Tirade. Jaargang 38 (nrs. 350-355)(1994)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 65] [p. 65] Katrien Hirs Kirke Het licht is juist genoeg om de pen verantwoord over het papier te laten dwalen. Om deze tijd meestal trek ik het gezicht van mijn handen en spiegel me in dieren die menselijk zijn - in kotten, in de hof. Ik ben niet sterk - op de cruciale momenten komt een godheid die me bijstaat. Hij brengt het kruid met de gitzwarte wortel voor de man van het blauwzwarte schip - de witte bloesem die mijn bed bezoedelt met eenheid. Ik raak hem aan - ben uitgewerkt. Hij heeft zijn plicht gedaan - de held met het weke gezicht denkt dat hij veroverd heeft als hij in mijn benen ligt. Hij is een speelbal op zee. Een god, die dobbelt, maakt het verhaal en de mannen doen de zetten - weerloos als herten, gedood op het strand. [pagina 66] [p. 66] Als ik verzadigd ben moet alles blijven. Dat is de val van het dak als je dronken over de pannen loopt. We hebben de lakens tegen de muren gespannen. Het bed is leeg - de tafel gedekt voor banket. Stallen herbergen geen dieren - een heks op het huilende eiland is ontdaan van haar valkekap. Spijzen zijn licht bij gebrek aan gif. We stoppen met jagen. De held vindt zijn gestorven vriend - verloren gewaand, bedolven onder de huid. Ik ben de poort tot het oude, aan je klevend in eindeloze ontkenning - dat je wilt - dat je door me heen gaat, ontredderd me verlaat. Vorige Volgende