Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het uitgescheurde bijbelblad (ca. 1870-1880)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het uitgescheurde bijbelblad
Afbeelding van Het uitgescheurde bijbelbladToon afbeelding van titelpagina van Het uitgescheurde bijbelblad

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.40 MB)

Scans (35.77 MB)

XML (0.31 MB)

tekstbestand






Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

historische roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het uitgescheurde bijbelblad

(ca. 1870-1880)–Anoniem Het uitgescheurde bijbelblad : een tafereel uit de geloofsvervolging in de zestiende eeuw –rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

XI.
Een buurpraatje bij vrouw Brandt.

‘Welnu, wat scheelt u?’ zeide de weduwe van Brandt, den bakker; want zij was nog altijd weduwe, daar hare huwelijksplannen in duigen gevallen waren, omdat de korenkooper een andere vrouw getrouwd had. ‘Wat scheelt u,’ zeide zij, ‘gij kijkt zoo treurig?’

Zoo sprak zij tot den idioot, die zijne handen wrong en bitter weende.

‘Er zal een moord gepleegd worden,’ zeide hij. ‘Ik droomde daarvan verleden nacht, moeder Brandt. Ik zag het in de lucht, toen de zon geheel rood, ja, zoo rood als bloed onderging.’

‘Dwaze jongen! Hoe kunt gij in de lucht zien, dat er een

[pagina 73]
[p. 73]

moord zal gebeuren, en waar heeft die moord plaatsgegrepen, hè; antwoord mij toch?’

‘Hebt gij er nog niets van gehoord?’

‘Indien ik het gehoord had,’ zeide de weduwe Brandt, ‘dan zou ik nog grooter gek wezen dan gij, als ik er nog naar vroeg.’

‘Ik wist het niet, dan toen het te laat was,’ ging hij voort, ‘geheel te laat. Hij heeft het reeds gedaan - hij zal nog meer doen - hij heeft het plan ontworpen en ten uitvoer gebracht, en nu blijft er niets anders over, dan om de pijnbank te gebruiken en het vuur te doen branden, en....’

‘Wat bedoelt die gek toch?’

‘Zij hebben hen gevonden.’

‘Wie hebben zij toch gevonden?’

‘Wel, de ketters.’

‘Dit dacht ik wel, en het verheugt mij dit te hooren.’

‘En de pijnbank te gebruiken en het vuur te doen branden,’ vervolgde hij, terwijl hij niet tegen haar, maar in zichzelven sprak, ‘en er zal veel bloed op de markt vloeien - en hij heeft het plan daartoe ontworpen, en ik heb hem geholpen, zonder het te weten. Moeder Brandt, gij zeidet daar zooeven, dat ik een gek was - nu, ik ben het ook!’

‘Maar wien hebt gij dan geholpen, jongen, hè?’

Hij lachte. ‘Neen, neen, gij zeidet zooeven, dat ik een gek was. Ik ben nu toch niet geheel een gek!’

En daarop begon hij een woest gezang aan te heffen, terwijl hij boven op een der broodkasten ging zitten, evenals hij jaren geleden had gedaan, trommelde met zijne hielen tegen het houtwerk, en knikte met een wijs gezicht de weduwe toe.

‘Wie is het, zegt gij? Ik zeg, dat ik het niet ben. Ja, vertel dit aan de buren. Wie is het? vraagt gij. En de gek praat als iemand, die beschonken is, en hij vertelt u alles, waarna gij het rechts en links aan anderen vertellen zult, totdat de geheele stad het weet. Hoor, moeder Brandt! ik zal u iets zeggen; maar gij moet mij beloven het niet verder te zullen vertellen.’

‘Gij zijt de eerste geweest,’ zeide de weduwe Brandt, ‘die mij ooit zeide, dat ik eene babbelaarster was.’

[pagina 74]
[p. 74]

‘Vergeef liet mij, moeder Brandt! en luister eens. Er was eens een kok, die een val met lokaas uitgezet had, en er was eene kat, die op een rat loerde; maar het lokaas in de val verlokte de kat, en zij trachtte met haar dikke pooten het te krijgen, en zie, de val pakte de kat, en de rat ontsnapte - het is eene gelijkenis, moeder! indien gij ooren hebt om te hooren.’

Dit gezegd hebbende, sprong hij van zijne zitplaats, verliet den winkel, en liet de vertoornde weduwe met haar eigen overdenkingen achter. Maar zij bleef niet lang alleen. Spoedig kwamen er buurvrouwen bij haar, en wel ten getale van drie. Doch niet de buurvrouw van de overzijde, daar zij, arme ziel, in de gevangenis zat, en het vooruitzicht had verbrand te zullen worden.

Buurvrouw nummer éen zeide, dat zij zich zeer verheugde over hetgeen er gebeurd was. De ketters waren er nu slecht aan toe, en een gestreng voorbeeld zou overal veel goed doen. Er waren er zestig gevangengenomen en tien in het gevecht gedood.

Buurvrouw nummer twee zeide, dat het getal, naar hetgeen zij gehoord had, minder groot was; maar buurvrouw nummer drie had van zeer goed onderrichte zijde vernomen, dat hun aantal nog grooter was.

Wat er ook van ware, de weduwe en hare vriendinnen waren het met elkander eens, dat zij allen, of zij weinig of veel in getal mochten zijn, verslagen moesten worden.

‘Maar misschien moet het beste van alles nog verhaald worden,’ merkte buurvrouw nummer twee aan, ‘dat duivelskind, de jongen, dien uw arme dwaas van een man met zooveel zorg opgevoed heeft, is ook gevangengenomen.’

‘Juist, wat ik verwachtte,’ zeide de weduwe. ‘Welnu, indien een goed woord van mij hem kon redden, zou het niet door mij gesproken worden; maar zijt gij wel zeker van hetgeen gij zegt?’

‘Een van de stadswacht vertelde het mij. Gij weet, dat de man, die den jongen uit uw huis nam, zijn eigen vader was. Welnu, zoo vader, zoo zoon. Daar zijn vader een Lutheraan was, werd hij het ook, en daarenboven begon hij te prediken,

[pagina 75]
[p. 75]

en maakte een groote opschudding. Hij was gisterennacht daar ook, toen de gevangenneming plaatsgreep, alsook zijn vader, en men zegt, dat hij alles aanwendde, om zijn vader te verdedigen.’

‘Wat gebeurde er in de kamer?’

‘Daarvan weet ik niets. Toen zij de lichten uitdeden, zoo zeide mij een van de stadswacht, deed men niets dan houwen en slaan, en niemand wist, van wien hij slagen ontving. Maar temidden dier worsteling heeft de jonge Veldenaar zijn vader door een valluik doen gaan en op deze wijze in eene boot gebracht, waarin zich nog verscheidene anderen bevonden. Zij staken van wal, en meenden, dat zij het gevaar ontkomen waren, toen eenigen der stadswacht hen ontdekten en alarm maakten. Spoedig achtervolgde hen een andere boot, waarin men uit alle macht roeide. Men haalde hen in, en toen....’

‘En toen,’ zeide buurvrouw nummer drie, ‘werden zij natuurlijk gevangengenomen.’

‘Misschien zult gij het mij kwalijk nemen, dat ik u moet tegenspreken,’ zeide buurvrouw nummer twee, die steeds den boventoon in het gesprek voerde, ‘maar het woord “natuurlijk” is hier niet op zijne plaats. Ik heb alles van een van de stadswacht vernomen, en deze zegt, dat die Lutheranen als woedenden vochten, dat de jonge man drie of vier wondde, en het niet opgaf, voordat hij ternedergeveld werd. Hij schijnt het bevel op zich genomen te hebben, en zoodra zij bespeurden, dat zij vervolgd werden, haalden zij de boot aan den wal; maar onze knapen waren hen te vlug af. Juist, toen de Lutheranen geland waren, kwamen ook zij aan den wal, weshalve het gevecht op den oever plaatsgreep. Het moet een vreeselijk gevecht geweest zijn. Om den jongen Veldenaar recht te doen wedervaren, moet men erkennen, dat hij alles in het werk stelde, om zijn vader te verdedigen; maar dit was natuurlijk tevergeefs. Eenigen hunner vluchtten; maar dit wilde hij niet doen, en aldus werden hij en zijn vader gevangengenomen, en zullen nu op de markt te pronk staan!’

‘En hoe eer hoe beter,’ zeide de weduwe Brandt. ‘Ik kon nooit dien jongen uitstaan. Hij heeft denzelfden aard als

[pagina 76]
[p. 76]

zijne moeder, en de appel valt niet ver van den stam, zooals gij weet.’

‘Juist, wat ik heb gezegd,’ zeide buurvrouw nummer een. ‘Wel, reeds den volgenden dag...’

En zoo sprekende, kwam het gesprek op meer algemeene onderwerpen, totdat een vierde buurvrouw in groote opgewondenheid binnentrad met het bericht, dat de buurvrouw aan de overzijde onder de gevangenen behoorde.

Helaas, strijdig met den gewonen loop der zaken in dergelijke buurpraatjes, behelsde het gepraat grootendeels volkomen de waarheid. De Lutheranen, die vervolgd werden, keerden zich plotseling om, vielen hunne vervolgers aan, en verkochten duur hun leven. Ook de jonge Veldenaar vocht dapper. Doch ten laatste werden zij allen overmand en naar het blokhuis of de gevangenis gesleurd, waar zij opgesloten en tot den ochtend alleen gelaten werden.

De gevangenis, waar zij gevangengezet werden, bevatte een groot aantal cellen. In eenige daarvan werden twee of meer gevangenen geworpen; maar de jonge Veldenaar en zijn vader werden in afzonderlijke cellen en wel geheel alleen opgesloten.

Het was donker en koud, en het eenige geluid, dat de stilte verbrak, bestond in het gekreun van den een of anderen ongelukkigen gevangene en den afgemeten stap van den schildwacht in de gang.

De gevangenen wisten zeer goed, dat hun toestand, hoe ellendig deze ook was, nog veel slechter zou zijn, wanneer de ochtend zou aangebroken zijn; want dan zouden zij met de rechters en den beul in aanraking komen. Hoewel de aandoeningen, die ieders borst vervulden, van verschillenden aard waren, zoo bezielde hen toch allen een gevoel van vreugde, dat zij waardig gekeurd werden, om te mogen lijden, hetgeen hen aanmoedigde, om in de beproeving, die hen verbeidde, getrouw te blijven. Eenige weinigen gevoelden zich nochtans geheel ternedergeslagen, en beklaagden zich over hun ongelukkig lot, zonder eenig gevoel van hoop, vertrouwen of moed te koesteren. Dit waren echter de uitzonderingen, en onder

[pagina 77]
[p. 77]

deze behoorde de man met de fonkelende oogen. Hij smeekte zijn cipier, om hem te laten ontsnappen, waarop deze hem, als antwoord op zijn vraag, uitlachte. Ook verzocht hij aan zijn cipier, of hij hem wilde mededeelen, wat er, volgens diens meening, met hem zou gedaan worden, waarop hij op een tal van gruwelen onthaald werd, die zijne haren bijna te berge deden rijzen. De gevangenen betoonden zich over het algemeen rustig. Zij hadden hun leven in de waagschaal gesteld, en hadden reeds jarenlang datgene verwacht, wat hun thans overkwam. Zij wisten, wat hun nu te wachten stond, weshalve zij niets verzochten of smeekten, hetgeen toch vruchteloos zou geweest zijn.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken