Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tirade. Jaargang 48 (nrs. 402-406) (2004)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tirade. Jaargang 48  (nrs. 402-406)
Afbeelding van Tirade. Jaargang 48  (nrs. 402-406)Toon afbeelding van titelpagina van Tirade. Jaargang 48 (nrs. 402-406)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tirade. Jaargang 48 (nrs. 402-406)

(2004)– [tijdschrift] Tirade–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 39]
[p. 39]

Edward van de Vendel
Gedichten

Eind van de lijn

 
Zo bekend als mij alles is in de metro
 
(want is het niet zo dat gezicht na gezicht op te bergen valt in plak-
 
doosjes met oude namen, type Amélie Nothomb, type Mary
 
Dresselhuys, en dat ik alle Aziatische jongens herken, de zuchtdun-
 
ne met zijn haar in een komma, de ene die zegt: ‘It's not the things
 
you do’, en hij met zijn vlinderschoenen en een duizendnagelriem,
 
en als we hier vast zouden komen te zitten zou ik weten wat ieder
 
van ons bij draagt, bij eengemengde moed in een donkere tube, ik zie
 
al waar we onze behoeften zouden doen, wie het af zou schermen,
 
aan welke blik ik mijn glimlach het eerst zou wagen, een Terminator
 
mag landen, nieuw is dat niet, Hannibal Lector, ik heb het tenslotte
 
allemaal bedacht, hier, in deze vastomlijnde woorden), zo
 
onbekend is niks als wat komt na wat ik je moet zeggen,
 
straks,
 
de zinnen leeg en klaar in mijn hoofd als ozon,
 
sprong zonder valzekerheid,
 
likblind ben ik
 
en iedereen hier, elke afroep, elke halte, heeft meer begrip
 
meer leeservaring, meer drama opgeslagen dan ik,
 
schansloos moet het,
 
zometeen al,
 
wie ben je, wie ben je, weet nu al niet meer wie jij bent
[pagina 40]
[p. 40]

Jongen uit Bagdad

 
Hij is een roos. Ze hebben hem getroffen,
 
een tumor van verdriet puilt uit de krant.
 
Papieren jongen, huilend met een bek vol inkt.
 
Zijn vingers houdt hij trillend aan zijn kin,
 
misschien tenminste nog de onderkant van waarheid
 
bij elkaar.
 
Ze spoten dood in zijn familie.
 
En jongens kunnen allerlei injecties aan,
 
maar er moet een moeder naast die handen legt
 
als zwachtels op een prooi, een vader ook
 
die mompelt jong kom op maar
 
kijkt en blijft.
 
 
 
Hij is een roos. Hij smijt met schreeuwgeur,
 
bloedgeur van veroudering, van overslaand
 
leven, al moet hij zoveel jaar nog
 
foute tijd.
 
Hij kan al niet meer glijden.
 
Hij kan al niet meer gloeien om de vallende kant van
 
fuck.
 
Zijn meisje wordt vijftien, dat wel,
 
net als hij, maar zij is gespaard
 
en hij geen scootertje meer.
 
 
 
Kapot orgaan op kindersteel,
 
uitgemenselijkt tot smekend teken,
 
knapkind, breekboy.
 
Maar hij staat in de foto
[pagina 41]
[p. 41]
 
als in een vaas die overloopt.
 
Zijn vruchtbeginsel is gericht,
 
zijn bottende seconde kogelbloei
 
op onze ochtendschietschijf:
 
wij zijn getroffen.
 
In ons raken alle jongens loos,
 
daar is de dag, daar zijn de pijlen, houden we
 
handen voor de roos.
[pagina 42]
[p. 42]

Baltisch vuur

 
De lucht ruikt naar opengewerkte vlinders.
 
Tweeënzeventig kinderen in Kaunas, het
 
muziektheater.
 
Hun handen plakken nog van ijspapier of vaderzweet,
 
maar geeft niet, veeg af aan de banken,
 
een zusje, een broek.
 
Ideologisch zachten doen met overmoeie stemmen
 
hun best om rupsen in de kinderhoofden te omwikkelen terwijl
 
opeens een schreeuw klinkt:
 
buiten
 
steekt Romas Kalanta zichzelf in brand.
 
Er vlamt een atalanta uit hem op.
 
 
 
De kinderen worden weggetrokken,
 
maar dagenlang voelen zo
 
de berichten over bossen bloemen daar,
 
de verboden begrafenis, mensen op de Vrijheidsstraat, de vlag,
 
de stokken, de storm:
 
als een arm waaraan iemand sjort.
 
Sommige kinderen ontdekken sprieten.
 
 
 
Dan wapperen Sovjetwitjes over de stad
 
en Romas Kalanta, negentien jaar en dood, wordt tot as geslagen,
 
tot minder dan prop.
 
Maar tot pop. Jarenlang nog opnieuw geboren, kinderen
 
sterven niet in kinderen,
 
opgloeiend embrio,
 
smeulend peultje,
 
eerste Litouwer
 
vulkaan.
[pagina 43]
[p. 43]

Kinderkaartjes

 
Duw je claxonbaby's maar voor je uit, wolk van wandelwagen, dub-
 
belwild vlees all over the place, met dat geschreeuw van je als barbe-
 
cuetang om hun koppies. Dat jij nou precies zulke piepkleine plaats-
 
bewijsjes nodig hebt als wij en niet een stuk wapperkarton met ze-
 
ven stempels en identificatieplicht -
 
Waarom wilde je ze?
 
Waarom liet je hen opspatten inje tssss?
 
Tijdens wat voor nacht kwam er iemand roeren?
 
En hoe moet het als je ze niet meer beschuldigend voor je uit tillen
 
kunt? Als ze woorden leren die over dejouwe lappen en dan zijn het
 
er ook nog eens twee. Ga met me mee.
 
Ik heb een balkon en daar nemen we
 
ze ieder op een arm
 
en wijzen
 
koolmeesjes
 
aan.
 
Ik heb stilte genoeg voor een omkering.
 
Ik ben streng en alleen en ik smelt al bij een moedermeisje
 
in de verte van een trein.
 
Hoor je me niet?
 
Nou dan:
 
Boezembabe, hier moet je zijn!
[pagina 44]
[p. 44]

Stuur

 
‘Overal in de stad liggen kinderen platgevallen, verstrengeld in hun
 
fiets, moeders staan ernaast op hun swatch te kijken. Pleisters zijn
 
schaars en troost is iets voor gevorderden. We worden iets aanvaard-
 
baars en rap, want tijd is een klap op het asfalt en aandacht helpt
 
niemand aan geplakte banden. Kijk wie er onder je ligt, ja, dat is
 
diezelfde moeder, en op je? je eigen kind dat roept. Klem. Alleen
 
fietsen hebben een rem.’
 
 
 
Ik zit tegenover je.
 
Ik begrijp het niet,
 
Doe het nog eens, dat van die fietsen.
 
Maak er een redenering van, zal ik
 
halverwege zeggen: nee.
 
 
 
Ik rommel wel wat met het frame, ik
 
beweeg met je mee, of een soort slipcursus!
 
 
 
Ik haal je wel uit elkaar en schuif er
 
sleuteltjes tussen, ik geef niet op,
 
doe het nog eens en wat zijn
 
pleisters?
 
 
 
Sta dan op.
 
Pak mijn hand.
 
Mijn horloge groeit helemaal, helemaal
 
heen om jou.
 
Ja, ik heb je gehoord maar schakel me nou.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken