lenteweelde!
Hoe schoon is 't leven hier, o God!
't Zingt al van min en zoet genot,
Van liefde en lust, van zalig lot,
Van lenteweelde.
| |
's Avonds bij den Haard.Ik ken geen blijder stonde,
Geen mij zoo lief en waard,
Dan 's avonds in een ronde
Bij 't vuurtje van den haard.
Hoe zalig hier te toeven
Na zorgen, last en werk,
Al is 't in hut of hoeve,
Die ruste maakt ons sterk.
Waar kan ik vrijer wezen
Dan in mijn eigen woon,
In 't huisje nooit volprezen?
Daar wacht mij 't rijkste loon.
| |
[pagina 191]
| |
Omringd van al mijn schatten,
Van vrouw en 't lieve kind,
Die vleiend mij omvatten,
Hun trots en besten vrind.
De dartle vlam schept beelden
Voor onze phantazij,
Van blijde levensweelde
En zoete poëzij.
Haar gloed wekt in ons harte
't Gevoel voor stil genot,
Hier vind ik troost voor smarte
En vrede met mijn lot.
De Liefde koos hier woning
En Trouw hield er de wacht,
Wie kent een rijker looning,
Als elk u tegenlacht?
Geen beter, zaalger uurtje
Is mij zoo lief en waard,
Dan 's avonds rond het vuurtje
Bij d'ouden Vlaamschen haard.
Gent. 1903.
G.D. Minnaert.
|