Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1787 (1787)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1787
Afbeelding van Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1787Toon afbeelding van titelpagina van Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1787

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.07 MB)

Scans (49.50 MB)

XML (3.25 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1787

(1787)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 389]
[p. 389]

Nieuwe Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.

Bybel der Natuur, ontworpen door de beroemde Geleerden J.J. Scheuchzer en M.S.G. Donat, vermeerderd door Dr. F.A. Busching, in 't Nederduitsch overgezet, met aanvullende Toegiften en Aanmerkingen voorzien, door L. Meijer, Lid van de Hollandsche Maatschappy der Weetenschappen te Haarlem, en Predikant in Twyzel en Kooten. Derde Deels, tweede Stuk. Te Amsterdam, by M. de Bruyn, 1787. In gr. octavo, 763 bladz.

Dit Stuk behelst ene reeks van ophelderingen veler byzonderheden, in de twee laetste Boeken van Mozes, Numeri en Deuteronomium geheeten, verhaeld, welken min of meer hare duistere zyde hebben, en waeromtrent de verschillende gedachten der Uitleggeren gewoonlyk oordeelkundig voorgedragen worden. Zie hier, tot een stael uit velen, het hoofdzaeklyke van 't geen men ons aen de hand geeft, wegens de niet verouderde kleederen der Israëlieten, volgens Deut. VIII. 4. XXIX. 5. en Neh. IX. 41.

Men kan de verschillende meningen der Uitleggeren, over dit onderwerp, gevoeglyk tot drie klassen brengen. De eerste doet de verklaring zeer by vergrooting uitvallen, en voegt, by het geen 'er de Heilige Schryvers van zeggen, nog zeer vele wonderbaerlyke omstandigheden. Dus hebben de meeste Jooden hier gehandeld, gelyk ook zommige Christen-Uitleggers, en het gezag van Justinus Martyr heeft zelf Parker ook in dat gevoelen doen overgaen. - In de tweede klasse vindt men de meeste oude en nieuwere Kunstreenters. Deeze houden zich eenvouwig aen het verhael van Moses, zonder de zaek zo verre te dryven als de Jooden doen. By deze mening beroept men zig voornaemlyk daerop, dat de onderhouding der kleederen van de Israëlieten, met de toezending van het Manna, die onlochenbaer wonderbaerlyk geweest is, vergeleken, en by Moses van het ene, op dezelfde wys, als van het andere, gesproken wordt. Velen, zo vroegere als la-

[pagina 390]
[p. 390]

tere Uitleggers staen in dit gevoelen, en men zie deswegens inzonderheid deilingii, Observ. Sacr. T. II. Obs. XVII. De miraculosa vestium Israelitarum conservatione in desertis. - In de derde klasse eindelyk behooren de verklaringen der genen, die hier geheel geen wonder vinden, of iets dat buitengewoon was. Dus begrepen het van der Hardt, Noodt, Clericus en anderen.

Moses, zeggen ze, zou ongetwyfeld daervan wel in de voorgaende Reisbeschryving gemeld hebben: nademael dit dan één der grootste wonderwerken geweest zou zyn, het welk niet slechts aen énen enkelen mensch, en in éne enkele zaek, - maer aen allen, en dus aen zo veel honderd duizenden - niet voor éne enkele slechts, of op énige herhaelde keeren, - maer geheele veertig jaren lang, - iederen dag - iederen uur - en minute moest gedaen zyn. - Hoe zou dan van zulk een grootst wonderwerk nu eerst, na verloop van veertig jaren, en dat zo kort, als in het voorbygaen slechts, gemeld zyn geworden?

Wyders zeggen zy, dat 'er buiten ene hoogste en dringende noodzaeklykheid geen wonderen gedaen worden; maer dat men hier in dit geval die noodzaeklykheid in generlei omstandigheden ontdekken kan. Want het is bekend, dat de Israëllers allerlei, en wel veel, voorraed uit Egipte hebben medegebragt, het zy van goederen, die zy reeds bezaten, het zy ze die van de Egiptenaren leenden. - Daerenboven bezaten en weidden zy in de woestyne groote kudden van allerlei vee, welks wol, hairen en vellen hun tot kleederen konden dienen, wanneer ze van het vee, het zy tot offeranden, het zy tot spyze, slachteden. Ook ontbrak het hun niet aen verstandige handwerkslieden, kunstenaren, bekwame vrouwspersoonen, die spinnen, weven, kleedstoffen bereiden, en de huiden ook daertoe bekwaem maken konden, om 'er kleederen van te krygen; nademael immers dergelyke dingen, doch met veel meer kunst en vernuft bewerkt en gereed gemaekt, tot den opbouw van den tabernakel geleverd waren. Saurin rekent onder dien voorraed mede den buit, dien zy, by de overwinning over de Amalekieten, gekregen hebben.

Eindelyk moet hier ook in aenmerking komen de handel, dien de Israëllers met de Ismaëllers en Amalekieten gedreven hebben; want zy konden onmogelyk, vooral wanneer ze zich lang op ééne plaets ophielden, by de nabuurige en omliggende volken onbekend blyven.

[pagina 391]
[p. 391]

Moses, en vervolgens ook Nehemia, zeggen ze voorts, hadden, met hunne melding van deze gebeurtenis, bedoeld, om Gods genadige zorg voor zyn volk en deszelfs onderhoud te vertoonen, nademael ze aen den enen kant door het manna uit den hemel en het water uit de steenrots, voor honger en dorst beiden bewaerd waren; en aen den anderen kant ook geen gebrek aen kleederen gehad hadden, en daerdoor niet in de onaengename noodzaeklykheid geweest waren, van naekt, min eerbaer of verachtelyk om te loopen - dat hun ook in dit opzicht niets ontbroken had. En dat ze in deze, anders zo schrale, woestyn, even zo min aen kleederen gebrek gehad hadden, of zich met oude, afgesleeten en verscheurde kleederen zouden hebben moeten behelpen, als wanneer ze in volkryke steden, daer alles in overvloed te krygen was, geleefd en verkeerd hadden.

Nopens deze laetste mening getuigt de Heer Lilienthal, dat ze ene gansch ongedwongen verklaring behelst, en slechts daerom kwalyk vernoemd was, dewyl ze van zulke Uitleggeren opgegeven of omhelsd was, die anders weinig eerbied voor de Heilige Schriften openbaerden: gelyk b. v. van der Hardt, Clericus en dergelyken: of, om dat ze zelf van openbare vyanden der Godlyke Openbaringe, van enen Peyrerius, Toland, Morgan, en huns gelyken, bepleit wierd, die anders geen zwarigheid vinden, om de Bybelsche Historie met allerlei ongerymdheden te overladen, derzelver wonderen te ontzenuwen, of in een belagchelyk licht te verplaetsen, en juist daerdoor hetgeen ze anders nog voortbrengen, zelf wanneer het op gronden en goede reden steunt, ook bedenkelyk en achterdogtig maken. - Hy verkiest dus deze mening ook voor zich, en vind in deze gebeurtenis wel ene buitengewoone, maer juist geen bovennatuurlyke Voorzienigheid van God. Hy antwoord ook op de zwarigheden en tegenwerpingen, die ter tegen in gebragt worden. Zie zyn IX D. §. 110-113: en zo ook het geen Deiling, ter bovenaengehaelder plaetze, aen de andere zyde heeft bygebragt, om de tweede opgemelde mening te verdeedigen, en de daer tegen ingebragte zwarigheden op te lossen.

Op dezelfde wyze heeft de Heer Baumgarten, in zyne 310de Aanmerking op de Alg. Hist. II D. bl. 453, 'er ook over gedagt, en 'er zich aldus over uitgelaten. Alhoewel de Joodsche mening by de Kerkvaderen, en zo wel nieuwere als oude, zo wel Protestantsche als Roomsche

[pagina 392]
[p. 392]

Uitleggers zodanig de toestemming gekregen hebbe, dat ze van de meesten aengenomen en verdeedigd is; zo hebben echter verscheiden aenzienlyke Godgeleerden zeer wel geoordeeld, - aen den eenen kant, dat de wonderwerken der Heilige Schriftuur ongelyk nadruklyker kunnen gered en verdeedigd worden, wanneer men alle onnoodige en ongegronde vermenigvuldiging van dezelve, en voornaemlyk die, by de Joodsche Meesters begunstigde, opstapeling van dikwyls ongerymde wonderwerken, zorgvuldig vermyd. - En aen den anderen kant, dat op deze plaets geen genoegzame grond voor dit voorgewende wonder te vinden zy.

‘Om nu van deeze verschillende meningen (zegt de Heer Scheuchzer,) mijn oordeel te zeggen, moet ik betuigen, dat de laatste mij niet onaanneemlijk voorkomt; naardemaal de eer der Godlijke Voorzienigheid daarbij niets verliest, en de Schriftuurplaatsen op eene voldoende wijze verklaard worden. Ik laat ondertusschen aan elk zijne vrijheid, ook om bij den letterlijken zin te blijven. Men kan hierover nazien het geene Joh. Mark en Ant. Bynaeus, over de schoenen der Hebreën, geschreven hebben. De laatstgenoemde neemt hier ook geen wonderwerk aan, maar verklaart deeze geheele gebeurtenis als eene bijzondere Voorzienigheid van God, omtrent zijn volk. Hij poogt deeze plaats op te helderen uit Jes. XLVIII. 21. alwaar gezegd word, dat de Israëllers in de woestijn geen dorst geleden hadden; hetgeen echter niet anders kan te kennen geven, dan dat ze geen gebrek aan water, om daarmede hunnen dorst te lesschen, gehad hebben. Want het blijkt uit de beschrijving van hunne reizen, dat ze te Massa en Meriba wel vrij wat dorst zullen gehad hebben.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken