| |
| |
| |
Nico Dros
Een Liefde in Oud Batavia
Het gebeurde in 1629, aan de andere kant van de wereld. Ter plaatse maakte de zaak een diepe indruk. De ingezetenen van het stadje Batavia toonden zich er ‘perplex ende verbaest’ over. Maar even onthutst reageerde men in het moederland, de Republiek der Nederlanden, toen daar het nieuws de ronde deed. ‘(A)lle mensen groot en klein weten daarvan te spreken’, schreef een oom van een der slachtoffers in 1630. Opgewonden vertelden de mensen elkaar over deze justitiële moord. En men hield het voor ‘een wonder van wreedheid door Nederlanders aan twee onmondige wezen en getrouwe geliefden begaan’.
Het vonnis werd op maandag 18 juni 1629 bekrachtigd en de volgende dag voltrokken op het plein voor het stadhuis. Batavia was in die dagen nog een bescheiden ommuurde nederzetting van amper tien jaren oud. Het stadje was verrezen uit het moeras nabij de haven Sunda Kelapa. Sinds het begin van de 17e eeuw legden hier dikwijls koopvaardijschepen aan van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (V.O.C.). De Compagnie onderhield er een pakhuis en loge, waarin een handvol dienaren verbleef. Dit vond plaats op het grondgebied van het vorstenrijkje Jacatra, waarmee de V.O.C. een verdrag had gesloten. Vanaf 1618 bekoelden de onderlinge betrekkingen sterk. De inheemse vorst zou heulen met Bantam, een West-javaans handelsrijk dat er baat bij had de expansie van de V.O.C. te belemmeren. Op 30 mei 1619 ging de V.O.C. tot de aanval over. Een duizendkoppig leger verwoestte het Jacatraanse vorstenverblijf met omliggende kampongs en deed Javanen ‘als bladeren voor de stormwind voor zich uit stuiven’. De troepen werden aangevoerd door Jan Pieterszoon Coen, de Gouverneur-Generaal en stichter van Batavia. Het was dezelfde J.P. Coen die hier tien jaar later, aan het eind van zijn leven, de hoofdrol zou spelen in een onbarmhartig drama.
‘Ick en weet niet of die harde manier van doen als ganghbaer soude opgenomen worden hier in Hollant...’, oordeelde Jacob Cats in zijn ‘Aenmerckinghe over onteerde dochters’ (1637). ‘En wat my aengaet, ick soude dat
| |
| |
exempel laten in de ver-gelegen werelt, sonder iet sulcx hier te lande over te brengen.’
Nu volgt het verhaal van een gefnuikte liefde tegen de achtergrond van een geplaagde stad in haar beginjaren.
| |
Vijandige omgeving
In de jaren voor 1619 was het de V.O.C. bij vlagen gelukt de handelsinvloed van Portugezen en Engelsen in de wateren van de Indonesische archipel terug te dringen. De V.O.C. ijverde voor het monopolie in de specerijhandel op Europa. Bij een beperkte aanvoer was deze vaart uiterst winstgevend. De stichting van Batavia bood nieuwe kansen tot versterking van de Hollandse invloed in de regio. In zijn correspondentie met de Heeren XVII, het opperbestuur der Compagnie, pleitte Coen voor meer fondsen en middelen om de jonge havenstad tot een veilige vesting te maken. Als men in Holland toch eens wilde beseffen in welk een vijandige omgeving de Compagnie en enkele enclaves van kolonisten zich moesten zien te handhaven...
Coen had uitgesproken ideeën over de toekomst van Batavia. Hij wilde er een Hollandse stad in de verre Oost van maken. De ruggegraat van deze kolonie moest worden gevormd door een vitale burgerij van landgenoten, die haar bestaan in de Aziatische handel zou moeten vinden. Uit haar gelederen kon bovendien een staand leger worden gevormd, zodat men niet langer afhankelijk was van vreemde garnizoenen.
Deze denkbeelden vonden nauwelijks weerklank bij de Heeren XVII, die meer vertrouwen in de heersende monopolies stelden. En van de verlangde volksplantingen kwam ook niet veel terecht. De vooruitzichten voor eventuele emigrés waren dan ook niet bijzonder. Particulier initiatief van kooplui werd bijna niet gedoogd. De luchtgesteldheid van Batavia heette ongezond te zijn. De vochtige hitte deed moerasdampen nog kwalijker uitwerken op het gestel. Zwartwaterkoorts, cholera morbus, rode loop en vele onbekende ziekten maakten hun slachtoffers in het gebied. Vandaar dat slechts een beperkt aantal huisgezinnen, een groep plukharende straatwijven en avonturiersvolk van duistere komaf in aanvang de overtocht waagden (of daartoe werden misleid). De Staten-Generaal waren zelfs niet bereid tot opzending van een contingent weesjongens en -meisjes, uit wier onderlinge huwelijken de burgerij kon voortkomen.
| |
| |
Coens terugkeer naar Holland in 1623 en de door hem gevoerde pleidooien voor de Vergadering van XVII brachten hierin geen verandering.
| |
Een kwalijk voorbeeld
Inmiddels werd de bevolking van Batavia gevormd door een bont samenraapsel. Er waren matrozen en soldaten van de Compagnie. De burgerij kwam goeddeels voort uit zulke V.O.C.-dienaren, die een vrijbrief hadden gekregen. Onder hen vond men verschillende Europese nationaliteiten. Er waren daarnaast aanzienlijke aantallen slaven en slavinnen, Chinese ambachtslieden, Maleiers, Javanen en niet te vergeten een groeiende groep mestiezen van allerlei combinatie.
Het merendeel van Batavia's ingezetenen stond niet hoog aangeschreven. Over de burgers had Coen in 1622 geschreven: ‘Tot nu toe ziet men er weinig die met het krijgen van hun vrijheid niet in beesten veranderen’. Hij doelde onder meer op de algemene liederlijkheid onder Europeanen. Dagen, zelfs weken achtereen kon het volk in de herbergen rondhangen, totdat een massale kloppartij met inzet van knuppels, messen en blote degens een einde aan de pret maakte.
Meer zorgen nog maakte het bestuur zich over een andere gewoonte die onder kolonisten allengs de kop opstak. Vanwege het gebrek aan Europese vrouwen in de Oost was het manvolk vertier gaan zoeken bij slavinnen en inheemse vrouwen. Een plakkaat uit die dagen noemde het houden van een bijzit ‘een kwalijk voorbeeld en grote ergenis voor diegenen die... in de huwelijkse staat zoeken te leven’. Het gebeurde regelmatig dat zwangere bijzitten door hun mannen werden verkocht of verstoten, wat een sleep onbestemde bastaarden opleverde. Vrouwen probeerden dit lot te ontlopen door zich vroegtijdig van hun vrucht te ontdoen. Om nu ‘Gods toorn zoveel mogelijk van deze Republiek te weren’ werden zulke verbintenissen ten strengste verboden, tegelijk met overspel waarop de doodstraf kwam te staan.
Over de drankzucht van zijn stadgenoten had Coen opgemerkt dat deze van bestuurswege niet kon worden tegengaan. Met even veel gevolg kon men de ekster het ‘hippelen’ verbieden. Het lag besloten in de aard van het beestje. Maar was het met de menselijke hartstocht anders gesteld? Liet deze zich per decreet bedwingen? V.O.C.-dienaren van alle rangen bleven amoureuze betrekkingen onderhouden met bijzitten en concubines, waar dan ook in de archipel. Niet alle kinderen die hieruit voortkwamen, ver- | |
| |
dwenen in de anonimiteit van de kampong. Er waren Europese vaders die overgingen tot wettiging van hun nazaten, zonder evenwel de moeders te huwen.
Zo'n kind was bijvoorbeeld Pieter Cortenhoef (geb. 1612). Hij was ontsproten uit de relatie van een onbekende inheemse vrouw en Jacob Cortenhoef, opperkoopman te Arakan. Na het overlijden van zijn vader was Pieter door de Compagnie naar Batavia gebracht, waar hij als vaandrig dienst ging doen.
Zo'n kind was bijvoorbeeld Sara Specx (geb. 1616), natuurlijke en gewettigde dochter van Jacques Specx (opperkoopman in Japan) en een inheemse vrouw. Bij zijn vertrek naar Batavia in 1622 had Specx zijn dochter meegenomen. In 1627 werd hij naar Holland ontboden. Het meisje werd toevertrouwd aan het gezin van de nieuwe Gouverneur-Generaal. Dat was J.P. Coen die zojuist aan zijn tweede ambtstermijn was begonnen. Tijdens zijn verblijf in Holland had hij de jonge Eva Ment getrouwd. Sara Specx werd als ‘staatsdochter’ in het huishouden van de landvoogd opgenomen.
Op een dag hebben die twee, Pieter Cortenhoef en Sara Specx, elkaar leren kennen. Het is niet bekend wanneer dat is gebeurd, ergens in de tweede helft van 1628. Heeft Pieter ooit wacht gelopen bij de ambtswoning van Coen of ontmoette hij haar bij een andere gelegenheid? We weten het niet. Wel is het zeker dat er iets ontstond tussen de jongeman en dat vroegrijpe kind. Iets moois.
| |
Belegering
Bij zijn terugkeer had Coen Batavia in zorgelijke omstandigheden aangetroffen. De stad was een benard en slecht onderhouden bolwerk, omgeven door nooit aflatende vijanden. In de ommelanden maakten roversbenden van Jacatranen en Bantammers de dienst uit. Het wemelde er van de tijgers, en kaaimannen vertoonden zich tot in de stadsgrachten. Het staande leger was veel te klein en de bewapening voldeed niet. Met alle mogelijke middelen moest dit op peil worden gebracht. Het directe gevaar kwam dit keer van Mataram, een expanderend vorstenrijk op Midden-Java, waarmee wisselvallige betrekkingen werden onderhouden. In augustus 1628 verscheen een Mataramse handelsvloot van 59 vaartuigen met rijst, runderen en 900 opvarenden. Het bleek om een valstrik te gaan. 's Nachts probeerden de opvarenden de stad binnen te dringen, wat tijdig
| |
| |
kon worden verijdeld. Een groot Javaans leger verscheen de volgende dag voor de stadsmuren. Een belegering volgde. Later wist het V.O.C.-leger bij een uitval de belegeraars uiteen te drijven.
Eind 1628 groef zich een tweede en sterker Matarams leger in voor Batavia. Andermaal volgde een belegering, met voor de stad hachelijke episoden. Uit die dagen dateert een anecdote waarin sprake is van soldaten in een klein fort die, na door hun kruit te zijn geraakt, de opklimmende vijand er van langs gaven door de sekreetemmers over de muur te legen. ‘Binatang Belanda berkelahi dengan tai’ (die Hollandse beesten vechten met hun eigen drek), zouden de afdruipende belegeraars vol afgrijzen hebben geroepen. Toen het tenslotte niet gelukte de stad stormenderhand te nemen, verliep het beleg, maar niet nadat de Javaanse bevelhebber ongeveer 750 van zijn eigen falende manschappen had laten ombrengen.
| |
Hoogtepunt
Kort na dit benauwende evenement, waarschijnlijk ergens in het eerste kwartaal van 1629, kwam de in het geheim ontluikende romance tussen Pieter en Sara tot een hoogtepunt. Onder het voorwendsel voor dienstzaken wist vaandrig Cortenhoef op een avond het consigne van de schildwacht te verbreken en toegang tot de ambtswoning van Coen te krijgen. Door toeval werd het onrechtmatige van zijn binnenkomst niet lang hierna opgemerkt. Pieter en Sara werden in een der slaapvertrekken onder compromitterende omstandigheden aangetroffen.
Toen Coen vernam wat er onder zijn eigen dak was voorgevallen, raakte hij zozeer buiten zichzelf van woede dat hij het stel zonder vorm van proces onmiddellijk ter dood wilde laten brengen. Hij beval een schavot voor zijn huis te laten oprichten, waar de vaandrig moest worden gehangen. Sara Specx wilde hij laten verdrinken, zoals jaren eerder was gebeurd met een Hollandse vrouw die zich aan een Mohammedaan had gegeven.
Met moeite wisten andere hoge V.O.C.-dienaren (Van Diemen, Vlack en Van den Heuvel) Coen voorlopig van zijn al te drieste en onwettige voornemens af te brengen. De geliefden verdwenen naar het gevang en er volgde een proces.
| |
Moedwillige ontucht
Uit de notities van aanklager Van den Heuvel valt op te maken dat Sara en
| |
| |
Pieter heel hecht met elkaar waren. Zij waren van plan om in de nabije toekomst te trouwen. Op grond van die wederzijdse belofte waren ze tot hun voornemen van de ‘bijslaap’ gekomen. Tijd, plaats en gelegenheid voor de pikante rendez-vous waren door Sara nauwkeurig aan Pieter voorgeschreven. Op een matje midden in de kamer had de vaandrig haar ‘gedefloreerd en tot twee maal toe zijn wil met haar gedaan’. De onstuimigheid van het jonge paar ging zo ver dat zij zich aan de andere aanwezigen niet hadden willen storen. De liefdesdaad was in het bijzijn van slavinnen en bijna alle andere staatsdochters bedreven. (En het is waarschijnlijk dat een van hen onderhand de wacht had verwittigd.)
Achteraf verklaarde de aanklager dat hij had geprobeerd de zaak te sussen. Hij had Coen voorgesteld beide jonge delinkwenten in de echt te verbinden. Maar door deze suggestie was Coen zo verbolgen geweest dat ‘Zijne Edelheid de stoel en grote tafel had doen beven’. Er moest en zou een doodstraf worden geëist.
Een paar maanden later beraadslaagde de Raad van Justitie in Batavia over het capitale delict ‘moedwillige ontucht’ (stuprum voluntarium) van Sara en Pieter. Een meerderheid in de zeskoppige Raad oordeelde dat het meisje te jong was om volledig aansprakelijk te worden gesteld voor de begane misdaad. In deze omstandigheden was een fikse huiselijke tuchtiging een gepaste straf.
Met Pieter Cortenhoef lag het anders. De tegen hem geëiste doodstraf deed de Raad in een patstelling van 3 voor en 3 tegen belanden. Pieter Vlack, zwager van Coen, heeft toen als voorzitter de knoop doorgehakt en de eis ingewilligd. Deze beslissing ging tegen het recht in. De voorzitter wist zeer goed, schreef later Van den Heuvel, ‘dat in alle criminele zaken, bij het staken van de stemmen, het eindoordeel ten gunste van de beklaagde (misdadiger) uitvalt...’
Beide vonnissen - volgens Vlack met ‘eenstemmig advies’ tot stand gekomen - werden ter goedkeuring voorgelegd aan de Raad van Indië. Daarin hadden zitting J.P. Coen, Antoni van Diemen en... Pieter Vlack.
De kerkeraad verzocht het college om pardon en bepleitte een lichtere straf voor de jongeman. Van Diemen was tegen het gevoerde proces en het doodvonnis, maar Coen en Vlack bekrachtigden het. Coen wijzigde daarbij eigenmachtig het vonnis van Sara. Zij werd veroordeeld tot een ‘strenge geseling in het stadhuis met open deuren’. De dag hierop werd Pieter onthoofd en Sara gegeseld.
Algemeen werd deze rechtsgang afgekeurd. Over het optreden van
| |
| |
Coen noteerde de kerkeraad: ‘Het scheen een plaag van God te zijn dat hij, voor wie het recht altijd voorop had gestaan, hierin zo ver afdwaalde’.
| |
Pokkige hond
In diezelfde juni-maand van 1629 werd bekend dat een nieuw gevormd leger vanuit Mataram optrok naar Batavia. Begin september verscheen het voor de stad. Coen leed toen al geruime tijd aan dysenterie (‘rode loop’). In de nacht van 20 op 21 september, terwijl het beleg in volle gang was, is hij bezweken. Drie dagen later verscheen een V.O.C.-konvooi voor de Rede van Batavia. Aan boord bevond zich Jacques Specx, die de volgende dag tot ‘provisioneel’ Gouverneur-Generaal werd gekozen.
Ook het derde beleg van Batavia werd voor Mataram geen succes. Honger en pestilentie dunden de rijen der belegeraars. Eind october trok het Javaans leger in grote chaos weer af.
Als landvoogd heeft Specx het de rechters van zijn dochter lastig gemaakt. Aanklager Van den Heuvel (‘die pokkige hond’ zou de beul tijdens Sara's geseling hebben aangemoedigd) werd enige tijd gevangen gezet. Met de overigen wenste Specx niet gelijktijdig het Heilig Avondmaal te gebruiken. Wijselijk koos de kerkeraad de zijde van de landvoogd en ontzegde hen de toegang tot de gewijde tafel.
Toen de Heeren XVII in Holland dit vernamen, aarzelden zij niet om Specx hard af te vallen. Een kerkelijke instantie mocht zich niet tot het geweten van de wereldlijke macht verheffen. In 1632 werd Specx naar Holland terug geroepen. De meeste commotie was toen al voorbij. Hoe vals en tyranniek het proces hem ook toescheen, echte wraak op de rechters van zijn dochter heeft hij niet genomen.
Sara is in 1632 gehuwd met de uit Duitsland afkomstige predikant G. Candidus. Samen zijn ze naar Formosa vertrokken, waar hij in de zending ging werken. Vier of vijf jaar later is zij daar overleden.
| |
Tranenwringer
Ruim twee eeuwen later noteerde J.C. Baud, Gouverneur-Generaal van Indië sinds 1834 en later Minister van Koloniën, ergens in zijn persoonlijke aantekeningen dat ‘een man van smaak en oordeel’ aan de hand van deze geschiedenis een ‘belangwekkende nationale roman’ zou kunnen schrijven. (Collectie Baud no. 1088; Rijksarchief Den Haag) Zou Baud deze,
| |
| |
niet nader gedateerde notities hebben gemaakt na lezing van de teleurstellende novelle ‘Batavia in 1629’ van W.L. Ritter? In deze tranenwringer, verschenen in het Tijdschrift voor Nederlands-Indië van 1843, herschiep Ritter de affaire tussen Pieter en Sara tot een voorbeeld van ware liefde in een harteloze wereld. In Ritters verdichting heeft Pieter het meisje zwanger gemaakt. Beiden zijn daardoor de radeloosheid nabij. Pieter blijkt niet alleen een dapper maar ook een boetvaardig wezen. Herhaaldelijk valt hij op zijn knieën om te bidden. Onder de sterrenhemel heeft hij Sara gezworen met haar te zullen trouwen. De fiscaal Van den Heuvel heeft echter ook een oogje op het schalkse halfbloedje. Wanneer hij weet krijgt van haar betrekking tot Pieter, verraadt hij het stel aan Coen, met treurig gevolg. Voordat Pieter geschavotteerd wordt, mag hij nog een uurtje doorbrengen met zijn lief. Bij die gelegenheid wordt veel gehuild. Ritters novelle bevat een verheven boodschap: zelfs de beul zal deze berouwvolle, innig verstrengelde en onsterfelijke zielen niet kunnen scheiden...
Later is het liefdesdrama opgerakeld in verschillende populaire Indische romans die in de 17e eeuw zijn gesitueerd, zoals bijvoorbeeld ‘Vrouwen naar Jacatra’ van A. den Hertog uit 1934.
Ook Slauerhoff was ermee bekend en heeft er een toneelstuk aan gewijd, ‘Jan Pietersz Coen’ uit 1931. In dit stuk heeft Coen Sara uitgehuwelijkt aan ds Heurnius, een griezel met koude zweethanden en slechte adem. De reserve-officier Cortenhoef ontsteekt in woede als hij hier van hoort. Nooit zal hij het willen afleggen tegen die femelaar en zwetende zwartrok. ‘Dat mijn kleine Sara in een slaapsalet met hem samen zou zijn, dat haar lenig lichaampje zich naar zijn plompe lusten zou moeten voegen, dat denkbeeld maakt mij gek.’
Om de op het kerkhof bij nacht gesitueerde romance met Sara geheim te houden, doodt Cortenhoef zelfs een voorbijganger. Het verlangen haar te bezitten doet hem zijn post in het belegerde fort Nassau verlaten, waarna hij Sara's slaapvertrek in het huis van de landvoogd binnendringt. Daar wordt hij gevat en niet veel later terechtgesteld wegens desertie en ontucht. De oude secretaris Blaeu weet echter wat het werkelijke motief is voor de zware straf. ‘Wij allen zijn verliefd op haar, bezitten haar in nachtelijke lustgedachten.’ Ook Coen verafgoodde Sara eigenlijk, stelt Blaeu. Maar hij werd streng en hard tegen haar, wilde haar dwingen tot een liefdeloos huwelijk, verwoestte haar geluk en vernederde haar zo diep als hij kon. Zijn wrede vonnis tegen Cortenhoef was niet anders dan wraak op een rivaal in de liefde die hij zichzelf en anderen niet toestond.
| |
| |
In de jaren '30 werd de opvoering van dit stuk in meerdere plaatsen verboden.
Nog niemand heeft de wens van J.C. Baud vervuld om deze liefdesgeschiedenis in een ‘belangwekkende nationale roman’ te verbeelden. Het zal er wel niet meer van komen ook. Het toneelstuk van Slauerhoff maakt echter een hoop goed. In korte, indringende taferelen weet de schrijver de wereld van Batavia anno 1629 neer te zetten: de broeierige ambiance, de benauwenis van een belegerde kolonistenstad, de tyrannieke persoonlijkheid en zedenleer van Coen, de morsige praktijk van het alledaagse leven, de luimen en temperamenten van het Compagnie's volk.
‘Jan Pietersz Coen’ is aan een reprise toe.
Met speciale dank aan Annemarijke Van Opzeeland-Winkel van het Tropeninstituut in Amsterdam.
Beknopte literatuurlijst: F. Valentijn, Oud en Nieuw Oost-Indië, 1726 deel 4; J.K.J. de Jonge, De opkomst van het Nederlandsch gezag in Oost-Indië, 1865 e.v. deel III-VI; F. De Haan, Oud Batavia, 1922 deel I; C. Gerretson, Coens Eerherstel, 1944; W. Ph. Coolhaas, Het huis ‘de dubbele Arend’, 1973; L. Blussé, Strange Company, 1986.
|
|