had je aan beide kanten allerlei winkels, net als onder de Luifel, alleen veel en veel meer. Halverwege was de speelgoedwinkel waar een Amerikaan de jojo van het merk Duncan had gedemonstreerd, daartegenover Radio Beethoven waar een televisietoestel in de etalage stond. Na de Apollolaan kwam de J.M. Coenenstraat, ineens weer rustig, met aan het eind het grote gebouw met de draaideuren. In de Roelof Hart was een geleidelijke toeneming van het aantal winkels. Was je de Hobbemakade met de bloemenschuit gepasseerd, dan heette de straat verder Ceintuurbaan, veel winkels, verderop ging de tram de Ferdinand Bolstraat in, heel veel winkels, langs de Albert Cuypmarkt, het werd steeds levendiger, de tram was nu volgelopen, iedere minuut was er meer te zien, en zo naar het Weteringcircuit. En daar, na de feestwinkel met de maskers en de kapper die voor een kwartje knipte, na het massieve gebouw van de Heinekenbrouwerij, op de rotonde waar in het voorjaar de krokussen stonden, daar begon de stad.
De stad: daar woonden we dus wel, maar je moest er ook eerst een stuk voor met de tram. Het was een gebied dat bij je hoorde, maar dat het grootste deel van de week toch ergens anders was en waar je naar kon verlangen als je op school zat weg te dromen. Weg van de schooltafels met de ingebouwde inktpotten, de juffrouw met haar wonderlijke knot, de kachel en de krat met de flesjes schoolmelk.
Ook van de wandeling naar het Bosplan kan ik me iedere meter in de herinnering oproepen. De sloot langs de roomse begraafplaats, waar ook zo'n fonteintje stond, de tuinderijen met de kluizenaar, de Zuidelijke Wandelweg, het klooster, de borden met de mededelingen over het toekomstige Buitenveldert. Het Bosplan zelf zit sterk en helder in mijn herinnering, maar de wandeling erheen en uren later bekaf weer terug blijkt een veel diepere indruk te hebben nagelaten.
Het is hetzelfde als met de binnenstad. Want zeker hebben de geheimzinnige stegen, de geurige houthavens, de drukke Bijenkorf, het stille Begijnhof en al die andere plekken een geweldige indruk op me gemaakt. Maar probeer ik me de stad van mijn jeugdervaringen te herinneren, dan denk ik niet zozeer aan de binnenstad als wel aan de tram die daarheen reed. Eigenlijk zat alle spanning en opwinding van de stad in die route tussen de Van Tuyll van Serooskerkenweg en het Weteringcircuit.
Volgens mijn vader was het een voorrecht in de stad op te groeien. Ik heb zelf geen andere ervaring, maar ik ben geneigd het met hem eens te zijn. Maar wat was de stad? De Stadionbuurt? De binnenstad? Het Bosplan? Ik geloof dat voor mij de betekenis van de stad in de mogelijkheid