Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1823 (1823)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1823
Afbeelding van Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1823Toon afbeelding van titelpagina van Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1823

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.46 MB)

Scans (34.95 MB)

XML (3.37 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1823

(1823)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 629]
[p. 629]

Boekbeschouwing.

Leerrede over 1 Tim. I:5, tot gedachtenis van wijlen E.J. Post, Predikant te Arnhem, op den 27 April 1823, uitgesproken door deszelfs Ambtgenoot H.H. Donker Curtius. Te Arnhem, bij P. Nijhoff. 1823. In gr. 8vo. 29 Bl. f :-8-:
Leerrede over Joh. I: 48b., gehouden, ter gelegenheid der plegtige inlijving van een Israëlitisch Huisgezin, door den H. Doop, in de Christelijke Kerk, op den 13 Jan. 1822, door W. Scholten, Predikant te Harderwijk. Te Zutphen, bij H.C.A. Thieme. 1822. In gr. 8vo. 48 Bl. f :-8-:
Leerrede over 2 Chron. V:13, ter plegtstatige inwijding van het nieuwe Orgel in de Kerk van Middelbert, op den 24 Nov. 1822, door G.H. van Senden, Predikant te Middelbert. Te Groningen, bij W. Zuidema. 1823. In gr. 8vo. 46 Bl. f :-8-:
Bevestigingsleerrede over het geloof aan Jezus belofte, den Evangeliedienaar gedaan, voor denzelven een middel van aanmoediging en bemoediging. (Marc. V: 36b.) Te Leeuwarden, bij J.W. Brouwer. 1822. In gr. 8vo. 28 Bl. f :-7-:
Afscheidsrede over Joh. XVII: 11b. uitgesproken te Noorddijk, den 27 October 1822, door Iz. Sannes, thans Predikant te Veendam. Te Groningen, bij W. Zuidema. 1823. In gr. 8vo. 43 Bl. f :-8-:

No. 1. De Eerw. donker curtius was juist bezig met de bearbeiding tot eene gewone leerrede van den hier opgegeven tekst, toen hij het berigt ontving van den

[pagina 630]
[p. 630]

dood van zijnen waardigen oudsten Ambtgenoot; nu was het hem onmogelijk, aan eenig onderwerp, anders dan met de gedachte aan den overledenen, werkzaam te zijn; en daar deze schoone tekst de edelste karaktertrekken van den waardigen man aanwees, zoo behoefde hij naar geen ander onderwerp te zoeken. De leerrede is dan ook allezins gepast, en ademt het gevoel van de hartelijkste hoogachting voor den waardigen overledenen, die de Arnhemsche gemeente meer dan 40 jaren in de beoefening van het Evangelie was voorgegaan en door hetzelve had gediend. Wij kennen den voortreffelijken, duidelijken prediktrant van den bekwamen spreker, en hoe hij afkeerig is van iederen gezochten en noodeloozen opschik. Zijne welsprekendheid kwam hier nu vooral uit het hart, en is de echte. Na de opheldering van den tekst, wordt naar denzelven de voortreffelijke post geschetst, waarbij de spreker zich met het meeste vertrouwen op de kennis van geheel de gemeente beroepen kon. En ongemerkt was nu deze lofrede op post eene lofrede op het Evangelie zelve geworden; dit geeft van zelve aandoenlijke kracht en grooten nadruk aan de toespraak, met welke gesloten wordt, en in welke het voorbeeld van post, zoo als hij was, wordt aangedrongen ter navolging, en ook ter aanmoediging op post, zoo als hij nu is, wordt gewezen. De Eerw. donker curtius deed wèl, dat hij deze hulde aan eenen allerwaardigsten Ambtsbroeder, aan wien hij zelf erkent zeer groote verpligting te hebben, voor de Arnhemsche gemeente nu ook drukken liet, en heeft ook daardoor tevens het geheel Nederlandsch godsdienstig publiek op nieuw dienst bewezen.

No. 2. Het voorberigt wordt voorafgegaan door het opgeven van den wensch, dat deze leerrede dezen of genen Jood moge in handen komen, en nut doen, als de voorname reden der uitgave, en het voorberigt zelve zegt ons iets van de geschiedenis der overkomst dezes Israëlitischen huisgezins tot het Christendom. Dit huisgezin bestond uit man, vrouw, eenen meerderjarigen zoon, en vier nog onmondige kinderen; deze kinderen werden te-

[pagina 631]
[p. 631]

vens met de moeder en meerderjarigen zoon, welke beide belijdenis hadden afgelegd, gedoopt. De man, het hoofd des huisgezins, bleef Jood, en heeft zich, met onderlinge toestemming, van zijn huisgezin gescheiden. Het bevreemdt ons zeer, dat men echter ook de minderjarige kinderen doopte. Maar alle omstandigheden zijn ons niet bekend. Wij voor ons zouden niet alleen gemeend hebben, den Doop van deze laatsten zonder schade te kunnen uitstellen, tot ook zij belijdenis konden afleggen; maar wij zouden gemeend hebben, dat zelfs in dit geval te moeten doen. - Dit doet intusschen niets tot de waarde der leerrede, die wel wat uitvoerig, echter niet ondoelmatig is. Nathanaël wordt in vier bijzonderheden voorgesteld, als een treffend voorbeeld van die geest- en hartgesteldheid, welke den mensch alleen kan geschikt maken, om een opregt vereerder van Christus te zijn. Voorts wordt het Nathanaëls-karakter in deze nu nieuw gedoopten opgemerkt, geroemd, zij opgewekt tot verdere bevlijtiging op dit edel gemoedsbestaan, en soortgelijke opwekking ook bij de gemeente aangedrongen. - De leerrede is, gelijk wij zeiden, goed: dat zij echter eenig Israëliet voor het Christendom zal aanwinnen, mogen wij betwijfelen.

No. 3. Men zal deze sierlijke, echter onopgesmukte leerrede met genoegen lezen, en geheel de inrigting der plegtigheid zoo wel, als de afwisselende zangen, eenvoudig, welgekozen en allezins doelmatig vinden. De gezangen van het koor zijn niet medegedeeld, hetgeen jammer is. Het verklarend gedeelte der leerrede is, de spreker voelde het zelf, wat te uitvoerig. De geschiktheid van het gebruik des Orgels bij den openbaren Godsdienst der Christenen wordt in een tweede stuk gestaafd. Opwekking tot dankbaarheid aan allen, die ter verkrijging van het Orgel hebben medegewerkt, vooral aan God, en tot een waardig, Godverheerlijkend gebruik, bevat het derde stuk. Het voorberigt gewaagt van eene vroeger uitgesprokene leerrede over het openbaar godsdienstig Gezang der Christenen, waarvan wij de uitgave, tevens met de-

[pagina 632]
[p. 632]

ze, zouden verlangd hebben. De Leeraar heeft intusschen zijne taak op eene allezins lofwaardige wijze volbragt.

No. 4. Waar en door wien deze leerrede gehouden zij, is ons niet bekend; maar het blijkt, dezelve is gehouden door eenen waardigen Leeraar, en voor eene gemeente, zoo als er vele zijn, bij welke het leeraarsambt, om meer dan ééne reden, niet gemakkelijk is. De keuze van den tekst moge, in aanmerking der geschiedenis, tot welke hij behoort, vreemd schijnen bij eene bevestiging, de woorden zijn echter zeer gepast; want het geloof aan de belofte van Jezus, op iederen graaggetrouwen Evangeliedienaar toepasselijk, is de beste en onmisbare aanmoediging bij het leeraarsambt, en kan hem bemoedigen en staande houden onder ieder bezwaar. De Leeraar sprak hier bij eigene ondervinding, en wij, wien zoodanige bezwaren mede niet vreemd zijn, stemmen hartelijk met hem in; de man spreekt, met gemoedelijken ernst, zuivere Evangelische waarheid, in eenen beschaafden, voor allen verstaanbaren toon; wij mogen alzoo ook deze leerrede, bij welke menig Leeraar stof tot nadenken en bemoediging vinden zal, gerustelijk aanprijzen.

No. 5, eindelijk, is eene voortreffelijke leerrede over eenen regt gepasten tekst. De zin der bede van Jezus wordt regt goed en vol gevoel daargesteld, en in een tweede stuk die woorden overgenomen en aangewend in algemeeneren zin. Toen wij met de lezing gevorderd waren tot het gewone slot bij zulk eene gelegenheid, datgene, dat de plegtigheid van dit uur meer bijzonder van mij vordert, (zoo had de Leeraar het, naar de bijna eenparige gewoonte, mede opgegeven) meenden wij dit slechts te doorloopen met een vlugtig oog; maar al aanstonds werd onze aandacht op nieuw geboeid; niets was ons onbelangrijk; niets vonden wij, dat naar enkel koele pligtpleging zweemde. Wij meenen dus hier eene afscheidsrede te vinden, zoo als die behoort te zijn; wij gevoelen wezenlijke hoogachting, na de lezing, voor den ons geheel onbekenden man, en voor de gemeente tevens, wel-

[pagina 633]
[p. 633]

ke hij vaarwel zeide; ook aan dezelve doet dit afscheid groote eere.

 

Wij voegden de aanmelding van alle deze gelegenheidsleerredenen bijeen; verschooning vragende, dat sommige van dezelve wat lang bij ons bleven liggen. Iedere van dezelve gaf ons stof tot dankzegging over den thans onder ons meer en meer toenemenden smaak in eene echt Christelijke, eenvoudige, hartelijke en verstandig gemoedelijke predikwijze.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • Vaderlandsche letteroefeningen


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • over Evert Johan Post

  • over Hendrik Herman Donker Curtius

  • over Wessel Scholten

  • over Izaak Sannes

  • over Gerard Heinrich van Senden


datums

  • 27 april 1823

  • 13 januari 1822

  • 24 november 1822

  • 27 oktober 1822