Tijdschrift van het Willems-Fonds. Jaargang 10
(1905)– [tijdschrift] Tijdschrift van het Willems-Fonds–
[pagina 37]
| |
Redevoering
| |
[pagina 38]
| |
aan allen eischen, die niet gemakkelijk te vervullen zijn, vooral voor zwakken en minbedeelden. Is de trek naar genot ons van nature eigen, daar naast is de plicht en daarboven de eisch ‘Excelsior!’ hooger op, altijd hooger! Die eisch laat ons geen rust. Van zijn vervulling hangt de toekomstige vooruitgang af. In de gedachte en het gevoel, dat wij werken en strijden voor kennis en beschaving, voor waarheid en recht, voor het welzijn onzer medemenschen, ligt iets, dat verheft en versterkt. Vol geloof en vertrouwen wijden wij ons aan het Willems-fonds, om het te doen groeien en bloeien, en al het goede te doen afwerpen, waartoe het in staat is. Een van de wapenen, die wij in dien strijd voor het goede hanteeren, is bij uitstek het boek. Het is een eerlijk, duurzaam wapen, dat moordt noch verwondt, maar toch de schrik is der boozen; 't is een wapen, dat duisternis en onwetendheid onmeedoogend verdrijft, de wegen tot hooger en vruchtbaarder leven voor allen vereffend en veiliger maakt, en het rijk van recht en vrede, van welvaart en liefde voorbereidt.
Een deel van ons leven wordt besteed aan dagelijkschen arbeid en plicht, het andere aan rust en aangename verpoozing. Ieder van deze vrije uren weet de verstandige mensch met vrucht te gebruiken. Voor allen, wier beroep in lichamelijken arbeid bestaat, zijn stille bezigheden aan te bevelen, en onder de beste daarvan is geen zoo geschikt voor ouden en jongen, geen zoo kalm-gezellig dan het lezen, voorlezen en bespreken van een voortreffelijk boek. We moeten het huiselijk leven weer liefkrijgen, er ons op toeleggen den familiezin in stand te houden. De oude liederen, waaruit de ziel onzer Vaderen zoo geestig en ernstig spreekt, moeten wij onze kinderen leeren; al het goede, dat ons van 't Voorgeslacht, in welke vormen ook, is overgebleven, in eere houden. Welk een bron van genot en van leering vonden zij niet in het lezen van een stichtelijk boek! Niets is zeker zoo heilzaam voor geest en hart, niets méer noodig tot vorming van smaak en gevoel, niets zoo weldadig tot veredeling van het karakter. Uit wat de lezer voor zich heeft, bouwt de jonge mensch zijn schoonste idealen, uit wat de anderen van het gelezene hooren, putten zij levenswijsheid en nieuwe arbeidskrachten. Door 't lezen leert men niet alleen de juistheid, de kracht en sierlijkheid der uitdrukking, maar ook den rijkdom en overvloed onzer taal. | |
[pagina 39]
| |
Waarom vindt dit gezamenlijk lezen niet meer plaats in onze Vlaamsche huisgezinnen? Misschien, omdat zoovelen niet hardop kunnen lezen. Maar dan wordt het ook een ernstige vraag of er aan het onderwijs van dit leervak in onze scholen niet meer zorg en aandacht, niet meer tijd moet worden geschonken. Daar reeds kan, in zooverre het nog niet geschiedt, in de hoogere klassen der lagere school en voor volwassenen, ook in het middelbaar onderwijs, het lezen met rolverdeeling van goede tooneelstukken beproefd worden. Aldus zou de school nuttig meewerken voor 't leven. Lezen, M.H., is een veel zwaardere kunst, dan men wellicht denkt. Het is niet alleen de vaardigheid en bekwaamheid om geheele volzinnen als 't ware met een enkelen oogslag nauwkeurig op te vatten, ze met den vereischten spreektoon beschaafd, welluidend en verstaanbaar uit te brengen, maar men moet ook aan de uitgesproken woorden de juiste gedachten en gevoelens verbinden, ze in de ziel tot bewustheid brengen. Die luidop leest, moet tevens werken op het verstand en het hart van zijn hoorders. Een eerste voorwaarde voor dit tweede gedeelte der leeskunst, is de beteekenis der woorden te vatten, ze te kennen in hun samenhang, in staat te zijn de verschillende beteekenissen, die een woord kan hebben, goed uit elkander te houden. Uit die onkunde ontstaat zoo dikwijls verwarring van denkbeelden, en deze verwarring geeft zoo licht aanleiding tot dubbelzinnigheid en drogredenen. De heeren, die de praktijk der gerechtszaal kennen, weten, dat voor een groot deel de geschillen, die hen soms erg doen zweeten en de geburen doen twisten, dikwijls voortspruiten uit een verkeerde opvatting of verklaring van de gebezigde termen en hun verhouding tot elkander, zoowel in contracten als wettelijke bepalingen. Het zou zeker niet onbelangrijk zijn te onderzoeken welke de schadelijke gevolgen zijn van een slecht en onvoldoende onderricht in lezen en taal. Hadden onze jongens en meisjes een beteren sleutel te hunner beschikking dan dien, welken de school hun gewoonlijk geeft, om de schatkamers te openen van kennis en goeden smaak, van leeringen, die zich richten naar hun beste vermogens, ze zouden van de lichte lektuur spoedig afkeerig worden. Een degelijke voorbereiding en een niet geringe mate van inspanning en geduld, van kunde en ingetogenheid is niet te veel, om al het genot en voordeel te smaken, dat een goed boek door aandachtig lezen, ons aanbiedt. Sommigen kunnen met boeken niet wel te recht: ‘Ze weten niet,’ | |
[pagina 40]
| |
zegt Simon Gorter, ‘wat het is, in een boek verzonken te zijn, ingepakt te wezen met ziel en lichaam door boeiend verhaal en klemmend betoog. Na de eerste bladzijden gelezen te hebben, zijn ze reeds verzadigd. Anderen zijn als de vlinders, die vliegen van bloem tot bloem en overal een proefje nemen. Een degelijk boek hebben zij nooit tot het einde gelezen, veel minder herlezen. Soms het begin en het slot, met hier en daar, een brok naar het toeval van een prent of bij het doorbladeren van de eene of andere passage.’ De lust van lezen mag niet te ver gaan of hartstocht worden. Die ziekelijke toestand komt voor bij hen, die alles lezen, rijp en groen, van 't eene boek op 't ander vallen, zonder hun oordeel en geheugen den tijd te gunnen, het gelezene behoorlijk te verwerken en het goede, ter bewaring in de schatkamers van hun geest, van het kwade te schiften. Het gevolg is dat ze oververzadigd worden juist door overmatig gebruik, dat ze hun geheugen opvullen gelijk een rommelzolder, vol van de grilligste voorstellingen, waaraan zich geen enkele klare gedachte verbindt. Zulk een lezen ontspant noch verkwikt; het boeit noch verheft, schenkt kracht noch troost bij de slagen van 't lot; het maakt den mensch noch wijzer noch beter, het geeft hem niets mede op het moeilijke levenspad; 't is alles ijdel en leeg, nutteloos en zelfs gevaarlijk. Beter niet lezen dan zulk een tijd te verspillen, dien men nuttiger kon besteden. In vele gezinnen onzer beschaafde burgerij wordt weinig aan ernstig lezen gedaan, vooral als het lezen eenige inspanning en nadenken vordert. We kennen en waardeeren niet genoeg het genot en het blijvend voordeel, dat het lezen van een goed boek ons verschaft. De boeken, die ons het meeste voordeel aanbrengen, zijn juist die, welke ons het meest tot nadenken opwekken, terwijl de kennis het moeilijkst verkregen wordt door gemakkelijke lektuur; neem er slechts de proef van. Theodoor Parker, de beroemde Amerikaansche volkspredikant, vergelijkt een goed boek, door een groot denker geschreven, aan een schip, rijk geladen met waarheid en schoonheid. Voortgedreven door de winden des hemels, doorklieft het de levenszee en laat achter zich een spoor, dat steeds breeder wordt, naarmate het schip voortgaat. En wat al schatten voert het mee naar ieder land in de zaden van waarheid, rechtvaardigheid, kennis en zedelijkheid, die het verspreidt, der wereld nog in de volgende eeuwen ten zegen. | |
[pagina 41]
| |
Bij het begin dezer rede noemde ik het boek een wapen, een macht, maar het is ook een bron, een schat, een mijn. Het geeft aan zijn lezers de eigen gedachte, zooals de schrijver, na lange en eenzame overpeinzing, na inspannend zoeken, nadenken en verwerken, ze uit de mijn heeft gehaald, waarin zij verborgen lag, om ze met zijn kunst en genie in een bekoorlijk gewaad van eenvoudigheid en duidelijkheid te kleeden, die duizenden aan zijn lippen kluisteren. Milton heeft gezegd: ‘Boeken zijn geen doode dingen, maar hebben levenskracht in zich en werken als de ziel, wier kroost ze zijn Boeken leven en wekken een nieuw geslacht, gelijk de drakentanden, waarvan de fabel gewaagt; men zaait ze en er schieten gewapende mannen op uit den grond.’ Wat een verschil tusschen een onwetenden en een ontwikkelden mensch, die men te zamen zou opsluiten in een bibliotheek! Voor den eerste is die veelal een sombere, vervelende kamer; in de boeboeken ziet hij niets dan zwart op wit, dan lijnen en onbegrijpelijke teekens. Voor den ingewijde is zij een lusthof, een toevluchtsoord, een heiligdom. Wat een aantrekkingskracht oefenen die duizenden boeken op hem uit! Wat een poëzie spreekt uit die verzameling, ‘samengesteld uit den levenden geest van allen, die ooit op het gebied van verstand, van hart en verbeelding groot waren.’Ga naar voetnoot(1) Wat een verrassend licht straalt hem opeens uit die geheimzinnige bladen te gemoet, waarbij hij andere tijden, andere landen en volvolken, een heele nieuwe wereld ontdekt. Wat zijn zinnen tot nu toe hebben waargenomen, is slechts een sprankel bij het overheerlijk licht dier onbegrensde wereld, waarin hij nu wandelt. Hoe dieper hij er in doordringt, hoe heller en levendiger alles wordt, wat hem vroeger duister en koud had geschenen: oude, eerbiedwaardige geslachten, de baanbereiders voor beschaving en ontwikkeling, verrijzen uit hun lang vergeten graven; het schoonste en beste, dat de Oudheid en de nieuwere Tijd op godsdienstig gebied hebben voortgebracht, heel de schat van wijsheid en lessen verzameld in eeuwen van vernuft en van glorie, wordt voor zijn denkkracht ontrold. Beroemde mannen, grootsche gestalten, de edelste van ons geslacht, treden uit de schaduwen des doods te voorschijn, om, in hun trekken, die ziel en gloed krijgen, hun ideeën te lezen, waarvoor ze leefden en streden: ze spreken tot hem en ontroeren zijn | |
[pagina 42]
| |
hart. De schoonste scheppingen van menschelijk vernuft, van dichterlijke gave, van antieke en onbereikbare welsprekendheid trillen opnieuw in zijn oor; hij voelt zich geschokt, huivering doortintelt zijn ziel. De grootste wijsgeeren en kunstenaars onderrichten hem door hun lessen in alles wat goed, schoon en edel is; wetgevers leeren hem hoe vrije burgers worden bestuurd; martelaars en helden, die 't Vaderland goed en bloed ten offer brachten, ontvlammen zijn hart door hun geestdrift, hun geloof en hun moed. Zij gingen heen, maar hun werken zijn ons gebleven; zij stierven, om onsterfelijk voort te leven, gezegend van geslacht tot geslacht. Waarheden, waarvoor eeuwen zijn noodig geweest, om ze te ontdekken, wetenschappen, die er evenveel hebben vereischl, om ze te vormen, veropenbaren zich in al hun volheid en heerlijken glans. Het werkt alles bezielend, verheffend, doet reine en grootsche gedachten ontstaan, kweekt opnieuw beschaving en edel gevoel, opent oog en hart en geest voor al de wonderen der heerlijke schepping. Laat ze niet te vergeefs voor ons geschreven zijn die onsterfelijke werken, waarin de schrijver zijn dierbaarste indrukken, zijn heiligste overtuiging, de rijkste kennis van zijn geest en genie heeft neergelegd, zonder een wereld voor ons te ontsluiten, die 't harte doet trillen van zalig genot, van edele aandrift voor 't goede, van heilige verontwaardiging voor 't lage en gemeene. Hebben wij de voordeelen van een goed boek wat breed uitgemeten, wie zal het loochenen dat ook het boek in dienst van het booze staat? Zijn er geen geschriften, die hoogst verderfelijk zijn, die door den bevalligen vorm, waarin zij de logen, de dwaling, de ontucht, het lage en de zelfzucht kleeden, des te gevaarlijker zijn? Zulk een boek is als de booze geest, die zich tooit in het gewaad eener bekoorlijke schoone. Het boek mag de verbeelding kluisteren, maar de mensch niet ontadelen; het moet hem op een bergtop voeren met de oogen naar boven gericht, en niet in het slijk omlaag, dat besmet en bezoedelt. Weg met het boek! hoor ik al sommigen roepen, waarvan zulk een schromelijk misbruik wordt gemaakt! Maar is dit ongeveer hetzelfde niet als: Weg met water en vuur, die zulke vreeselijke verwoestingen aanrichten! Weg met ieder wapen, dat land en vrijheid, en huis en erve verdedigt, maar dat tirannen, roovers en moordenaars zoo schandelijk misbruiken! Wij moeten het betreuren en tevens verfoeien, dat zoo dikwijls onwaardigen | |
[pagina 43]
| |
zich van dit beschavingswerktuig bedienen tot het bereiken van een vloekwaardig doel. Zullen wij daarom den gegeven raad opvolgen en het boek veroordeelen en wegwerpen, dat zulk een heilzame macht in de wereld heeft uitgeoefend? Moeten wij het dulden gelijk wij al het kwade dulden moeten, waarin door de verkeerdheid der menschen het goede helaas! te dikwijls ontaardt, laat ons het kwaad trachten te keeren door goede boeken in handen der menigte te leggen, boeken, die den gullen lach te voorschijn roepen of tranen van bewondering en deelneming uit de oogen lokken, boeken, waaruit de lezer kracht put, die hem wijzer en beter maken, zijn begrippen verhelderen en veredelen, zijn gevoel verteederen voor recht en grievend leed, zijn wil bevestigen in het streven naar datgene, wat zich als 't hoogste en 't beste aan de ziel vertoont. Ligt het niet voor de hand zooveel mogelijk aan die geestelijke behoeften van ons volk te voldoen? Gelijk in de meeste protestantsche gezinnen, zelfs in de armste, geen Bijbel ontbreekt, waaruit dagelijks het een of ander hoofdstuk wordt voorgelezen en besproken, zoo moest in elke Vlaamsche familie een keur van goede boeken aanwezig zijn. Doch de eenvoudige werkman ontbreken meestalde middelen, zoo niet de lust, om voor zichzelven die werken te koopen. Daarin heeft men dus trachten te voorzien door het oprichten en onderhouden van kostelooze volksbibliotheken. En dit is een der heilzaamste werken van het Willems-fonds. Doch we zijn er nog ver van af dat in elke gemeente, hoe klein en arm ook, een dergelijke inrichting bestaat. Zelfs waar volksboekerijen van het Willems-fonds aanwezig zijn, verkeeren ze niet overal in bloeienden toestand. Veel ouds zou kunnen verwijderd, veel nieuws moeten aangekocht worden. Immers voor deze bibliotheken, waaruit het volk, de eenvoudige werkman of landbouwer, de dienstbode en ambachtsman, de knaap en het meisje, de aankomende huisvrouw en moeder hun geestesvoedsel ontvangen, is het beste niet te goed. Het opmaken van een goeden catalogus, verdeeld in groepen en rubrieken, is volstrekt onmisbaar. Voor jonge lieden vooral is een gepaste keuze van boeken van groot belang, zoowel voor doelmatige vermeerdering van kennis, als met het oog op de vorming van hun hart en karakter. Volgens nauwkeurig opgemaakte statistieken in verscheidene | |
[pagina 44]
| |
landen, behooren van al de boeken, die door het volk gelezen worden, van 70 tot 80 ten honderd tot de groep letterkunde, romans en boeken voor jongelieden, ongeveer een tiende tot de afdeeling geschiedenis, levensbeschrijving en reizen, terwijl slechts een twintigste deel tot de natuurwetenschappen, gezondsheidsleer, kunst en nijverheid gerekend worden. Heeft in die opgave de ontspannende lektuur het leeuwenaandeel, men vergete niet dat na de vermoeiende dagtaak, de werkman geen lust meer tot studie gevoelt, en liefst verkwikking zoekt in een opwekkend verhaal, een lieve novelle of boeienden roman, of zich verdiept in een avontuurlijk reisverhaal of in de levensbeschrijving van een ontdekker of beroemd man. Dergelijke lektuur maakt den overgang mogelijk en geleidelijk tot boeken over populaire wetenschap of van meer ernstigen aard. Wat men vooral moet trachten te weren, dat zijn de vertaalde sensatie-romans, die ongezonde lezingen van moorden en echtbreuk en andere walgelijke tooneelen. Eigenlijk geleerde boeken zijn in een volksbibliotheek niet op hun plaats; doch werken, waarin de wetenschap op eenvoudige, bevattelijke en aantrekkelijke wijze behandeld is, waarin de ons omringende natuur met hare verschijnselen, schatten en wonderen in aangenamen vorm aanschouwelijk wordt voorgesteld, de merkwaardigste feiten uit de geschiedenis, liefst in treffende episoden, het leven van beroemde mannen en vrouwen, de weldoeners van 't menschdom, als dragers eener ideale gedachte of gedreven door liefde tot hun volk en hun land, zich toewijdend en zich zelf vergetend, rust en leven opofferend voor het geluk hunner medemenschen. De leer der gezondheid en kindervoeding, het huisgezin als grondslag der maatschappij, het kennen van 't leven in zijn reine en verbeven beteekenis, deze en nog meer andere zijn er nog te weinig in onze Vlaamsche volksbibliotheken aanwezig. De Fransche geleerden, vooral sedert 1870, hebben daarin aan menig andere natie den weg gewezen. Ook in Engeland en Duitschland hebben de grootste geleerden het niet beneden hun waardigheid geacht voor het volk te schrijven. Hun voorbeeld verdiene hier navolging te vinden. Ook kleine geschriften over huishoudkunde, staatsinrichting, over de grondslagen der volkswelvaart, over spaarbanken en werkerspensioenen, zooals de Maatschappij ‘tot Nut van 't Algemeen’ | |
[pagina 45]
| |
er verscheidene heeft uitgegeven, alsook deze die het zedelijk besef, de karaktervorming aankweeken, moeten naast het beste wat onze dichters voortgebracht hebben, in iedere goed ingerichte volksbibliotheek aanwezig zijn. Dat voor jongens en meisjes van 12 tot 16 jaar een afzonderlijke bibliotheek of afdeeling worde ingericht, is niet alleen wenschelijk, maar noodzakelijk. Voor heel jonge kinderen dient de school-bibliotheek. Een der schaduwzijden van het veelvuldig afgeven der boeken is de hooge rekening van den binder. Waar liefde is voor het volk, voor zijn ontwikkeling en beschaving, voor zijn geestelijke nooden en behoeften, daar zal wel hier of daar een edele ziel, met aardsche goederen bedeeld, gevonden worden, die van zijn rijk voorzienen disch eenige kruimeltjes zal laten vallen voor dit echt beschavend werk. Over leeszalen, verbonden aan de openbare volksbibliotheken, zal ik thans niet handelen; meer overweging verdient, zoowel van wege de Afdeelingen als van het Algemeen Bestuur, de rondreizende of wandelbibliotheken: het nut van zulk een verzameling van uitgekozen en geschikte boeken, die van de eene plaats naar de andere rondgaan, en zelfs de kleinste dorpen en de armste gehuchten bereiken, kan niet genoeg gewaardeerd worden. Zij worden later de kern eener gevestigde boekerij. De keus van de boeken, die daarin zijn op te nemen, worden rechtstreeks door het Algemeen Bestuur gedaan, al blijft de groote moeilijkheid niet alleen goede boeken te kiezen, maar vooral boeken, die in den smaak vallen van hen, voor wie ze bestemd zijn, hun bevattingsvermogen niet te boven gaan, maar gepast naar de behoeften en in verband met de bezigheden en het bedrijf van de inwoners der streek. Is het niet treurig, beklagenswaardig, dat van de millioenen onzer medemenschen, die zwoegen voor het dagelijksch brood, de meeste sterven in diepe onwetendheid, terwijl zij evenals wij bekwaam waren een brokje kennis in zich op te nemen? Voelen we geen schaamte, als de cijfers ons komen bewijzen, dat op honderd ingelijfde milicianen voor 't Belgisch leger in 1904, er vijftig zijn, die lezen noch schrijven kunnen? Ze staan daar in hun forsche en ruwe lichaamskracht, in jeugdigen wasdom, maar met een verstompte ziel! Kennis is onmisbaar, om zich voor iederen arbeid, zelfs voor den nederigsten, te bekwamen; maar vooral om inwendig vrij te worden en geen slaaf te blijven. | |
[pagina 46]
| |
Licht, M.H., is de bron van al wat goed is, van warmte en leven, van waarheid en recht, van liefde en van vrijheid. Laat ons dan bij middel van 't boek en van 't woord licht rondom ons en overal verspreiden! Laat ons medewerken, om ook in de berookte hutten, waar dompige duisternis heerscht, een straal van verlichting te doen doordringen, er wat vreugde en hartverheffends te scheppen, wat meer zedelijk bewustzijn en gevoel van menschenwaarde! Zwarte nacht en donkere wolken mogen het licht voor onze oogen verbergen. Houdt goeden moed! Daar achter straalt immers de zon met altijd jeugdigen glans en in eeuwige schoonheid. Morgen verbreekt ze opnieuw de banden der duisternis, om alles te overgieten met haar weldoende licht. Menschen en dieren, planten en kruiden, al het geschapene koestert zich in den warmen levensstroom. Zoo ook moet uit de donkere diepte der onwetendheid eerst de schemering, daarna het ochtendgloren en eindelijk het heerlijk licht in vollen luister verrijzen, verstand en geweten doordringen, tot zelfs in de nederigste lagen der samenleving, en uit de lange worsteling tegen onkunde zegepralend te voorschijn komen. Met deze bemoedigende woorden verklaar ik de 54e algemeene vergadering van het Willems-fonds geopend. |
|