Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het uitgescheurde bijbelblad (ca. 1870-1880)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het uitgescheurde bijbelblad
Afbeelding van Het uitgescheurde bijbelbladToon afbeelding van titelpagina van Het uitgescheurde bijbelblad

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.40 MB)

Scans (35.77 MB)

XML (0.31 MB)

tekstbestand






Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

historische roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het uitgescheurde bijbelblad

(ca. 1870-1880)–Anoniem Het uitgescheurde bijbelblad : een tafereel uit de geloofsvervolging in de zestiende eeuw –rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

IX.
Wat moet er gedaan worden?

Op zekeren nacht geleidde Martha Elizabeth onder bescherming der duisternis naar de plaats, waar de broeders bijeenkwamen.

Het was dezelfde ruwe kamer, waarin de knaap vier jaren geleden door zijn nieuwen beschermer gebracht was.

Daar bevonden zich eenige van de ons bekende personen. Eenigen nochtans waren er niet meer aanwezig. Twee hunner waren gevangen genomen en verdronken; verscheidenen zaten in den kerker, opgesloten tusschen steenen muren en achter ijzeren grendels, en eenigen waren gevlucht. Het getal was echter aanmerkelijk toegenomen. Er bevonden zich minstens vijf en veertig personen in de kamer.

Toen Martha aan de gegrendelde deur kwam, klopte zij even aan, en toen men vroeg, wie er was, antwoordde zij: ‘Om gewetenswille, waarop de deur geopend werd.

Elizabeth stond weifelend op den drempel; maar Martha leidde haar naar binnen, en de vrouwen maakten voor haar ruimte, opdat zij zou kunnen plaatsnemen.

De mannen zaten aan de eene, en de vrouwen aan de andere zijde der kamer. Aan het hooger gedeelte bevond zich eene tafel, waarop lichten geplaatst waren, en daarnevens stond een jongeling van innemende schoonheid. Hij sprak ernstig, en zijne stem was welluidend. Elizabeth herkende hem terstond - het was het voorwerp harer kinderlijke droombeelden. Zij gevoelde dit, en fluisterde het aan Martha toe, waarop deze haar bevestigend antwoordde.

[pagina 65]
[p. 65]

Zij verstond niet, wat hij zeide. Zij hoorde slechts zijne stem, en zag niets dan zijn gelaat.

Nu en dan vernam men in de vergadering een goedkeurend gemompel, en soms wilde een ruwe stem iets tot wederlegging in het midden brengen, maar niets verstoorde hem. De jongeling vervolgde steeds duidelijk en welluidend zijne rede. Somtijds overtoog een blos tot aan de slapen van het hoofd zijn gelaat, en schoten zijne oogen vuur; maar nimmer verloor hij zijne zelfbeheersching.

De man met de fonkelende oogen en die met den knevel spraken op haastigen toon met elkander, toen de jonkman ophield met spreken, en evenals de overigen, ternederzat.

Het scheen, dat deze beide mannen een andere meening toegedaan waren, dan hetgeen er voorgesteld was, en het toch ook met elkander niet eens waren. Beiden verzochten gehoor; maar de een wilde den ander niet het eerst laten spreken. Waarover zij redetwistten, kon Elizabeth niet verhalen. Men bezigde woorden, die zij zelden gehoord had, en besprak zoowel staatkundige, als godsdienstige onderwerpen op een eenigszins bitse wijze.

De man met de fonkelende oogen was niet zeer keurig in zijne uitdrukkingen. Hij voer hevig uit tegen het bestuur en de Katholieken, en noemde hen bierdrinkende liedjeszangers. Kortom, hij voer uit tegen iedereen, die een andere meening dan hij toegedaan was, en heette hen Kanaänieten, zonen Belials, kinderen van den Booze, die rood van het bloed der heiligen waren. Hij uitte den wensch ‘hen in stukken te mogen houwen’, een wensch, dien men niet kon vervullen, en hij waagde het, om zijn eigen overtuiging uit te drukken ten opzichte van hun lot hiernamaals, in bewoordingen, die in geenen deele van vergevensgezindheid getuigden.

Toen hij ophield met spreken, vernam men uit het achtergedeelte der kamer eene stem. Zoodra Elizabeth die hoorde, sidderde zij. Zij keek onmiddellijk naar de plaats, vanwaar het geluid kwam, en zag een man met een eenvoudig uitzicht, dien zij niet herkende. Hij zeide, dat het hem, als pas aangenomen leerling, niet paste, van hun tijd een te ruim gebruik

[pagina 66]
[p. 66]

te maken; maar dat hij zich geheel van het belang der waarheid, welke door zijn welsprekenden broeder uiteengezet was, doordrongen gevoelde. Hij was van meening, dat men een opstand beramen en daarna dien tot stand brengen moest. Hij ried hun wel aan behoedzaam te zijn; maar stoutmoedigheid was toch dikwijls de beste wijze om te slagen. Waarom zouden zij aarzelen?

De man met de fonkelende oogen liet zijn zwaard in de scheede klinken, en herhaalde:

‘Ja, waarom? Het was ongetwijfeld het best openlijk weerstand te bieden.’

Elizabeth zag hem telkens aan, toen hij sprak, en toen zij hem zijn blanke hand zag opheffen en den palm en de uitgestrekte vingers aanschouwde, beefde zij evenzeer, als op het oogenblik, toen hij begon te spreken.

Daarop sprak de jonge man nogmaals, en diens stem klonk haar als muziek in de ooren. Hij toonde de dwaasheid aan, die er in een opstand gelegen was, en ried hun aan geduldig te zijn. Daarna spraken weder anderen; maar zij hoorde hen niet. Allen knielden neder en baden, en zij knielde mede, waarna men een lofzang aanhief, waarin zij zijne stem boven alle andere hoorde, en hiermede was de bijeenkomst geëindigd.

Maar toen zij zich dien nacht ter ruste begaf, nam zij haar Latijnschen bijbel, en las, hoe de vroegere belijders van Christus, ofschoon zwaar beproefd, tot het einde toe getrouw gebleven waren.

Na verloop van eenigen tijd zag zij den jonkman weder, en daarna nog eens, totdat zij eindelijk gelegenheid vond hem te spreken.

Hij had haar in korte woorden, maar tevens met groote minzaamheid, alles omtrent zichzelven verhaald. Hij had zijn vader gevonden, die een der leidslieden der broederen was. Hij was op dit oogenblik zeer ver van hier; maar zou spoedig terugkeeren, en dan zou Elizabeth ook hem zien.

Daarop verhaalde zij hem alles, wat haarzelve aanging, en zoo ook de geschiedenis met den Latijnschen bijbel.

Hij vertelde haar, welk gedeelte er uit den Latijnschen

[pagina 67]
[p. 67]

bijbel, dien zijn overledene moeder hem vermaakt had, gesneden was, waarop zij hem zeide, wat zij uit het boek, dat zij bezat, miste, waarna zij het boek en de losse bladzijden met elkander vergeleken, en ontdekten, dat beide tezamen een geheel uitmaakten.

Hoe dit met elkander in verband stond, was voor hen duister. Misschien zou dit raadsel hem bij de terugkomst van zijn vader opgehelderd worden. Die bladzijden waren door hem aan zijn als martelares gestorven vrouw gegeven. Maar hoe kon Agatha aanspraak maken op het boek, waaruit zij genomen waren? Wie kon dit ophelderen? Wellicht de tijd.

En gedurende al dien tijd zocht men steeds overal naar het ontvluchte meisje. Men onderstelde, dat Hans, de beul, en Schouten, de stadsomroeper en tamboer, alsmede juffer Agatha hun best deden, terwijl de beloofde belooning ook menige hand deed jeuken. Van Linschoten. de vader van Elizabeth, besteedde het grootste gedeelte van zijn tijd in zijn bidvertrek, behalve dan, wanneer vader Anselmo hem kwam opzoeken en hem met zijn ‘Vrede zij met u’ op zijn gewonen, zachten toon begroette

‘Hebt gij ook eeuig bericht, vader?’

‘Volstrekt niet.’

‘Het is een zware slag voor mij, vader!’

‘Een diepe smart.’

‘Ik heb haar aan de kerk opgedragen, evenals Jephta, Israels richter, zijne dochter toewijdde aan den Heere.’

‘En gij zoudt, evenals Jeptha, uwe gelofte gehouden hebben.’

‘Indien ik haar slechts kan vinden, zal ik mijne belofte nog nakomen.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken