Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1780 (1780)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1780
Afbeelding van Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1780Toon afbeelding van titelpagina van Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1780

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.35 MB)

Scans (40.28 MB)

XML (3.34 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1780

(1780)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Natuurlyke historie van de ortolaan.

(Volgens den Heer de montbeillard, Medeschryver van den Heer de buffon.)

 

't Is zeer waarschynlyk dat onze Ortolaan geen andere Vogel is dan de Miliaria of Gerstvogel van varro, dus geheeten om dat men denzelven met Gerst vet mestte; en 't heeft niet minder gronds dat men de Cenchramos van aristoteles en plinius voor denzelfden Vogel te houden hebbe: want die naam is blykbaar gevormd van het woord χϵνχϱὶς 't welk Gerst betekent; en 't geen veel kragts byzet aan deeze waarschynlykheden, uit de woordnfleiding opgemerkt, is, dat onze Ortolaan, alle eigenschappen bezit, welke aristoteles aan zynen Cenchramos, en varro aan zyne Miliaria, toekent.

Voor eerst is de Cenchramos een Trekvogel, die, volgens aristoteles en plinius, de Kwartels en andere Trekvogels vergezelt. - Ten tweeden laat de Conchramos zyn geluid by nagt hooren: 't welk de twee ge-

[pagina 367]
[p. 367]

melde Natuurkundigen heeft doen zeggen, dat hy, zonder ophouden, zyne reisgenooten den tocht herinnert, en dag en nagt aanport om den weg te vervorderen. - Ten derden maakte men, ten tyde van varro, de Miliarias vet, even als de Kwartels en Lysters, en verkogt ze gemest aan de hortensiussen en lucullussen. - Dit alles komt met onze Ortolaan overeen. Deeze is een Trekvogel, een menigte Vogelbeschryvers en Vogelvangers zyn des getuigen; - deeze zingt by nagt, volgens het berigt van kramer, frisch - en eindelyk levert hy, vetgemaakt, een zeer lekker beetje uit.

In de daad, de Ortolaanen zyn niet altoos vet, wanneer men ze vangt, doch 'er is eene wyze om ze vet te mesten, welke zeer vast gaat. Men zet ze in een zeer donker vertrek, dat is, een vertrek waar in het daglicht niet kan schynen: hier houdt men steeds lantaars brandende, ten einde de Ortolaanen dag en nagt niet kunnen onderscheiden: in dit vertrek laat men ze loopen, zorgdraagende om ze genoegzaam van haver en gerst te voorzien: op deeze wyze leevende, worden ze buitengemeen vet, en zouden aan overmaat daar van sterven, indien men dit niet voorkwam met ze tydig to dooden. Heeft men dit tydstip juist getroffen, dan leveren de Ortolaanen, een keurig lekker vet brokje uit: waar van men, ter oorzaake van de vetheid, zeer weinig kan eeten. De altoos wyze Natuur schynt altoos wansmaak by 't buitenspoorige gevoegd te hebben, om ons voor onmaatigheid te hoeden.

Men kan niet lochenen, dat de lekkerheid van het vleesch, of liever van het vet, deezer Vogelen, meer aan derzelver beroemdheid heeft toegebragt, dan de fraayheid van hun Zang. Ondertusschen zingen zy, in eene vlugt opgeslooten, in het voorjaar, omtrent even als de Geelgorssen; en doen het ook, gelyk ik hier boven aanmerkte, des nagts, wanneer de Geelgorssen zich niet laaten hooren. In Landen, waar deeze Vogels veelvuldig en by gevolge wel bekend zyn, als in Lombardye, worden niet alleen voor de tafel gemest; maar ook om den zang gehouden. De Heer salerne vindt eene streelende zagtheid in de stem deezer Vogels. Deeze laatstgemelde verordening is voor hun de gelukkigste, maake dat zy beter behandeld worden, en te langer leeven: want men heeft 'er belang by, om, door ze al te vet

[pagina 368]
[p. 368]

te mesten, niet van den zang te berooven. Wanneer zy een geruimen tyd by andere Vogels zyn, neemen zy wel iets van derzelver zang over, boven al, zo zy 'er jong by geplaatst worden: doch ik weet niet dat men ze ooit geleerd heeft woorden te spreeken of airtjes te zingen.

Deeze Vogels vertoonen zich doorgaans met de Zwaluwen, of een weinig naa dezelve, in Frankryk, en vergezellen de Kwartels, of gaan ze een weinig voor. Zy komen uit Neder-Provence en tot in Bourgogne, bovenal in de warmste streeken, waar Wynstokken zyn; egter raaken zy de Druiven niet aan; maar eeten de Insecten, die op de takken en bladeren kruipen. By hunne aankomst zyn ze vry mager: dewyl het in den paartyd is: ondertusschen kan men ze, ondanks dit nadeelig tydperk, vet maaken, met ze eerst haver, vervolgens hennipzaad, en eindelyk gerst, te geeven. Zy vervaardigen de nesten in de wyngaardranken, en maaken ze slordig, omtrent even als de Leeuwriken; het Wyfje legt vier of vyf grauwe eitjes en broeden meesten tyds tweemaal 's jaars. In andere Landen, als in Lotharingen, maaken zy het nest op den grond, en kiezen daar toe boven al de Koornlanden.

Het jonge Gezin begint de eerste dagen in Augustus uit de Zuidlyke Landschappen op te trekken, de Ouden gaan niet weg voor in September, en zelfs op 't einde dier Maand. Zy houden zich op omtrent Saint Chaumont, en vallen in de Haverlanden, op welk Veldgewas zy zeer gesteld zyn; daar onthouden zy zich tot dat de eerste koude komt, worden 'er vet, en zo log, dat men ze met stokken kan dooden: zo ras de koude zich laat voelen, zetten zy hun weg voort na Provence: als dan zyn ze goed om te eeten, inzonderheid de Jongen; doch het valt bezwaarlyker deeze over te houden, dan die men by de aankomst vangt. In Béarn heeft men desgelyks twee overtochten der Ortolaanen, en by gevolge twee tyden dat men 'er jagt op maakt, de een in de maand Mey, de ander in October.

Eenige agten deeze Vogels uit Italie herkomstig, van waar zy zich over Duitschland en andere Landen zouden verspreid hebben: dit is niet onwaarschynlyk, schoon ze thans in Duitschland nestelen, waar men ze met de Geelgorssen en Vinken vangt: maar Italie is een veel vroeg-

[pagina 369]
[p. 369]

tydiger bebouwd Land: daarenboven is het niet zeldzaam te zien, dat deeze Vogelen, wanneer zy, op hunnen weg, eene Landstreek ontmoeten, welke hun aanstaat, zich daar vestigen, en 't zelve voor hun Vaderland neemen, dat wil zeggen, daar voortteelen. Volgens den Heer lottinger, is 't niet veele jaaren geleden, dat zy zich nedergeslaagen hebben in een kleine streek van Lotharingen, tusschen Dieuse en Mulée, waar zy broeden, hunne Jongen kweeken, en tot het Najaar blyven, wanneer zy vertrekken om in den voortyd weder te verschynen.

Haare reistochten bepaalen zich niet tot Duitschland. Linnaeus zegt dat zy in Zweeden voorkomen, en hy bepaalt de maand Maart tot den tyd huns vertreks. Doch men hebben zich geenzins te verbeelden, dat zy zich algemeen verspreiden in alle landen tusschen Italie en Zweeden. Zy komen bestendig in de Zuidlyke Landschappen van Frankryk, zomtyds neemen zy den weg door Picardye: maar men ziet ze bykans nimmer in het zuidelykst deel van Bourgogne, en Brie in Zwitzerland, enz. Zy worden met netten en den lymstang gevangen.

Het Mannetje heeft een geelen hals met een aschgrauwen rand: rondsom de oogen 't zelfde geel; de borst, de buik, en de zyden rood met eenige vlekken, van waar zy in 't Italiaansch den naam Tordino draagen: de onderdekveeren van den Staart hebben dezelfde kleur; doch helderder; de kop en de hals zyn olyfkleurig, het bovenlyf is kastanje bruin met zwart doormengd; de stuit en de bovendekveeren van den staart zyn eenpaarig kastanje bruin; de vleugelpennen zwart, de slagpennen van buiten grauw, de middelste rood; de bovendekveeren bruin en rood door een gemengd: de benedenste zwavelgeel; de staartpennen zwart, met rood geboord, en de twee buitenste met wit, en eindelyk den bek en pooten geelagtig.

Het Wyfje is aschgrauwer op den kop en aan den hals, en heeft de geele vlek niet onder de oogen: over 't algemeen is de Pluimadie van de Ortolaanen aan zeer veele verscheidenheden onderworpen. Zy zyn een weinig kleinder dan de Huis-mosch.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken