Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het uitgescheurde bijbelblad (ca. 1870-1880)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het uitgescheurde bijbelblad
Afbeelding van Het uitgescheurde bijbelbladToon afbeelding van titelpagina van Het uitgescheurde bijbelblad

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.40 MB)

Scans (35.77 MB)

XML (0.31 MB)

tekstbestand






Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

historische roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het uitgescheurde bijbelblad

(ca. 1870-1880)–Anoniem Het uitgescheurde bijbelblad : een tafereel uit de geloofsvervolging in de zestiende eeuw –rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

XX.
Onder Agatha's bescherming.

Temidden der duisternis, terwijl overal een diepe stilte heerschte, verrees van uit het welig groeiende onkruid en de planten aan den oever eene gestalte, die men, te oordeelen naar haar verscheurde en gehavende kleeding, voor het lijk van eene drenkeling had kunnen houden. Het lange haar was geheel nat en zat verward, en haar gewaad hing los en was bevlekt

[pagina 114]
[p. 114]

en verscheurd. Haar gelaat drukte vrees uit, en rillende van koude kroop zij den oever op. Het was Elizabeth, die door woest krijgsvolk en door wreede, listige priesters vervolgd werd.

Overal om haar heen heerschte duisternis, en een koude wind blies haar in het aangezicht. Zij lispelde een kort gebed. Dit gebed was niet in schoone woorden vervat, noch welsprekend; maar indien de kerkelijke gerechtigheid in die wreede stad hare woorden gehoord had, zouden afschuwelijke foltertuigen haar broze leden uit elkander gerukt, en sissende ijzers haar teeder lichaam gebrand hebben, want zij uitte een Protestantsch shibboleth.

Temidden der duisternis, van vrees bevende en van koude rillende, luisterde zij naar ieder geluid, en meende, dat iedere windvlaag haar schrik aanbrengen zou. Zij had sinds den ochtend geen voedsel genuttigd, en gevoelde zich flauw en moede. Toen zij een kleinen afstand afgelegd had, stond zij stil, om te overdenken, welken weg zij zou inslaan. Zij wist, dat de poorten der stad gesloten waren, en dat bij iedere poort eene wacht geplaatst was, zoodat zij binnen de muren der stad moest blijven. Indien zij daar bleef, zou zij, naar zij meende, gewis ontdekt worden. Aldus doolde zij door de donkere en stille straten rond, terwijl zij aan den vroegeren tijd dacht, toen zij zich met Martha en hare gouvernante tehuis bevond, en bedacht tevens, hoe geheel verschillend haar lot zou geweest zijn, indien haar vader even minzaam en haar toegenegen geweest was, als de meeste vaders zijn. Zij verlangde naar hem, evenals zij dit in vroegeren tijd gedaan had, toen zijn koude blik haar een ijskoude rilling aanjoeg. Maar hare hope was op een beteren Vader dan eenig vader hier op aarde gevestigd. Welk licht scheen daar aan de overzijde? Het was een dof licht, dat uit het venster eener bovenverdieping van een huis aan de tegenovergestelde zijde van den weg kwam. Een zonderlinge aandoening maakte zich van haar meester, toen zij de straat overstak, om zich daarheen te begeven, en herinneringen uit vroegeren tijd kwamen haar weder voor den geest. Het was het huis haars vaders, het verblijf harer kindsheid. De deur

[pagina 115]
[p. 115]

stond open, toen zij naar binnen keek in die zaal, waar Schouten zoo dikwijls gezeten had, terwijl hij zijne voeten warmde en zijn gele rosetten bedaard aanschouwde. Ja; daarginds was de trap, die naar hare kamer en die van Agatha leidde.

Zich nauwelijks bewust van hetgeen zij deed, door een zeker gevoel voortgedreven, dat zij niet kon bedwingen, trad Elizabeth de zaal binnen, en liep snel de trap op. Zij stond gedurende een oogenblik in de donkere gang, en luisterde. Een lang, klagend geluid, dat uit een aangrenzende kamer voortkwam, trof haar oor. Zij legde hare hand op de klink; maar de deur was gesloten. Nadat zij haastig de hand langs het paneel had laten gaan, vond zij het slot. De sleutel stak daarin. In het volgend oogenblik was de deur geopend, en Elizabeth stond in de tegenwoordigheid van Agatha.

Maar het was niet dezelfde Agatha van vroeger. Al haar woeste drift was bekoeld, en hare hardvochtigheid was geweken. Haar gelaat was gedurende de laatste twee dagen verouderd, alsof twintig jaren daarover heengegaan waren. Men moge spreken van de verwoestingen door den tand des tijds, wat zijn zij in vergelijking met de verwoestingen, die door verdriet aangericht worden? De tijd is loom, in vergelijking met hetgeen smart kan voortbrengen. Een enkele nacht, dien men in verdriet doorbrengt, is voldoende, om het haar te doen wit worden en het gelaat met rimpels te overdekken.

Toen Agatha de oogen opsloeg en Elizabeth zag, meende zij, dat zij een geest zag. Maar na een oogenblik hierover nagedacht te hebben, kwam zij tot de overtuiging, dat het haar voormalige leerling was. Weinige dagen vroeger zou zij haar aangevlogen, de deur gesloten, om hulp geschreeuwd hebben en naar Van Linschoten gegaan zijn, om, met haar ernstigen glimlach op het gelaat, te verhalen, wie zij gevangengenomen had, en zou eerbiedig op het ‘Pax vobiscum’ van vader Anselmo het hoofd gebogen hebben. Thans legde zij haar vinger op de lippen; ging, zonder eenig geruisch te maken, de kamer door, en deed de deur dicht. Daarop viel zij het meisje weenende om den hals, en kuste haar met de teederheid eener moeder.

[pagina 116]
[p. 116]

‘Mijn lieve Elizabeth! waarom hebt gij het gewaagd hier te komen? Kan het lam bij den wolf een veilige schuilplaats zoeken?’

‘Ik ben een verworpene. Ik word vervolgd, ben zwak, hongerig en stervende. Werwaarts zal ik anders gaan dan naar het huis mijns vaders?’

‘Gij hebt hier geen vader. Hij heeft nimmer de liefde eens vaders voor u gekoesterd. Hij zal de eerste zijn, die u tot de levenswijze, die gij verlaten hebt, doet teruggaan - ja, misschien tot nog iets ergers.’

‘o, Agatha! ik gevoel, dat ik niet lang meer zal leven. Laat mij hier sterven.’

‘Neen, dat mag niet zijn. Ik weet, dat het u erger zou zijn dan de dood, indien gij ontdekt werdt.’

‘Maar Agatha! gelooft gij niet, dat hij door mijne tranen bewogen zou worden?’

‘Bewogen!’ zeide zij. ‘Hij bezit geen hart, dat bewogen kan worden.’

‘Maar, Agatha! wat zijt gij veranderd!’

Agatha liet het hoofd hangen. ‘Ik heb een harde les ontvangen bij het licht der vlammen, die op gindsche markt opgestegen zijn. Het eenige wezen, dat ik liefhad, is daar vermoord! Ik heb mijn vroeger leven leeren nagaan. o, Barmhartige Heer! o, Gewonde, gekruisigde Heiland! heb deernis met mij, spaar mij!’

Elizabeth nam nu dicht bij den haard plaats.

‘Agatha!’ zeide zij, ‘ik gevoel, dat ik u dezen nacht niet verlaten kan. Indien ik gevangengenomen word, moet ik sterven, en indien ik weder verder ronddool, moet ik ook sterven. Laat mij dus hier sterven.’

Agatha haalde een stuk brood en een beker wijn tevoorschijn, en drong haar om te eten en te drinken.

‘Wanneer gij dit gebruikt hebt, zult gij u beter gevoelen en nieuwen moed gekregen hebben. Daarna kunt gij, in een mantel gewikkeld, verder gaan.’

‘Ach, Agatha! Om te sterven?’

‘Neen, om te leven. Indien gij hier blijft, brengt gij ande-

[pagina 117]
[p. 117]

ren in gevaar. Ik spreek niet van mijzelve; maar uw vader heeft op het Evangelie gezworen, dat hij zijne hand niet verroeren zal, om u van de pijnbank te redden.’

‘Mijn Vader in den hemel is machtiger dan mijn vader op de aarde. Zijn wil geschiede, Agatha! Wij kunnen slechts eenmaal sterven.’

Terwijl zij sprak, vernam men een zwaren stap in de gang. Deze naderde steeds de kamer, waarin zij beiden met elkander spraken. Beiden herkenden dien stap. Het was die van Van Linschoten. Terstond wierp Agatha een kleine deur open, die den toegang tot een andere kamer verleende, en wenkte Elizabeth die binnen te treden. Zij voldeed hieraan, en toen zij den drempel overschreed, sloot Agatha de deur achter haar dicht, en knielde voor een crucifix, De zware stap kwam al nader, en hield eindelijk stil. Eene hand trok de klink op, en de deur werd geopend. Van Linschoten verscheen aan den ingang der kamer. Zijn anders bleek gelaat was vuurrood.

‘Wat beduidt dit...’ Hij zweeg, toen hij zag, dat zijne gevangene bad, sloeg een kruis, en herhaalde: ‘Miserere mei, Deus.’

Agatha keerde zich naar hem toe.

‘Wat wilt gij van mij?’

‘Vergeef mij,’ antwoordde hij, ‘maar ik had den bedienden geboden uwe deur te sluiten - voor uw bestwil, ik verzeker het u - en nu vind ik haar open.’

‘Bestraf de bedienden dan over hunne nalatigheid,’ zeide zij; ‘maar is het geoorloofd iemand, die u geene gehoorzaamheid verschuldigd is, gevangen te houden?’

‘Gij moet dit niet zoo uitleggen. Gij waart koortsachtig, tot razernij vervoerd...’

‘Gij hebt gelijk, maar door wiens schuld?’ Hij mompelde eenige woorden, half tot troost en half te zijner verdediging, bad den heiligen haar in hunne hoede te nemen, en vertrok.

Hij draaide den sleutel in het slot om, en benam haar daardoor den weg der ontsnapping. Nauwelijks was hij vertrokken, of Elizabeth kwam uit hare schuilplaats weder tevoorschijn.

[pagina 118]
[p. 118]

‘o, Agatha! Ik hoorde zijne stem, en ik was bevreesd. Ik sloop de kamer door, alsook de beide volgende vertrekken, totdat ik in de kamer kwam, die ik eens de mijne noemde. Ik herkende die; ja, het was mijne kamer.’

‘Gij hebt gedroomd. De deuren zijn allen gesloten.’

‘Waarlijk niet, kom mede en zie.’

‘Geduld, geduld! Ga hier bij den haard zitten, en eet eenig brood.’

Elizabeth deed dit. Daarop spraken zij op fluisterenden toon met elkander; doch zij vernamen geen enkel geluid, dat haar kon verontrusten, en na verloop van een half' uur waagden zij het de lamp op te nemen en daarmede naar de aangrenzende kamer te gaan. Deze kamer kwam in een andere uit, en de deur, die daartoe den toegang verleende, was, zooals Elizabeth gezegd had, niet gesloten. Voortgaande, kwamen zij in een derde kamer, en traden vandaar het vertrek binnen, waarin de ongelukkige vluchteling haar eerste kindsche jaren doorgebracht had. Daar was het kleine bidvertrek, waarin zij zoo dikwijls met een kloppend hart een lofzang aan de heilige Maagd gezongen had, en daar de legerstede, waarop zij zich zoo dikwerf in slaap geweend had, en waar zij zoo menigmaal gedroomd had.

‘o, Agatha! laat mij hier den nacht doorbrengen.’

‘Neen, Elizabeth! dit mag ik u niet toestaan.’

‘Agatha! het moet.’

Daarop kleedde zij zich, met behulp van Agatha, gedeeltelijk uit, wikkelde zich in een dikken mantel, en legde zich ter rust. Agatha knielde naast haar neder, kuste haar gelaat, prevelde een gebed, en deed haar beloven, dat zij den geheelen nacht in die kamer zou vertoeven. Daarna werd Elizabeth alleen gelaten, en Agatha sloot de deur van buiten, en keerde naar haar eigen kamer terug.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken