Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1856 (1856)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1856
Afbeelding van Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1856Toon afbeelding van titelpagina van Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1856

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.28 MB)

XML (3.71 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1856

(1856)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het Christelijk Huisselijk Leven. Naar de tweede Hoogduitsche Uitgave van H.W.J. Thiersch. Te Amsterdam, bij H.W. Mooy. 1855. In kl. 8vo. VIII en 196 bl. f 1-25.

Terwijl de Nederduitsche titel van dit boek - de Hoogduitsche: Ueber Christliches Familienleben, wijst de strekking beter aan - ons aan ascetische vermaningen deed denken, werden wij aangenaam verrast, toen wij in stede daarvan zedekundige beschouwingen vonden. Voor stichtelijke lectuur

[pagina 107]
[p. 107]

zorgen onze Predikanten in ruime mate: de geloofsleer brengt de hoofden en harten onzer Theologen in ijvervolle beweging; maar de Christelijke zedekunde moet er, helaas! op den kansel en in de studeercel voor boeten, dat zij zich vóór ongeveer vijftig jaren - zekerlijk dan ook wel ten onregte - in Godsdienst en Godgeleerdheid het primaat wilde aanmatigen. Hoe groot ten onzent de afkeer van eene opzettelijke zedeprediking geworden zij - zoodat de Groninger School tegen die reeds zoo zelden meer voorkomende nog altoos niet genoeg meent te kunnen waarschuwen, en ter andere zijde een van oosterzee eene Zwitsersche kerk verliet, zoodra hij den Prediker hoorde aankondigen: Ich will euch gegen die Unzufriedenheit warnen (waarbij hem zeker lavater's onwaardeerbare preek over jona iv niet te binnen schoot) - wij blijven met steenmeijer van gevoelen: ‘dat de prediking der Evangelische zedeleer voor de praktijk des Christelijken levens hare over-over-overgroote nuttigheid heeft’; en hoe weinig de óók op Theologisch gebied tirannizérende mode de bewerking van morele vraagstukken begunstige, wij achten dat er hier, zoo wel als in de dogmatiek, moeijelijke en hoogwigtige voorkomen, waaraan de Theologen een deel hunner vlijt en krachten wèl mogten toewijden. Van 't een en ander levert het geschrift van thiersch overtuigende bewijzen op; en wij verheugen ons uit dien hoofde grootelijks over de ons aangeboden vertolking, inzonderheid wijl 't origineel wel door de meesten kan gelezen worden, maar daarom nog niet gelezen wordt.

Zijn wij het alzoo met de beweringen van thiersch in allen deele ééns? Verre van daar. Terwijl wij, b.v., met de verdediging van een vrijwillig coelibaat in enkele gevallen gaarne instemmen, stuiten wij nogtans op de zeer inconsequente verheffing van het coelibaat in 't afgetrokkene beschouwd; en terwijl ook wij geene huwelijken tusschen naaste bloedverwanten goedkeuren, hindert het ons echter zeer, dat daaronder (onzeker of door Schrijver dan Vertaler) ook het huwelijk met de zuster der overledene vrouw begrepen wordt: 't geen - bijzonder met het oog op de voorkinderen - blijkens de algemeene ervaring, doorgaans van alle tweede huwelijken het beste is; maar waar bovendien de verwantschap toch eigenlijk zuiver denkbeeldig is, en de verbindtenis evenmin (gelijk bij eene schoonmoeder) tegen het decorum strijdt.

[pagina 108]
[p. 108]

(Zelfs in Leviticus xviii, door den Vertaler aangehaald, wordt in vs. 18 alleen een gelijktijdige echt met twee zusters verboden.) Verder blijven ons eene vooringenomenheid, als die des Schrijvers, tegen het geheele tweede huwelijk, en zijne onvoorwaardelijke afkeuring daarvan bij echtscheiding, zelfs waar echtbreuk de scheiding heeft veroorzaakt, voor de onschuldige partij, almede zeer problematiek. Tegen zijne even scherpe veroordeeling der Godsdienstige romans kan 't reeds volstaan den Lantaarnopsteker te noemen: om nu niet te zeggen dat de Godsdienst, als des menschen levens-element, eigenlijk nooit uit den roman, van welk genre die ook zij, mag wegblijven. Eveneens zouden wij hem, waar hij het niet veel, maar velerlei leeren van onze dagen bestrijdt, in bedenking geven, of wij inderdaad voor 't regte gebruik des levens met een terugkeer tot de oude folianten-geleerdheid zouden gediend zijn. Zóó konden wij nog veel meer opsommen, maar zouden toch - hoezeer een minder beslissende toon den Schrijver zeker geene oneere zou hebben aangedaan - niets van onze aanbeveling terugnemen. Immers, op dit boek mag worden toegepast wat mensinga eens omtrent de Pastoraal van claus harms schreef: ‘Het is dikwijls stout, paradox, het tart u tot tegenspraak,...het noodzaakt u om er over na te denken en er u op te spitsen, - het is dus een boek dat tot zelfdenken opwekt’. - Waarschuwen moeten wij evenwel, dat, ofschoon thiersch menigmaal, en krachtig, tegen orthodoxisme en mystiekerij te velde trekt, hij nu en dan zelf door zijne Duitsche opgewondenheid in deze door hem aan de kaak gestelde kwalen vervalt. Dus, b.v., houdt hij 't - gelijk trouwens de exegese zijn fort niet schijnt te zijn - nog wel degelijk met de oude vergeestelijkende verklaring of liever verdraaijing van 't Hooglied, en vermeldt hij met zekeren ophef de schwärmerische betuiging van zinzendorf: ‘dat in de harten der gedoopten de voorstelling van de liefde van christus en zijn lijden eene werking ten gevolge heeft, die zich bij ongedoopten niet openbaart’.

De Vertaler wijst hier en daar zijnen Auteur te regt, maar voegt, daarentegen, óók een paar malen aan onverdedigbare paradoxen nog andere van eigen uitvinding toe; gelijk wanneer hij uit de vóórliefde van thiersch voor de oude talen boven de moderne gelegenheid neemt, om zijne eigene vóórliefde

[pagina 109]
[p. 109]

voor de oude en verouderde Latijnsche Scholen boven de hedendaagsche Gymnasiën te doen uitkomen. Overigens is zijne overbrenging vloeijend en vrij van Germanismen; maar op de correctie valt niet te roemen. Behalve toch dat (gelijk wij boven reeds aanduidden) de aanteekeningen van Schrijver en Vertaler niet altijd behoorlijk uitéén zijn gehouden - zie o.a. bl. 24, waar de gansche aanteekening door den Vertaler is onderteekend, en nogtans slechts de 2e alinea van zijne hand schijnt te wezen - zoo willen wij tot proeve van de dóórgaande slordigheid hier alleen maar de taal- en drukfouten van de bl. 138 en 139 aanstippen: een zoodanige gebruik; steigende; vandaar; in de Catechismus; dat zijn aesthetisch spel van godsdienst, enz., in plaats van: voor godsdienst; de ernst (4e naamval); onder een dak, in plaats van: één; deze tak (4e naamval): opium kisten; der ernst; eenen overlevering; grondstellingen in verordeningen, in plaats van: en; meer als, voor: meer dan. Dat is, dunkt ons, wèl, voor twee klein-octavo bladzijden!

v.p.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken