| |
| |
| |
Over de poëzie van Bob Dylan
Wouter van Oorschot
I gave her my heart but she wanted my soul
Don't think twice, it's allright - 1963
Hij werd in 1941 geboren in een Duluth genaamd gat in de Amerikaanse staat Minnesota. Geen plek voor een puber om rockster te worden, wel om eindeloos naar radiozenders te luisteren en honderden liedjes te leren nazingen en spelen op je gitaar. Dat deed hij letterlijk en hij ontwikkelde zich zo tot een wandelende encyclopedie van de blanke en zwarte Amerikaanse volksmuziek: ‘folk’ en ‘blues’.
Op zijn twintigste nam Robert Zimmerman de wijk naar New York. In het voorbijgaan vond hij de artiestennaam Bob Dylan voor zichzelf uit. Hij nestelde zich in de artiestenwijk Greenwich Village. Daar trad de ambitieuze ex-puber als velen voor een paar centen op in cafés. In 1961 zat de overwegend blanke, sociaal bewogen clientèle aldaar niet te wachten op rock&roll maar op ‘folkmusic’, in die dagen een vehikel voor maatschappijkritische teksten. Zijn grote kennis ervan zal de ontdekking en ontwikkeling van zijn schrijftalent hebben bevorderd. Voornaamste ‘wapens’: vindingrijk rijm en humor. Vrijwel tegelijkertijd bleek hij in staat hiervoor eigen melodieën te bedenken, wat voor een beetje muzikaal persoon met een encyclopedische kennis van blues en folkmusic niet al te moeilijk is. Hij werd ontdekt, nam in 1962 zijn eerste grammofoonplaat Bob Dylan op, werd wereldberoemd in 1965 maar trad pas in 1978 voor het eerst op in Nederland.
In april van laatstgenoemd jaar vertelde ik Hilly dat Bob Dylan op 23 juni een concert zou geven in het Feijenoordstadion te Rotterdam. Reeds lang tevoren had ik mijn moeder voor zijn werk weten te winnen. Het sprak daarom voor mij vanzelf dat ze mij en wat vrienden daarheen zou vergezellen. Ze zag evenwel op tegen het massale karakter van de samenkomst en weigerde. Dat zij deze unieke kans niet greep nu die zich eindelijk voordeed, kon ik niet begrijpen. Een jaar of zes tevoren was zij immers meege- | |
| |
gaan naar het Amsterdamse Concertgebouw, waar de legendarische popgroep The Band zijn enige Nederlandse optreden gaf? Hoe intens had zij daarvan genoten! The Band! Die tijdens Dylans grensverleggende wereldtournee in 1966 naam gemaakt had als zijn begeleidingsgroep maar daarna zelf, met Music from Big Pink (1968) en The Band (1969), de ganse popmuziek een reuzeslinger had gegeven! Ik zou er persoonlijk op toezien dat haar heus niets overkwam. Maar nee.
Tot mijn verrassing meldde Geert dat hij graag mee zou gaan. Dat was bijzonder: in 1965 en zelfs nog in 1970 had ik gevoeld dat mijn vader me vooral naar concerten van The Rolling Stones en Emerson, Lake & Palmer (waar ik per se naar toe wilde) vergezeld had om te zorgen dat míj niets overkomen zou. Maar dat zijn hoogsteigen vorm van broedzorg zich tot mijn 26ste levensjaar uitstrekte, was onwaarschijnlijk. Wat was er aan de hand? Hij had er jegens mij nooit blijk van gegeven te begrijpen waar Bob Dylan voor stond, laat staan dat hij literaire kwaliteit in zijn werk ontdekt had. Moest ik alsnog geloven dat hij het meende, toen hij in zijn openingswoord voor het 200ste ‘jubileumnummer’ van Tirade (1974) verklaarde dat onder veel meer óók ‘over de poëzie van Bob Dylan’ moest worden geschreven? Dit deel van zijn tirade had ik als een sympathieke maar vrijblijvende handreiking ervaren: uit vrije wil had hij nog nooit een letter van Dylans ‘poëzie’ gelezen. Niettemin, wie geloven wil dat hij toch heus bij Dylans eerste concert op Nederlandse bodem aanwezig was, zal dit van mij moeten aannemen. De foto die daar van hem genomen is, kan ik nergens meer vinden: op een stadiontribune, in de stromende regen die voorafgaand aan het concert overvloedig valt, zit een in regenjas gehulde gestalte met een plastic haarkapje op die een krant leest. De enige reden waarom je wilt geloven dat hier de uitgever van Tirade zit, is omdat van onder dit haarkapje een florissant brandende havanasigaar uitsteekt.
Geerts geste ten spijt is het aantal afleveringen van Tirade nadien verdubbeld maar zomin daar als in andere literaire tijdschriften verscheen een serieus essay ‘over de poëzie van Bob Dylan’. Blijkbaar valt zijn werk buiten de Nederlandse literatuurboot. Elders wordt daar anders over gedacht. In Frankrijk werd de schrijver-zanger-musicus benoemd tot Commandeur des Arts et des Lettres, de hoogste onderscheiding voor kunstenaars in dit land. Hij werd bedacht met enkele eredoctoraten in de letteren aan buitenlandse universiteiten, zijn werk wordt bestudeerd aan letterenfaculteiten, er verschijnen talloze geleerde boeken over hem en enkele jaren geleden werd hij voorgedragen voor de Nobelprijs voor literatuur. Of dit een staande kandi- | |
| |
datuur is, zou ik niet weten maar in Nederland leidde de bekendmaking ervan tot smalende reacties. Zo onder meer van Harry Mulisch (die maar niet begrijpen kan waarom de wereld hem die prijs niet allang ootmoedig is komen aanbieden) en literatuurkenners die ervoor hebben doorgeleerd of -gelezen zoals de naar Italië gevluchte letterenpaus van de Volkskrant Michaël Zeeman, voor wie Nederland te klein schijnt. Intussen branden andere literatoren, die bepaald sympathie hebben voor Dylans kunstenaarschap, zich liever de handen niet aan de heikele vraag in hoeverre deze merkwaardige man een serieus te nemen dichter is of niet. Is het een hang naar hokjesgeest die allen daarbij dwarszit?
Bob Dylan schrijft merendeels berijmde teksten, zet die op muziek, zingt ze en begeleidt zichzelf daarbij op gitaar en harmonica (soms piano), of treedt aan met een groep musici. Voor mij is het geen vraag of zijn werk moet worden gerekend tot het eeuwenoude genre in de ‘belles lettres’ waarin minstrelen en chansonniers excelleren die meer kunnen dan rijmen: François Villon, Georges Brassens, Joni Mitchell, Randy Newman. Het tegenargument dat hooggeleerden daar altijd tegenin brengen: ‘alleen wat er op papier van overblijft, telt’, acht ik een flagrante huiskamerontkenning van het aardse als gelijkwaardig aan het cerebrale. Een debat tussen doven zou echter jammer zijn van onze tijd en energie. Walcott en Szymborska zijn middels toekenning van de Nobelprijs voor literatuur tot het Walhalla bevorderd - het zij hen van harte gegund. Dylan zal die eer wel nooit ten deel vallen - het zal hem ongetwijfeld koud laten. Zijn kunst staat al ruim veertig jaar onafgebroken wereldwijd onder de aandacht van tientallen miljoenen die zich erdoor geraakt, geroerd, getroost weten: van handwerklieden tot wetenschappers, landbouwers tot ambtenaren, gelovigen tot ongelovigen. Opmerkelijker wellicht: hij blijkt een van de weinige ‘dinosaurussen’ in de popmuziek - deze bij uitstek aan ‘jeugdverdrijf’ toegeschreven ‘volkskunst’ - die indruk op jongere generaties maakt. Bij dit alles is één ding zeker: zonder zijn teksten had zijn muziek hem geen wereldroem gebracht. Die is op zijn best verdienstelijk, niet uitzonderlijk. Wel staat zij dermate in dienst van zijn teksten, dat vrijwel geen uitvoering ervan door anderen te pruimen valt: alleen in Dylan zelf komt de symbiose tot stand die zijn kunstenaarschap uniek maakt en het is alleen die waarop zij goed kan worden beoordeeld.
Dylans thema's, voor zover niet typisch die van een Noord-Amerikaan, zijn beperkt in getal. De ontoereikendheid van de liefde, zwerven en - in iets
| |
| |
mindere mate - religiositeit zijn de drie constanten in zijn werk. Motieven zijn gebonden aan perioden, al duiken zij altijd wel weer ergens op: politiek, kunst, drugs (jaren 1962-'66), familie ('67-'74), mystiek en geloofsbelijdenis ('75-'83), sterfelijkheidsbesef en zelfreflectie ('84-heden). Voorts is het oeuvre, waarin veel wordt verwezen naar mythen en de bijbel, legendarische figuren en bekende persoonlijkheden op velerlei terrein, doordesemd van humor én zwartgalligheid. Tezamen vormen de ruim 500 teksten een hecht bouwwerk dat één, overigens nooit expliciet uitgesproken hoofdthema zichtbaar maakt: het is wenselijk dat de mens zijn individualiteit ontplooit, wil hij zich tegen zijn individuele kwetsbaarheid kunnen wapenen. Deze verfijnde paradox vindt men in het oeuvre beurtelings terug als een emotionele en politieke, soms ook religieuze stellingname tegenover een mensheid die ertoe neigt het individu dat zich niet aanpast aan de groepsnorm belachelijk te maken, te discrimineren, isoleren, kleineren, manipuleren, mishandelen, onderdrukken of desnoods te vermoorden, als het even kan in naam van een of andere god. In de ganse, rampzalige twintigste eeuw is nauwelijks een kunstenaar te vinden die deze ‘stelling’ zo overtuigend en verbazingwekkend gevarieerd voor het voetlicht bracht als Bob Dylan. Voeg daarbij een virtuoze behandeling van rijm en ritme en een gepassioneerde voordracht en het beeld is ongeveer compleet. Het bracht hem wereldroem én een slepend misverstand met veel zijner bewonderaars, om niet te zeggen een conflict, over de rol die zij hem in diezelfde wereld toebedachten en die hij weigerde te aanvaarden: die van geestelijk leider.
Middels een aantal teksten en uitspraken tijdens interviews is Dylan dat conflict doelbewust aangegaan. Zonder twijfel zal hij zich naarmate zijn roem toenam alleen al uit lijfsbehoud tegen die hem opgedrongen rol hebben willen wapenen maar niet ten onrechte achtte hij die bovendien strijdig met zijn hoofdthema. Het ziet ernaar uit dat hij dit conflict verloor maar hij behield wel zijn artistieke integriteit.
Het is een open deur dat men ‘een kind van zijn tijd’ is. Zo bezien is het niet verwonderlijk dat Dylans talent zich tijdens de wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog ontplooide. Zijn internationale doorbraak kan niet los worden gezien van de toen gevestigde Pax Americana, toenemende welvaart in democratieën naar westers model, de hoge vlucht die de muziekindustrie en de communicatietechnologie namen, de wereldwijde verbreiding van het Anglo-Amerikaans en ten slotte, als gevolg van dit alles, de opkomst, midden jaren vijftig van de twintigste eeuw, van het tot dan toe onbekende fenomeen ‘jeugdcultuur’. Van deze randvoorwaarden heeft Dylan optimaal
| |
| |
gebruikgemaakt voor de verbreiding van zijn kunst. Azijnpissers vinden daarin reeds voldoende bewijs voor de inferieure kwaliteit ervan. Van wezenlijker belang is dat zijn opkomst óók samenviel met de wellicht belangrijkste omslag in het denken van de westerse mens sinds de Verlichting: de overgang van eng-nationalistisch naar individualistisch denken. Deze vond plaats tussen 1955 en 1975 en Dylan stond er van zijn 14e tot zijn 34ste middenin. Hiervan maakte ik de tweede tien jaar, die met zijn internationale doorbraak samenviel, bewust mee. Pas in 1975, ik was toen 23, kreeg ik begrip van een motief voor mijn waardering van zijn werk, dat daarmee feitelijk niets te maken had.
In 1963 pleegde mijn oudere broer Guido zelfmoord en bleef ik alleen achter met onze ouders. In 1965 ontdekte ik Dylan en viel voor zijn ‘sound’. Tien jaar later kwam ik erachter dat ik mijn dode broer instinctief in de drie jaar oudere Dylan herboren had laten worden: een plastic broer bij gebrek aan beter. In 1963 kon ik natuurlijk niet voorzien dat dit consequenties had voor de wijze waarop ik Dylans werk zou gaan begrijpen. Wie nu herleest wat ik nadien als zijn hoofdthema ben gaan zien: het is wenselijk dat de mens zijn individualiteit ontplooit, wil hij zich tegen zijn individuele kwetsbaarheid kunnen wapenen, zal mijn ondeskundigheid terzake diens ‘Nobelprijs-Fähigkeit’ des te waarschijnlijker beamen... Wat rest is de vraag hoe ik erbij kwam dat dit wel degelijk het hoofdthema van mijn plastic broer moest zijn.
Verrassend genoeg ligt het antwoord daarop in Dylans oeuvre ruimschoots voor het oprapen. Het ligt besloten in een opmerkelijk motief van de liefdesliedkunst waarvan mij, met uitzondering van een enkel lied van Georges Brassens (La non-demande au marriage), geen eerdere vertolkers bekend zijn. Het betreft de principiële afwijzing van wat ik noem ‘liefdes worggreep’: de onwil verliefd te blijven op een minnaar of minnares die je emotioneel afmat, uitzuigt, voor wie je het eeuwige middelpunt bent, die bereid is zichzelf weg te cijferen zolang jij maar blijven wil, wiens leven zonder jou ‘zinloos’ is.
Tegen deze ‘worggreep’, resultaat van een traditionele liefdesmoraal die door een eeuwenoude falanx van religie en staatshuishouding is en wordt bevorderd en die na de Tweede Wereldoorlog vooral door Walt Disney en traditionele popmuziek werd geperverteerd, zet Dylan zich af. Zelf in menig opzicht een moralist, wijst hij de lokroep van de ‘wonderbare’ onvoorwaardelijke liefde af waar die slechts als dekmantel voor rigoureuze, onvolwassen (!) bezitsdrift blijkt te fungeren en daarmee zijn individualiteit tot in de kern aantast, zijn liefde om zeep helpt. Deze ‘antimoraal’ blijkt in Dylans oeuvre
| |
| |
vaak verstopt in enkele regels maar keert ook regelmatig terug in afgeronde teksten.
Onder liefhebbers heeft dit aspect van zijn werk voor grote verwarring gezorgd. Hoewel het nauwelijks iemand kon ontgaan dat Dylan in woord en geschrift de hem opgedrongen rol als geestelijk leider afwees, ontstond niettemin het politiek correcte misverstand dat hij kampte met een duistere vorm van misogynie. Literaire betweters bedachten er op termijn zelfs de kernachtige term ‘putdownsongs’ voor. Zij bedoelen daarmee liedjes waarin de liefhebbende wederpartij geestelijk volkomen vernaggeld wordt. Welnu: Dylans verstandhouding met het andere geslacht is niet onproblematisch maar dit is de kern van het door hem opgeworpen ‘probleem’ zeker niet. In zijn veronderstelde ‘putdownsongs’ is de liefde niet meer dan een vehikel voor het aan de orde stellen van zijn veel ingrijpender, dieper gravende paradox: dat individuele kwetsbaarheid het best beschermd wordt door individualiteit te ontplooien. Het is dít thema dat spoort met de orkaan die tussen 1955 en 1975 over de westerse wereld raasde, die de overgang van eng-nationalistisch naar individualistisch denken bezegelde en in welks oog, kind van zijn tijd, Dylan stond. Privé-ervaringen in de liefde, politiek engagement én artistieke integriteit, gevoegd bij zijn talent, maakten dat hij op het juiste moment op de juiste plaats was en, deels óndanks zichzelf, erin slaagde deze paradox op onnavolgbare wijze te verwoorden.
De mij toebemeten ruimte maakt een overzicht van Dylans veertigjarige omgang met die paradox onmogelijk; ik beperk me tot de beginjaren.
Al heel vroeg kwam hij rudimentair in zijn teksten voor. Een van zijn meest geliefde liedjes uit die tijd staat op The freewheelin' Bob Dylan (1963), zijn tweede plaat, verschenen op zijn 22ste. Daarin verlaat de ik-figuur zijn liefje en trekt, eenmaal ‘on the road’, de conclusie: ‘I gave her my heart but she wanted my soul / Don't think twice, it's all right’.
Een krap jaar later is Dylan door zijn politiek meest uitgesproken derde plaat The times they are a-changin' het aura van ‘New Yorkse belofte’ ontstegen. De progressieve goegemeente in de ganse Verenigde Staten heeft hem dan ingehaald als ‘de stem van een generatie’ en claimt hem ook als zodanig. De druk die daarmee gepaard gaat, maakt dat hij de kont tegen de politiekcorrecte krib gooit. Najaar 1964 verschijnt zijn vierde plaat Another side of Bob Dylan, die voornamelijk ‘lovesongs’ bevat. De meeste daarvan zijn niet best maar het openings- én slotlied mogen er zijn. In beide wordt een ‘jij’ toegezongen door een ‘ik’ en de enige verwijzing naar beider geslacht kan,
| |
| |
hoe onontkoombaar ook, niet onnadrukkelijker zijn: dat ze nu eenmaal door een man of een vrouw gezongen moeten en dat hier een man dit doet. Zij zijn evenwel zo sexe-neutraal als maar mogelijk, waardoor iedereen zich al naar gelang zijn of haar omstandigheden, eenvoudig in de ‘ik’- en ‘jij’-figuur kan verplaatsen.
In het openingslied All I really want to do geeft de ‘ik’ zes strofen lang een staalkaart van alle verschrikkelijkheden die mensen elkaar o zo gemakkelijk aandoen maar die hij/zij per se níet aan de ‘jij’ voltrekken wil. Elke strofe wordt dan ook besloten met ‘All I really want to do / Is, baby, be friends with you’. In het slotlied daarentegen - oudste sleutel tot de paradox en Dylans kunstenaarschap - keert de ‘ik’ het openingslied binnenstebuiten. Ik geef het origineel en mijn onbeholpen vertaling:
It ain't me, babe
Leave at your own chosen speed.
I'm not the one you want, babe,
I'm not the one you need.
You say you're lookin' for someone
Never weak but always strong,
To protect you an' defend you
Whether you are right or wrong,
Someone to open each and every door,
No, no, no, it ain't me, babe,
It ain't me you're lookin' for, babe.
Go lightly from the ledge, babe,
Go lightly on the ground.
I'm not the one you want, babe,
I will only let you down.
You say you're lookin' for someone
Who will promise never to part,
Someone to close his eyes for you,
Someone to close his heart,
Someone who will die for you an'more,
Ik ben het niet, lief
Ga weg nu van mijn venster,
neem hiervoor ook alle tijd.
Ik ben niet die je wilt, lief,
mij ben je heus beter kwijt.
Je zegt iemand te zoeken,
nooit eens zwak maar altijd sterk,
die je beschermt en verdedigt,
desnoods paal stelt aan je perk,
zoëen die elke deur voor je ontsluit,
maar 'k ben het niet, lief,
nee, nee, nee, 'k ben het niet, lief,
op mij ben je niet echt uit, lief.
Wip lichtjes van 't kozijn, lief,
kom licht neer op de grond.
Ik ben niet die je wilt, lief,
omdat ik je slechts verwond.
die je belooft nooit weg te gaan,
zijn ogen voor je sluiten wil
en zijn hart er achteraan,
een die voor je sterven wil en meer,
maar 'k ben het niet, lief,
| |
| |
No, no, no, it ain't me, babe,
It ain't me you're lookin' for, babe.
Go melt back into the night, babe,
Everything inside is made of stone.
There's nothing in here moving
An' anyway I'm not alone.
You say you're looking for someone
Who'll pick you up each time you fall,
To gather flowers constantly
An' to come each time you call,
A lover for your life an' nothing more,
No, no, no, it ain't me, babe,
It ain't me you're lookin' for, babe.
nee, nee, nee, 'k ben het niet, lief
ik ben niet die je begeert, lief.
Toe versmelt nu met de nacht, lief,
binnenin is alles toch van steen.
Niets valt hier te beleven
en hoe dan ook 'k ben niet alleen.
die je weerhoudt van elke val,
die eeuwig bloemen voor je plukt,
een liefje voor het leven en niets meer,
maar 'k ben het niet, lief,
nee, nee, nee, 'k ben het niet, lief,
ik ben niet die je begeert, lief.
Hier niet het klassieke liefdesverdriet - hoe lang al niet bezongen in de wereldliteratuur -, zelfs geen Georges Brassens die uit bewondering zijn geliefde in La non-demande au marriage toezingt: ‘Ik heb de eer je niet te vragen om je hand mijn lief: dat wij onze namen niet graveren op een boterbrief’. Valt de vraag of wij hier vandoen hebben met hoogwaardige poëzie wellicht in het niet bij de impact die ‘Ik ben het niet’ wel op het toegezongen (ex-)lief moet hebben? Hoe typerend voor een zich wijzigende liefdesmoraal halverwege de twintigste eeuw is wat Dylan hier doet? Herkennen wij ons hier als de geharnaste ‘heelmeester’ die de patiënt een schone wond toebrengt door zichzelf te vaccineren, die wij ooit zelf zijn geweest? Onszelf als ex-patiënt misschien? Mocht dit motief in de liefdespoëzie eerder ‘behandeld’ zijn, dan zeker niet zo rechtstreeks. Naarmate Dylan het verder uitdiepte, verkreeg het zelfs wereldwijde betekenis voor wat destijds bekend werd als de ‘politics of sex’. Van dit laatste fenomeen mochten veel mannen destijds dan wel graag ontkennen dat het ten grondslag ligt aan alle politiek maar zo eenvoudig kwamen zij daarmee bij de tweede feministische golf van 1970 en volgende jaren natuurlijk niet meer weg.
Voor de ‘folkies’ maakte Dylan het evenwel nog bonter. In 1965 verruilde hij zijn akoestische gitaar voor een elektrisch versterkte begeleidingsgroep: de vervulling van zijn puber-rockdroom. Het akoestische It ain't me, babe verscheen een ruim half jaar vóór zijn wereldwijde doorbraak, in augustus
| |
| |
van dat jaar, met het elektrische Like a rolling stone. Omdat ook in dit veel beroemder geworden lied van eenvoudig te begrijpen politiek engagement geen enkele sprake was, beschouwden de ‘folkies’ het als een dubbel verraad aan ‘de goede zaak’. Veel intrigerender was evenwel, dat de spreker vergeleken bij It ain't me, babe zo mogelijk nog sekslozer was. In plaats van door een ‘ik’ werd hier een ‘Miss Lonely’ genoemd meisje van goede afkomst toegezongen door een stem, die haar huidige staat in vier strofen vol nachtmerrieachtige beelden van volstrekte verlatenheid samenvat en deze telkens afrondt met het refrein: ‘How does it feel, to be on your own, like a complete unknown, with no direction home, like a rolling stone?’ Reeds het afgrondelijke karakter van dit lied maakte Dylans internationale doorbraak des te opmerkelijker. Wat ‘hoorde’ het tienermiljoenenpubliek erin, dat het hem juist dáármee wereldwijd een klankbord verschafte?
Zo mogelijk nog opmerkelijker is, dat hij het wereldwijde succes van Like a rolling stone in oktober 1965 liet volgen door een nieuwe ‘hitsingle’ die door kenners als ‘putdownsong’ bij uitstek wordt beschouwd. Ziehier, wederom in mijn vertaling:
Positively 4th street
You just stood there grinning
To say you got a helping hand to lend
You know it's not like that
Why then don't you show it
Het was absoluut op straat
Jij hebt veel lef, verdomd
dat je me je vriend noemt:
dan stond jij te grijnzen.
Jij hebt verdomd veel lef
als je zegt dat ik je hulp heb verdiend:
aan de kant die jij kiest
vallen slechts de prijzen.
| |
| |
You say you lost your faith
But that's not where it's at
That you talk behind my back
I used to be among the crowd
Do you take me for such a fool
To think I'd make contact
With the one who tries to hide
What he don't know to begin with
You say, ‘How are you?’ ‘Good luck’
When you know as well as me
You'd rather see me paralyzed
Why don't you just come out once
No, I do not feel that good
When I see the heartbreaks you embrace
And now I know you're dissatisfied
With your position and your place
Je gelooft niet meer in mij
zeg je, maar zo ligt 't niet,
je geloof is, weet je best, een
je achter mijn rug om praat,
eens zat ik in dezelfde groep
Denk je heus dat ik zo'n gek ben
legt met wie juist probeert te
verbergen dat hij niets weet, huh?
ben je schijnbaar verrast,
zegt ‘Hoe gaat het?’ ‘Veel geluk’
Je weet net zo goed als ik
dat je me liever verlamd ziet.
Kom er nu maar eens voor uit
Nee, ik voel me echt beroerd
als ik je zie zwelgen in verdriet,
Ik weet dat je ontevreden bent
met de jou toe bemeten rol
| |
| |
I wish that for just one time
You could stand inside my shoes
And just for that one moment
I wish that for just one time
You could stand inside my shoes
You'd know what a drag it is
Kon je nu maar voor één keer
een tijd in mijn schoenen staan
en was ik voor dat moment
Ja! Kon je nu maar voor één keer
een tijd in mijn schoenen staan.
De sof die jij dan zag zie
13 1/2 was ik, en eens te meer in de war. Had ik mij dankzij ‘Miss Lonely’ nog kunnen vasthouden aan het strootje dat Like a rolling stone over een meisje ging, met Positively 4th street ontnam mijn held me mijn laatste uitvlucht. Dit ging wel degelijk over mij wist ik, voelde ik, maar welke ‘sof’ vermocht hij dan wel in mij te zien? Ik kwam er niet uit. Feit is dat het lang zo'n grote ‘hit’ niet werd als Like a rolling stone. De volgende single verscheen eind november 1965 en werd zelfs helemáál geen hit. Maar Can YOU please crawl out your window? verschafte me wel een embryonaal antwoord op wat me onbewust kwelde - zelfs geen plastic broer die mijn vriend wilde zijn -, omdat het eindigde met de slotregels:
If you won't crawl out your window
Yes crawl out your window
Jij hebt veel lef, verdomd
dat je me je vriend noemt
als je niet je denkraam uitkruipt
Van het verband dat Dylan zelf tussen beide liedjes legde, brouwde ik alsnog een strootje. Wat wist een nog geen veertienjarige van ‘politics of sex’, laat staan de overgang van eng-nationalistisch naar individualistisch denken, waar ook hijzelf middenin zat? Wél had ik intussen weet van het door Dylan aangegane conflict met zijn bewonderaars van het eerste uur, de ‘folkies’ die hem hadden ingehaald als ‘politieke stem van een generatie’. Door die laatste strofe van Can YOU please crawl out your window? kon ik plotseling een majeure conclusie trekken en dwarsverbanden leggen.
De conclusie was dat Dylan mijn plastic broer niet alleen niet was en niet kón zijn maar, belangrijker, het zelfs vertíkte dat te zijn en dat hij daarin volkomen gelijk had. Wat hij met ‘uit je denkraam kruipen’ bedoelde, snapte ik nauwelijks nog. Dat ik het zélf moest zien te redden in het leven, zelfs
| |
| |
zónder plastic broer, begreep ik echter maar al te goed. Dat was even slikken: voor mijn door zelfmoord geplaagde jongejongenszieltje was het niet eenvoudig om binnen een jaar het hele traject van kennismaking met, verering van en afwijzing door mijn held te ondergaan. Dit nam mij zó in beslag dat ik niets anders meer draaide en driftig spaarde voor al zijn zes tot dan toe verschenen grammofoonplaten.
Het grootste probleem dat velen met Dylan hebben, is zijn snerpende stem, wat vergoelijkt kan worden want een zoetgevooisd zonnetje in huis is hij zeker niet. Dat najaar van 1965 bestond mijn grootste dagelijkse genoegen erin, hem 's ochtends te draaien terwijl ik mijn schooltas inpakte. Aan het gesnerp kwam op zekere maandagochtend een abrupt einde toen Hil, die elke morgen trouw mijn boterhammen voor de lange schooldag gereed maakte, vlak na de derde keer ‘... als een compleet onbekende, als een rollende steen’ naar binnen stoof, ‘Uit met die herrie!’ schreeuwde en de daad bij het woord voegend een woeste kras op mijn aanbeden Like a rolling stone- single aanbracht. Van Geert zou mij deze uitbarsting destijds niet verbaasd hebben maar Hil deed het en zij liet me verbijsterd achter. Boos niet want hoe konden ouwe mensen dit ook goed vinden en dan nog wel 's ochtends vroeg? Daar kwam bij dat ik de kras niet als een ramp hoefde te zien. Ik wist dat ik kort daarop over voldoende geld zou beschikken, nodig voor de langspeelplaat die met hetzelfde lied begon en nog eens acht soortgelijke liedjes bevatte.
Een week na mijn lang verbeide aanschaf van Dylans nieuwste lp Highway 61 revisited thuiskomend uit school, stond ik perplex: diezelfde ‘herrie’ schalde door de huiskamer. Benen over de leuning van een luie stoel, ogen gesloten, met een te voorschijn tredend glimlachje bij de woorden ‘Everybody's making love or else expecting rain’ in het laatste lied van kant twee, zat daar Hil. Hoe vaak zou ze die plaat al van begin tot eind gedraaid hebben? Ik stelde mijzelf die vraag niet maar is het woord ‘schielijk’ ooit op mij van toepassing geweest, dan wel op mijn aftocht die middag, terug naar de keuken waar mijn voornemen tot het verorberen van een driedubbele kaas-tomaat-komkommer-sla-mayonaise-boterham strandde op een aanrecht vol afwas. Tegen mijn gewoonte in hem voor anderen te laten staan begon ik die te redderen maar liet hem snel voor wat hij was toen zij binnenkwam:
| |
| |
- Zeg wat kostte die plaat eigenlijk?
‘Zeventienvijftig.’ Ze haalde twee tientjes uit haar tas.
- Hier, om het goed te maken van die kras.
‘Dan koop ik een andere van hem hoor.’
- Die wil ik dan ook wel eens horen. En krijg ik geen kus meer tegenwoordig als je thuiskomt?
Die kreeg ze. En ik hielp sindsdien vaker afwassen.
|
|