Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het uitgescheurde bijbelblad (ca. 1870-1880)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het uitgescheurde bijbelblad
Afbeelding van Het uitgescheurde bijbelbladToon afbeelding van titelpagina van Het uitgescheurde bijbelblad

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.40 MB)

Scans (35.77 MB)

XML (0.31 MB)

tekstbestand






Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

historische roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het uitgescheurde bijbelblad

(ca. 1870-1880)–Anoniem Het uitgescheurde bijbelblad : een tafereel uit de geloofsvervolging in de zestiende eeuw –rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

XXIII.
Martha's verhoor.

De stedelijke raad en de geestelijke overheden waren bijeen, en zaten op hunne plaatsen, toen de stadsklerk aan de tafel ging staan en, alvorens de zitting begon, zijne ganzepen op een stuk papier beproefde. Een half dozijn van de stadswacht stond in de zaal op schildwacht, en achter een lage balie, aan het verste gedeelte der zaal, stond Martha, terwijl zij bitter schreide.

De raadsvergadering besprak de beschuldiging, die tegen de vrouw, die voor hen stond, ingebracht was, en wel, of zij haar zouden behandelen als iemand, die verdacht werd gehouden eene ketterin te hebben gehuisvest, of haar van ketterij zouden beschuldigen. Op het laatste werd het meest aangedrongen, en op dien grond werd er eene beschuldiging tegen haar ingebracht. De voorzitter opende de vergadering.

‘Gevangene! gij bevindt u voor dit eerwaardig gerechtshof als beschuldigd van eene misdaad, die aan onze wetten als de snoodste bekend staat. Men heeft ons onderricht, dat gij u aan de leerstellingen der kettersche sekte verbonden, tot haar behoord en hare belangen bevorderd hebt, en wij bezweren u, bij uwe hoop op vrijspraak voor dit hof en uwe vrijspraak voor den rechterstoel hiernamaals, naar waarheid en

[pagina 133]
[p. 133]

oprecht op de tegen u ingebrachte beschuldiging te antwoorden.’

Martha's tranen waren haar eenig antwoord.

‘Hebt gij van de sekte der nieuwe leer hooren spreken?’

‘Iedereen heeft dit. Men spreekt over haar door het geheele land.’

‘Wat denkt gij van haar?’

‘De meening van een arme, zwakke vrouw kan slechts van weinig waarde zijn; maar ik heb nooit eenig kwaad van haar gedacht.’

Er ontstond een gemompel van verontwaardiging.

‘Kent gij de leerstellingen, die zij leert?’

‘Ik weet slechts weinig daarvan, en toch komt het mij voor, dat er in dat weinige veel goeds gelegen is. Ja, zij leeren ons God te beminnen en te vreezen, en zóo te handelen, als wijzelven gaarne zouden behandeld worden.’

‘Ketterij!’ riep een der vergadering uit. Vader Anselmo legde hem nochtans het zwijgen op, daar hij bemerkte, dat deze persoon er hoegenaamd geen begrip van had, waarin ketterij eigenlijk bestond, en merkte op zachten toon aan:

‘Vrouw Schouten heeft in al hetgeen zij gezegd heeft, volkomen gelijk. Dit wordt door alle brave en rechtschapen menschen onderwezen; maar dit is niet het eenige, wat de ketters leeren.’

Martha zag hem smeekend aan. ‘o Vader Anselmo! gij kent mij. Gij kunt mij helpen. Waarlijk, ik ben niet zoo schuldig, als men vermoedt.’

‘Geduld. Wij moeten de waarheid uitvorschen. Beantwoord de vragen, die u gedaan worden. Het hof zal zich genadig omtrent u betoonen, indien gij de waarheid spreekt.’

De voorzitter vervolgde: ‘Wien erkent gij als den eerste in het Koninkrijk der hemelen?’

Martha zag de zaal in het rond, daar zij bijna geen antwoord daarop durfde geven. Eindelijk zeide zij:

‘Een klein kind.’

Er heerschte een groote verontwaardiging in de zaal. Dit was volkomen ketterij - een volkomen verloochening van het

[pagina 134]
[p. 134]

oppergezag van den paus. Deze vrouw kende blijkbaar beter haar Bijbel, dan haar getijboek. Men vroeg vervolgens:

‘Zeg ons openhartig, door wien wordt den geloovige de toegang tot den hemel verzekerd?’

‘Door Jezus Christus.’

De verontwaardiging nam toe. Grooter bewijs van ketterij kon niet gegeven worden. Moest men de gevangene onderrichten, dat de sleutels des hemels aan den vorst der apostelen, aan den paus, toevertrouwd waren? Was het noodig, dat men de gevangene herinnerde aan de woorden, waarmede die opdracht plaatsgegrepen had?

De gevangene betuigde slechts, dat zij geen priester, geen geleerde was, om dit alles te kunnen betwisten; maar dat zij slechts een eenvoudige vrouw was, die om genade verzocht.

‘Verantwoord u, vrouw! en spreek duidelijk. Gelooft gij aan de leerstellingen der Katholieke kerk?’

‘Ik ben daarin opgevoed.’

‘Hebt gij steeds uw godsdienstige plichten nagekomen?’

‘Ik ben een zondig, dwalend mensch, en heb veel verzuimd, wat ik had moeten doen.’

‘Gij hebt den biechtstoel niet bezocht?’

‘Neen.’

‘Dit alleen komt ons reeds verdacht voor. Zeg ons, wie kan de zonden vergeven?’

Martha antwoordde hierop terstond:

‘Dat kan God alleen doen.’

‘Ketterij - volslagen ketterij!’

‘Maar dit staat toch in Gods Woord geschreven.’

‘En hebt gij dan de Schriften onderzocht? Waarlijk, wij predikers zullen nog iets nieuws moeten leeren, wanneer vrouwen ons in de godgeleerdheid gaan onderrichten.’

‘Vergeef mij,’ zeide Martha, ‘indien ik iets verkeerds gezegd heb. Ik meende slechts de waarheid te zeggen.’

‘Zwijg. Het is klaar en duidelijk, dat gij u met de ketters vereenigd hebt. Anders zoudt gij hun verderfelijke leer niet zoo goed kennen. Het ware goed voor u, indien gij dit spoedig vergat, of, bij den heiligen Paulus, het vuur zal u zuiveren!’

[pagina 135]
[p. 135]

Martha leunde met het hoofd op de balie, en weende bitter.

‘Uw man, die aartsdeugniet, heeft ongetwijfeld met u over deze zaken gesproken. Hij zal daarvoor hangen - en gij beiden zijt het met elkander eens - een Ananias en Saffira - om de heilige kerk te bedriegen, hè! Bij het bloed der martelaren, de kerk draagt het zwaard niet tevergeefs.’

‘o, Ik bid u, spaart mij, ik weet van niets. Ik wil niets tegen de waarheid ondernemen. Hebt deernis met mij, ongelukkige vrouw - spaart mij!’

‘Beantwoord mijne vraag. Is het den onwetende geoorloofd de Schrift te lezen?’

‘Ik weet het niet,’ zeide Martha, ‘maar ik wilde wel, dat het mogelijk ware, dat allen de hemelsche openbaringen konden lezen.’

‘Ketterij! Volslagen ketterij! Zeg ons rondborstig, hebt gij de Schrift gelezen?’

‘Ik heb eenige weinige hoofdstukken gespeld.’

Er ontstond op dit gezegde een gemompel in de vergadering.

‘En waar, wanneer en hoe kwaamt gij aan deze weinige hoofdstukken?’

Martha aarzelde, maar slechts voor een oogenblik. Zij bemerkte, dat eene ontkenning niets zou baten, en antwoordde op duidelijken toon:

‘In het huis van mijn man.’

‘En met zijne toestemming?’

‘Neen.’

‘En aan wien behoorde het boek?’

‘Het werd in onze woning gebracht door een ongelukkig meisje, dat mijn man op zekeren avond halfdood op den openbaren weg gevonden had.’

‘Dit onderstelden wij. De naam van het meisje?’

‘Elizabeth Van Linschoten.’

‘Wist gij, toen gij haar eene schuilplaats verleendet, dat zij eene vluchteling uit een klooster was?’

‘Neen - wij wisten dit niet dan langen tijd daarna.’

‘Gij verkreegt hiervan dus door de aangeboden belooning zekerheid?’

[pagina 136]
[p. 136]

‘Neen, wij waren reeds vroeger met die belooning bekend. Wij wisten het niet eer met zekerheid, dan nadat wij de waarheid van haar eigen lippen vernomen hadden.’

Anselmo sprak op zachten toon:

‘Een verkeerd geplaatste teederheid van uwe zijde zal tot zeer ernstige gevolgen leiden. Het was uw plicht geweest, den vader van het meisje met hare verblijfplaats bekend te maken.’

‘Ik beminde haar, alsof zij mijn eigen kind was, zoodat ik dit niet kon doen. Misschien zou ik daaraan beter gedaan hebben.’

‘Zwijg!’ beval haar de voorzitter. ‘Volgens uw eigen belijdenis hebt gij aan een voortvluchtige vrouw eene schuilplaats verleend. Wees oprecht - waar bevindt zich thans het meisje?’

‘Dit is iets,’ antwoordde Martha, ‘dat ik niet weet.’

‘Roep den soldaat Wouters.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken