Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1780 (1780)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1780
Afbeelding van Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1780Toon afbeelding van titelpagina van Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1780

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.35 MB)

Scans (40.28 MB)

XML (3.34 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1780

(1780)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 417]
[p. 417]

Natuurlyke historie van den sneeuwvogel.

(Volgens den Heer de montbeillard, Medeschryver van den Heer de buffon.)

 

De Sneeuwvogel, in 't Latyn Fringilla Albicans ook Nivalis Avis, in 't Fransch l'Ortolan de Neigte, in 't Hoogduitsch Schneevogel, in 't Engelsch Sealark, in 't Zweedsch Snoespurf, in 't Laplandsch Alaipy, in 't Deensch Sneckok, in 't Noorweegsch Sne-efugl, in 't Groenlandsch Kopanoarsuch, geheeten, verkiest de bergen van Spitsbergen, de Laplandsche Alpen, de Kusten van Hudsonsbay, en misschien nog Noordlyker gelegene plaatzen, voor zyn liefste verblyf, geduurende het schoone Jaarsaisoen, indien men, in zo guure lugtstreeken, anders van een schoon Jaarsaisoen mag spreeken. Men weet van welk een invloed de lugtstreeken zyn op de kleur van het Hair der Viervoetige Dieren, en op de Pluimadie der Vogelen, en men behoeft zich, derhalven, niet te verwonderen, dat deeze Vogel, in den Winter, wit is, gelyk linnaeus optekent, noch ook over de verscheidenheden, welke men in deeze soort ontmoet, en welker geheel verschil bestaat in meer of min wit, zwart of ros. Men bemerkt terstond dat de zamenvoegingen van deeze drie hoofdkleuren geduurig moeten veranderen, naar gelange de Zomer-Pluimadie zich met die des Winters verwisselt: en dat elke waargenomene zamenvoeging, voor een groot gedeelte van den tyd der waarneeminge afhangt: dikwyls zal dezelve ook afhangen van de maate van koude die deeze Vogels hebben doorgestaan: want men kan hun een geheel jaar de Zomer-Pluimadie doen behouden, met ze, geduurende den Winter, in een Kachel kamer, of een ander warm vertrek, op te sluiten.

In den Winter heeft het Mannetje, den Kop, den Hals, de Dekvederen der Vleugelen, en 't geheele Benedenlyf, zo wit als Sneeuw, alleen op den Kop met een ligt en als doorschynend ros mengzel, de Rug zwart, de Vleugel- en Staartpennen half zwart en wit; in den Zomer verspreiden zich, over den Kop, den Hals, het Onderlyf, en zelfs over den Rug, rosagtige

[pagina 418]
[p. 418]

streepen, meer of min donker van kleur; doch nooit zo donker als by het Wyfje, in welke die kleur, om zo te spreeken, de heerschende is, en langwerpige streepen vormt. Eenige zyn aan den Hals aschverwig, en aschkleurig met bruin gemengd op den Rug; zy hebben een purperen kring rondzom de Oogen, en rood aan den Kop. De kleur van den Bek is ook aan verandering onderworpen, nu eens geel, dan eens aschverwig, aan het grondstuk, en bykans bestendig zwart aan de punt. In alle zyn de Neusgaten rond, een weinig verheeven, en bedekt met kleine vederen; de Tong is een weinig gevorkt, de Oogen zyn klein en zwart; deeze kleur hebben ook de Pooten, doch nu eens donkerder, dan eens ligter.

De Sneeuwvogels verlaaten het Gebergte, waarin zy zich onthouden, wanneer de vorst en de sneeuw hun het voedzel ontneemt; dit bestaat grootendeels uit de vrugt eener soort van Berkenboomen, en eenige andere dergelyke gewassen. Als men ze opgeslooten houdt, gewennen zy Haver te eeten, die zy behendig uitpluizen; ook gebruiken zy groene Erweten, Gerst, Hennipzaad, enz. doch dit laatste doet ze vet worden, en daar door ongemak krygen.

In den Voortyd keeren zy weder na het Sneeuw- en Ysgebergte; schoon zy niet altoos denzelfden weg houden, ziet men ze doorgaans in Zweeden, in Saxen, in Neder Silezie, in Poolen, in Rood Rusland, in Podolie, in Engeland, in het Landschap Yorck. Zeer zeldzaam vertoonen zy zich in het Zuiden van Duitschland; in Zwitzerland en Italie zyn ze bykans onbekend.

Ten tyde van hun overtocht, vertoonen zy zich aan de groote wegen, aazende op 't kleine Graangewas en alles wat hun tot voedzel kan dienen, als dan worden ze gevangen. Men zoekt ze om de zonderlingheid van hunne Pluimadie, en de lekkerheid van hun vleesch; en geenzins om hun zang: want men hoort ze in den opgeslooten staat nimmer zingen, en al hun bekende wildzang bestaat in een niets betekenend getjilp, of een scherp geluid, gelykende naar dat van een Meerkol, 't welk zy doen hooren als men ze wil aanraaken. Voorts moest men, om over deeze byzonderheid regt te oordeelen, hun hooren in den paartyd, wanneer de stem der Vogelen best is, en andere, dan de gewoone, toonen

[pagina 419]
[p. 419]

slaat. Men weet niets van derzelver broeden, noch van de plaatzen waar zy dit werk verrigten: buiten twyfel doen zy het op de plaatzen van hun Zomerverblyf; doch men vindt in de Laplandsche Alpen niet veele Waarneemers.

Deeze Vogels hebben geen vermaak in op takken te roesten, zy houden zich op den grond, waar zy loopen en springen, gelyk onze Leeuwrikken, waar van zy de gedaante, de houding, enz. hebben: doch van welke zy verschillen, door den Bek, de Tong, en, gelyk wy gezien hebben, door de kleuren, het doen van groote reizen, en het verblyf in de Sneeuwgebergten.

Men heeft opgemerkt, dat zy 's nagts niets of althans zeer weinig slaapen, en, zo ras het daglicht begint aan te breeken, aan 't beweegen gaan. Dit is, misschien, de rede waarom zy geduurende den Zomer zich gaarne onthouden op de hooge bergen in 't Noorden, waar men in dat Jaarsaisoen geen nagt heeft, en zy dus geen oogenblik van hun slaaploos leeven behoeven te verliezen. De langte van den Sneeuwvogel is zes en een halve duim.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken