Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1856 (1856)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1856
Afbeelding van Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1856Toon afbeelding van titelpagina van Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1856

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.28 MB)

XML (3.71 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1856

(1856)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Gideon Florensz. Historisch-Romantische épisode uit het laatste tijdperk van Leycester's bestuur in Nederland. Door Mevr. A.L.G. Bosboom-Toussaint. Vier Deelen, Vijf Stukken. Te Amsterdam, bij Gebr. Kraai. 1855. In gr. 8vo. 1561 bl. f 15-75.

Andersen heeft ergens gezegd, dat Recensenten de boeken uitkaauwen om te onderzoeken of er ook steentjes in het deeg zijn. Laat Referent deze soort van onderzoek altijd volgaarne aan de liefhehbers over, bij een geregt als Mevr. bosboomtoussaint ons wederom geboden heeft in haren ‘Gideon Florensz’ vergeet men het steentjeszoeken ten eenenmale: althans zoo men, als wij, getroffen wordt door zoo veel schoons als zich in deze boeken naar verstand en hart ontvouwt. Voor anderen dan het vermaak van te zoeken naar de steentjes; aan ons het genoegen het lezend publiek op de schoonheden van dit belangrijk werk te wijzen.

Met dezen roman voltooide de geachte Schrijfster de reeks van leicester-romans, waaraan zij nu reeds zoovele levensjaren gewijd heeft, en die van eene veelomvattende studie en eene zeldzame volharding, bij een uit den aard der zake vermoeijend en weinig aantrekkelijk onderzoek, de bewijzen leveren. Met meesterhand heeft zij de stroeve bouwstof omvat en verwerkt tot schoone, boeijende tafereelen, waarin zij ons zoo geheel weet te verplaatsen; zoodat wij daarin leven. Thans aan het einde gekomen, overzien wij den weg dien wij met leicester en zijne wederpartijders en voorstanders hebben

[pagina 637]
[p. 637]

afgelegd; wij herdenken de uren, die wij met hem hebben doorleefd, en wij danken der waardige Schrijfster niet enkel een rein en edel genot: maar ook heilige aandoeningen, diepe indrukken: indrukken zoo als de roman maar zelden zal verwekken, omdat die schier nooit met zoo veel consciëntie, met zoo veel hart, met zoo veel Christenzin wordt geschreven.

Hebben wij in alle leycester-romans bewonderd dien adel van opvatting, die kloekheid van greep, die geestigheid van teekening, die magt in de beheersching en leiding van het ontwerp, bij zoo groote diepte van gevoel en stoutheid van blik: in ‘Gideon Florensz’ trof ons boven alles de ontleding van het zielenleven in de ontwikkeling van een hooger levensbeginsel, tegenover de zwakheden des vleesches en den storm der hartstogten. Van zulk eene ontplooijing der diepste diepte des harten, van zulk een opdekken van de fijnste roerselen des gemoeds, is ons de wederga niet bekend in de romantiek, en wij staan verbaasd over onze landgenooten, dat een boekwerk van zulke waardij reeds een jaar lang kan zijn gelezen, zonder die mate van bewondering op te wekken, zonder zoo krachtig in de harten in te grijpen als het volgens zijne hooge verdiensten had moeten doen.

Hoe dit komen mag? - Wij zullen dat hier niet onderzoeken. Wij weten al te goed, dat niet allen evenzeer op die diepere kennis van het menschenhart gesteld zijn - dat het voor allen niet even aantrekkelijk is, zich het leven met God en het leven buiten God geschetst te zien; zij het ook zoo treffend geteekend als in de belangwekkende beelden van dit kunstwerk. Vinde dit werk dan misschien niet zoo snel zijne lezers als menig onbeduidend boek, dat het groot publiek door allerlei kunstenarij wordt opgedrongen: - wanneer een ‘Courantenjongen’ en een ‘Lantarenopsteker’ lang vergeten zullen zijn met de menigte van ons uit den vreemde hoog aangeprezene alledaagsheden - dan heeft ‘Gideon Florensz’ zich onvergeetbaar vereenigd met menig hart, dat voor altijd zich aan hem verpligt zal voelen. In de leycester-romans, allermeest in ‘Gideon Florensz,’ liggen onverderfelijke zaden, die nooit meer verloren kunnen gaan - zij kiemen een eeuwigen bloeitijd tegen. - Hierom prijzen wij de Schrijfster gelukkig, die wij anders van harte te beklagen zouden hebben, om het ondankbare van haar reuzenarbeid - om het luttele loon op zoo vele jaren van volhardende inspanning, die de beste levenskrachten sloopen en de gezondheid ondermijnen; want zie, ook

[pagina 638]
[p. 638]

zelfs het zwakke wierookgeurtje van den lof - wat is het waard in onze letterkundige wereld, waar men voor een armzalig prul dezelfde hulde veil heeft, als voor de schoone schepping van eene zeldzame genialiteit; - waar men niet schroomt een toussaint met Mevr. van meerten c.s. in éénen adem ons te noemen?...wat is de lof waar alles wordt geprezen? - Letterroem kan hier te lande niet bestaan vóór de kritiek zal ophouden eene handlangster van den boekhandel te zijn; vóór zij zich losmaakt van eene ellendige cameraderie, die den suikerstrooijer over rijp en groen gelijkelijk blijft zwaaijen, of met vinnige gebetenheid alles afwijst wat niet van de vrienden is.

De eer en de lof zijn dus wel mager, die aan zoo verdienstelijken arbeid gewordt, ook al stort men er alle Recensentenloftuitingen over uit; omdat men die al te mild ook voor het allermiddelmatigste overheeft.

Maar eene vrouw die zoo diep in het wezen des Christendoms is doorgedrongen - die met zoo juiste weegschaal het tijdelijke en eeuwige weet te wegen, zij zal op hooger goed haar betrouwen vestigen, dan op de voorbijsnellende vonken van dat verblindende vuurwerk, dat wij gewoon zijn ‘roem’ te heeten. - Toch hebbe zij alle eere die ons aan te bieden staat in een openlijk getuigenis van hooge waardeering voor hare zeldzame geestesgaven, en het uitnemend aanwenden van die, tot een zoo gewigtigen en moeijelijken arbeid als het onderzoek onzer historie. - In een doolhof van strijdige bescheiden, door een doornbosch van netelige geschillen, dubbelzinnige uitspraken en partijdige berigten, moest de Schrijfster zich eene eigen baan breken, een zelfstandig oogpunt kiezen, niet naar willekeur, maar naar de volste zedelijke overtuiging. Niemand kan zich het regte denkbeeld vormen van den afmattenden arbeid, dien eene dergelijke dorre nasporing noodzakelijk maakt, die het niet uit ervaring weet; en geen novellist van den dagelijkschen stempel, die gewoon is zijne luchtgestalte naar believen te fatsoeneren, waardeert al de kunst die er steekt in den bouw en de schikking van eene zoo onbuigzame stof als hier te behandelen viel; want waar is taaijer deeg te kneden dan dit tijdperk, waarin partijzucht in alle zaken voorzat, en kleinzielige bekrompenheid elk oogenblik den weg versperde met de neteligste quaestiën? - waarin zoo weinig ons te voren komt, dat grootsch en schitterend is van nature? waarin geen gestalte hervoortreedt, die waarlijk heroïek mag heeten? leycester toch is er verre af de held eener tragedie te kunnen zijn. Hij is meer martelaar dan worstelaar - en dan nog martelaar van de onzalige politiek onzer vaderen; en zijne folteringen à petit feu mogen zoo beklagenswaardig zijn als noodlottig in de gevolgen, maar zij hebben geen verheven karakter op zich-zelve.

Het genie der Schrijfster weet echter over dat alles te zegepralen; zij onderwerpt zich hare stof volkomen, en waar zij haar tooverstaf zwaait daar verrijst eene nieuwe wereld voor ons oog met een geheel eenig strijdperk, waarop zij ons eene

[pagina 639]
[p. 639]

heroïeke worsteling te aanschouwen geeft, zoo fel als ooit een menschenhart te strijden had. Zij laat ons afdalen in de diepste schuilhoeken van het hart; zij geeft ons den sleutel tot de geheimste roerselen van het gemoed - en de eenvoudige Leeraar wordt een held in den verhevensten zin des woords. Terwijl alles om hem jaagt naar het aardsche, zien wij hem ijveren voor den hemel; terwijl allen worden gedreven door onreine en onedele beginselen, worstelt hij om zielen te winnen voor het Godsrijk. Zoo zien wij hem, op de wallen van het ongelukkige Sluis, het verscheurde hart van den woesten cosmo beheerschen en heelen door de kracht des Evangelies - zoo zien wij hem later het zwakke en verdwaalde gemoed van leycester bewerken. Onovertrefbaar schoon is de karakterontwikkeling van deze drie figuren: gideon tegenover cosmo en leycester, en die beide laatsten in betrekking tot elkander. Schitterend is de tegenstelling van deze beide gemoederen, die zich beide even hartstogtelijk aan gideon aansluiten, en zich geheel, maar op zoo verschillende wijze, aan zijne zielzorg overgeven. Hoe geheel anders werkt het woord der waarheid in den diepgeschokten en wanhopenden Italiaan, dan in het wereldsch harte van leycester: hoe moeijelijk dit verblind gemoed te openen voor het licht der zelfkennis, hoe bezwaarlijk hem te doen uitroepen: ‘ik ben die man!’ - En dan die beide in hun terugval in zonde, hun bezwijken in de eigenaardige verzoekingen, die elk hunner bestormen. Leycester altijd zelfzuchtig, ook in zijne hooge vriendschap voor gideon - cosmo, in zijne vergoding van het schepsel dat hem de zielewond heelde, tot wreedheid ja haat ontstoken uit naijver op dien vriend - maar toch in zijn terugkeer zoo oneindig hooger en grootscher dan leycester in zijne grootwereldsche vriendschap - eene vriendschap die hoe vurig ook, toch den vriend niet spaarde en altijd het eigene op den voorgrond stelde. Bewonderenswaardig is hier de karakteropvatting, en de uitvoering getuigt in elken trek van eene zeldzame kennis van het menschelijke hart; van een ongewoon hoog ontwikkeld gevoelsleven evenzeer als van eene scherpzinnige opsporing van de verborgenste drijfveren des harten, die in de fijnste schakeringen hier zijn geteekend, met eene juistheid en waarheid, die elk treffen moet, die het wel meent met zich-zelven, en die hier de oplossing vinden kan van menig raadsel in eigen boezem. Het Christelijk leven is hier in alle stadiën aanschouwelijk gemaakt, en in zeer verschillende gehalte ons voor oogen gesteld - zoo als het bij den een met dit, bij den ander met een ander toevoegsel is gemengd, naar aanleiding en toestand. Ook de achtbare wijsgeer Leoninus in zijne koenheid en kalmte, is een belangwekkend beeld vol eigenaardigheid, en de ontleding van zijn gemoedsleven niet minder karakteristiek dan die van zijn nobelen zoon elias, ook in de voorbeeldige betrekking tot dien vader. Ook trof ons de waarheid en de verscheidenheid in de beschrijving van vele andere karakters. Wat is die neêrslagtigheid van katharina, de manmoedige amazone van Sluis, na-

[pagina 640]
[p. 640]

tuurlijk, als zij, na de woeling van den krijg, zich niet te vinden weet in het rustige leven. - Wat is ook huibert berck met meesterlijke hand geschetst, in dien korzelen moedwil en norschen overmoed die zoo diep verholen grond had. En, eindelijk, als het Leycestersche treurspel tot zijn bloedig einde komt, hoe wonderschoon is het tafereel dat ons de sombere kerker heeft te bieden. De woeste Piemontees heeft de ruste gevonden. Hij kan gideon loslaten; hij heeft de volle zege behaald; hij staat in de vrijheid; - hij ziet niets meer dan den Heer alleen: - zoo kan hij moedig sterven. Hoe armelijk staat de maulde daartegenover: in het aangezigt van den dood wordt het dartele kind der wereld klein. Roerend is het afscheid van de getrouwe katharina en cosmo, en het doet den lezer goed, als hij gideon, verlaten van zijne beide belangwekkende vrienden, in het harte van zijne nu eerst gekende en gewaardeerde jacoba, eene zoo ruime vergoeding bereid weet voor heel zijn verder leven.

Gaarne hadden wij ons verledigd meer, stap voor stap, bij de bijzondere schoonheden van dit voortreffelijk werk stil te staan; maar wij zouden dan een boekdeel hebben te schrijven, zoo wij der Schrijfster regt wilden doen. Wij zijn verpligt ons tot deze vlugtige aanstipping te bepalen, om niet al te veel ruimte in te nemen met ons vertoog; waarmede wij allen die nog geen kennis maakten met ‘Gideon Florensz’ wenschen op te wekken, een boek ter hand te nemen, dat zoo rijk is van inhoud als edel van strekking. - En heeft ‘Gideon Florensz’ op het gebied van het innerlijk leven zijne hoogste waardij, het bevat ook menig nutte wenk uit dat leerrijke verleden, voor ons burgerlijk leven; - het fnuikt een overmoedigen roem op onze vaderen, en maalt met levendige verwen al het hatelijke van partijgeest en bekrompenheid, al het gevaarlijke van die onedele dubbelhartigheid bij de regeling der ‘publieke zaken’, en dat onuitstaanbaar ‘sammelen’ waar moest worden gehandeld. De taal aan den verstoorden hopman in den mond gelegd (DI. I, bl. 185), past maar al te zeer op onze dagen, om niet hier of daar eene pijnlijke neep te geven:

‘Ziedaar den geest van dit botte volk’ - sprak de krijgsman, met een onwilligen blik - ‘'t gemeen belang zegt hen niets, en daarvoor laten zij violen zorgen; uiet eer krijten zij alarm dan als 't gemeen bederf eigen welvaart komt te ruïneren.’

De omschrijving der ‘publieke zaken’ hadden wij soms wel gaarne, ter wille van het groot publiek, in beknopter bestek zien zaamgedrongen. Het zou aan den roman als kunstproduct geen schade hebben gedaan, zoo de Schrijfster het stof der folianten van bor en hooft, enz. enz. onbeschroomder van de wieken had geslagen. Wij wenschen van harte, dat zij haar voornemen niet ten uitvoer legge, om ons ‘in lang niets meer van haar te laten lezen.’ Hoe belangrijk zou het niet zijn, zoo wij van dezelfde hand eens oldenbarneveld's verdere baan mogten geschetst zien, vooral in betrekking tot maurits en in het droevig uiteinde dat de groote staatsman zich bereid heeft.

e.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Gideon Florensz. Romantisch-historische épisode uit het laatste tijdperk van Leycesters bestuur in Nederland (2 delen)