Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1780 (1780)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1780
Afbeelding van Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1780Toon afbeelding van titelpagina van Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1780

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.35 MB)

Scans (40.28 MB)

XML (3.34 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1780

(1780)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Natuurlyke historie van de geelgorst, of geelvink.

(Volgens den Heer de montbeillard, Medeschryver van den Heer de buffon.)

 

De Geelgorst, in 't Latyn Emberiza Flava, in 't Italiaansch Cia megliarina, in 't Hoogduitsch Gauelammer, in 't Engelsch Yellow ham, in 't Fransch Bruyan, in 't Zwitschersch Emmeritz, in 't Zweedsch Groening, geheeten, heeft dat Beenig Knobbeltje binnen in de Bovenkaak, 't welk ten onwederspreekbaaren blyke strekt, dat zy tot het geslacht der Ortolaanen behoort, en behalven 't zelve verscheide andere trekken van overeenkomst, zo in de uitwendige gedaante van den Bek en den Staart, als in de evenredigheid der andere Leden, en in de lekkerheid van 't vleesch. Dit is geelagtig van kleur, en men wil, volgens schwenckfeld, dat het ten geneesmiddel tegen de Geelzugt strekke, en zelf, dat men, om van die kwaale hersteld te worden, alleen dien Vogel hebbe aan te zien, welke door dit aankyken de geelzugt krygt en sterft. De Heer salerne merkt op, dat de Geelgorst een geluid slaat, zeer met dat van de Ortolaan overeenkomende.

Verscheide keeren broeden de Geelgorsten, en de laatste keer in September: zy maakt haar nest op den grond, onder een opgeworpen aardhoop, onder een haag of plant, en, in alle deeze gevallen, met weinig voorzorge; zomtyds vervaardigt zy 't zelve op de laagste takken van hakhout en kreupelbosch; doch dan gaat zy met meer omzigtigheids te werk; stroo, mosch, en drooge bladeren, dienen tot het buiten bekleedzel, dunne wortel-vezeltjes, fyn stroo, hair en wol, strekken tot het bekleedzel van binnen; de Eytjes, meest vier of vyf in getal, zyn, met onderscheide bruinkleurige stip-

[pagina 519]
[p. 519]

pen op een witten grond, 't veelvuldigst aan het dikke einde.

Het Wyfje broedt met zo veel bezorgdheids, dat het zich dikwyls, op den vollen dag, met de hand laat vangen. Deeze Vogels voeden hunne Jongen met Graanen, Insecten, en zelfs met Springhaanen, zorgdraagende om de bedekzels der vleugelen, als te hard en te zwaar om te verteeren, weg te neemen. Zy behooren tot de Graaneetende Vogelen; doch dit belet niet dat zy ook op Insecten aazen; Gerst en Hennipzaad verkiezen zy boven alle andere Zaaden. Zy onthouden zich des Zomers in het hout, by de haagen en kreupelboschjes, zomwylen in de wyngaarden, doch bykans nimmer in het binnenste der wouden: des Winters zoekt een gedeelte eene andere Lugtstreek op, de overblyvende verzamelen zich by een, vervoegen zich by de Vinken, de Mosschen, enz. en vormen talryke benden, boven al by regenagtig weer: zy naderen de koornschuuren, en komen zelfs in de Steden: langs de groote wegen vliegende, waar zy voedzel vinden, aan de haagen en in den drek der paarden: ten dien tyde zyn ze bykans zo gemeenzaam als de Mosschen. Zy hebben een schielyke vlugt, en zetten zich neder, wanneer men zulks het minst verwagt, en doorgaans in het digtst der bladeren, zelden op een enkelen tak. Hun wildzang bestaat meestentyds uit zeven nooten, waar van de zes eerste gelyk en eentoonig zyn, en de laatste veel scherper klinkt en langer uitgehaald is, tï, tï, tï, tï, tï, tï, tï, tï -. Volgens eenigen hebben zy nog deezen anderen zang, vingerot, vingerot, vingerot, titchye. Olina zegt, dat ze voor een gedeelte den wildzang nabootzen der Vinken, met welke zy in benden vliegen. Fritsch beweert, dat ze iets van den zang der Kanarievogelen aanneemen, wanneer zy dien jong hooren, en voegt 'er by, dat de halfslachtige van een Mannetjes Geelgorst uit een Wyfjes Kanarievogel herkomstig, beter dan den Vader zingt. De Heer guys verzekert, dat de Zang der Geelgorsten met de maand Augustus aangenaam wordt, en aldrovandus gewaagt ook van derzelver fraaijen wildzang.

Door geheel Europa vindt men de Geelgorsten verspreid, van Zweeden af tot in Italie, en gevolglyk kunnen zy zich aan zeer verschillende lugtstreeken gewennen, 't geval der meeste Vogelen, die meer of min ge-

[pagina 520]
[p. 520]

meenzaam met de Menschen verkeeren, en de voordeelen der zamenleeving weeten te smaaken.

Het Mannetje trekt het oog door den glans der geele veeren, die het op den Kop en het benedenste gedeelte des Lyfs heeft; doch op den Kop is deeze kleur met bruin gemengeld, zuiver aan de zyden des Kops, onder de Keel, onder den Buik en aan de dekvederen der vleugelen, over al het andere, beneden is dezelve gemengd met helder kastanje bruin: het olyfkleurige is de heerschende kleur aan den Hals, en de Boven-dekvederen der Vleugelen; zwart met grys en helder kastanje bruin ziet men op de middelste en de grootste pennen, op den Rug en zelfs op de vier eerste vleugelpennen, de overige zyn bruin en geboord, de grootste met geel, de middelste met graauw: de Staartpennen zyn mede bruin, de twee buitenste met wit, en de tien andere met ligt grauw geboord, de bovenste dekveeren van den Staart zyn helder kastanje bruin met ligt graauwe puntjes. - Het Wyfje heeft minder geel dan het Mannetje, is aan den Hals, Borst en Buik meer gevlekt. Zy zyn ruim zes duimen lang.

Men begrypt ligtlyk, dat het geel en de andere kleuren, aan deeze soort van Vogelen eigen, zeer verandert in onderscheide voorwerpen, zo wat de sterkte als wat de schikking betreft, afhangende van de verschillende Lugtstreeken, den ouderdom, en dergelyke oorzaaken, die wy zo menigmaal zagen, dat, ten deezen opzigte, verscheidenheden te wege bragten.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken