Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1815 (1815)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1815
Afbeelding van Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1815Toon afbeelding van titelpagina van Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1815

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.48 MB)

Scans (34.53 MB)

XML (3.29 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1815

(1815)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

De Staatkundige Dood van Bonaparte, Dithyrambus. Door P.G. Witsen Geysbeek. Te Amsterdam, bij Geysbeek en Comp. In gr. 8vo. 7 Bl. f :-4-:
Lierzang aan Z.K.H. Willem Frederik George Lodewijk, Prins van Oranje enz. enz., na de luisterrijke Overwinning van 15-18 Junij 1815. Door A.N. van Pellecom. Te Schiedam, bij J.H. Sweben. In gr. 8vo. 11 Bl. f :-6-:
Vaderlandsch Gevoel, uitgeboezemd aan mijne Wapenbroeders, de Leden van het Korps vrijwillige Jagers, enz. Door H. Meijer Jun., Adjudant bij voorz. Korps. Te Amsterdam, bij Geysbeek en Comp. In gr. 8vo. 10 Bl. f :-6-:
Lauwertak, gevlochten in den Eikenkrans van Z.K.H. Willem, Prins van Oranje, enz. Door H. Meijer, Jun. Te Amsterdam, bij Geysbeek en Comp. In gr. 8vo. 11 Bl. f :-6-:

Men kan een goed ruiter zijn, zonder juist eenen Bucephalus te kunnen besturen. De Pegasus, dien de Heer geysbeek wederom gewaagd heeft te beklimmen, de zoogenaamde Dithyrambische, is inderdaad een moedig, vurig beest. Menigeen' zou het niet gelukken, hetzelve te bestijgen, en ook voor geysbeek schijnt er niets minder noodig te zijn dan de val van eenen geheel anderen phaëton, wiens dolheid de wereld in brand steekt, om zich aan den stouten sprong te wagen. Nu, wij bewonderen zijne fierheid en vlugheid en afkeer van de dwingelandij; maar wij zijn dan toch tevens wel in onzen schik, dat het zijn dagelijksch werk niet is, en wenschen regt hartelijk, dat althans de vermelde aanleiding niet meer zal voorkomen. Inderdaad, het loopt thans hoog genoeg met onze Poëzij, en zoo andere dan de allerstevigste handen de teugels zoo ver beginnen los te laten, dan moet men waarlijk wel bang voor den Zwanen-zang des goe-

[pagina 418]
[p. 418]

den smaaks worden. - Vooreerst schijnt de Dichter den staatkundigen en natuurlijken dood zoo wat verward te hebben; ten andere blijven wij volstrekt in het onzekere, waar napoleon dan eigenlijk en eindelijk heen moet, - voorwaar eene pijnlijke onzekerheid! en eindelijk hebben wij maar geen zin aan de Seine in Nederland; neen, God beware ons voor de navolging van Rome en Frankrijk! Ook zijn wij waarlijk te vroom, om dat vervloeken van vader en moeder van den schuldigen met genoegen te hooren; gelijk al die pestdampen en toegeknepen gorgels en strotten, enz. enz. onze verbeelding en onze zenuwen pijnlijk aandoen. - Belgt misschien onze toon den Dichter? Wij antwoorden hem dan in goeden ernst, dat, gelijk de uitersten elkander altijd raken, alzoo gelach de natuurlijke vrucht is van eene overspannen poging om te treffen; doch, dat dit onze achting niet wegneemt voor de mate van vuur, dichttalent, en deelneming in de zegepraal der menschheid, die op deze wijze kunnen zondigen.

No. 2. Wij laten dit stukje te liever volgen, omdat het met het voorgaande eenige gelijkheid van verdienste en wanverdienste heeft. Hoe zeer toch de eerste pleiten moge voor een gedicht, bij zulk eene blijde gelegenheid vervaardigd, en voor eene fout, om deze eigen gelegenheid zoo natuurlijk en zoo vergeeflijk; de goede smaak, het belang onzer waarlijk schitterende dichtkunst heeft hare onafdingbare regten. Alleen de volkomen geoefende, de meester in de kunst, kan zich, onzes oordeels, veilig wagen in die hoogte van aaneengeschakelde, allerstoutste beeldspraak, waar de onzin en het walgelijke dikwijls aan de kracht en het schoone grenzen. En, gelijk de gebreken vooral van meesters besmettelijk zijn, zoo bedenke men toch, dat het juist de allergeweldigste of hoogstgespannen uitdrukkingen van mannen als bilderdijk en helmers niet zijn, die hun den hoogen, stevigen dichtroem hebben bezorgd. De drie eerste coupletten zijn waarlijk treffend; maar nu wordt het vasthouden des zelfdenbeelds, het uitwerken en volgen in de bijzonderheden, gedwongen. Het is niet meer de vrije stroom des gevoels, en het gevoel asleen is de bron des goeden smaaks; de verbeelding, den meester spelende, wordt avontuurlijk. De Heer van pellecom vergeve ons deze aanmerking. Wij achten ze van te meer belang, hoe meer aanleg voor hooge, stoute poëzij zijn stuk waarlijk kenmerkt.

[pagina 419]
[p. 419]
 
No. 3. Een schrikbre nacht zinkt op de volken,
 
Een pestwalm smet alom de lucht, enz. enz.

Alles wel, fraai en treffend. Maar, alle groote Dichters vergeven het ons! die geest des kwaads behaagt ons niet. Wij weten wel, men heeft thans geesten des tijds, der vergadering etc. etc.; maar men heeft ook geest van hartshoorn en dergelijke, en, als het oudste, komt ons dit altijd eerst voor den geest. Waarom niet de kwade geest, de baarlijke droes? Al verkiest men ook niet in hem te gelooven, als dichterlijk gedachtenbeeld is hij toch gewis een allerbruikbaarst wezen. - Dit hebben wij tegen den aanhef; in den afloop konden wij met den Amstel niet te regt. Ons dunkt, de zuster-rivier, het IJ, mag jaloersch zijn op deszelfs lof en scheepskroon; en inzonderheid, dunkt ons, ware de bloedtroon niet gevallen, als Amstels golfslag het had moeten doen. - Overigens huldigen wij den den dichtgeest, de bekwaamheid en regt vaderlandschen ijver van meijer.

No. 4. Op dit stuk zouden wij geen vinger durven zetten. Het vermeldt den lof van onzen edelen Kroonprins op eene edele wijze. Er is regt gang in het stukje; en het volgend couplet moge al iets gewaagds bezitten, zoodat men het juist niet moet uitpluizen, hoe oorspronkelijk zijn daarentegen de denkbeelden, aan den Prins gerigt!

 
Gelijk een aspis, die, vertreden
 
In 't bosch door 's wandlaars forschen voet,
 
't Venijn uit de ingetrapte leden
 
En kop hem woedend treffen doet,
 
Zoo biest der Gallen lood u tegen -
 
Het treft - maar 't bloed, uw wonde ontzegen,
 
Drupt als een dauw op 't aardrijk neêr,
 
't Welk uw gevallen heldenscharen
 
Als zaad zal in zijn' schoot vergaêren,
 
En geeft ze als Kadmus zaaisel weêr.

Alleen beklagen wij ons over 's Dichters te groote edelmoedigheid. Nassau's vanen ontvingen in 1690 geene vlek bij Fleury. De Franschen mogten toen het slagveld even behouden, en zich op dien grond de overwinning toeschrijven; zij was behoorlijk betaald, geenszins schandelijk weggegeven.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • Vaderlandsche letteroefeningen


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • over Lodewijk Napoleon Bonaparte

  • over P.G. Witsen Geysbeek

  • over Abraham Nicolaas van Pellecom

  • over Hendrik Meijer jr.