Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1856 (1856)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1856
Afbeelding van Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1856Toon afbeelding van titelpagina van Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1856

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.28 MB)

XML (3.71 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1856

(1856)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 445]
[p. 445]

Mengelwerk.

Een woord over het Christendom.

(Ingezonden.)

 

Door de aanvallen die tegenwoordig weder op de Kerk van christus gedaan worden, gevoelde schrijver dezes zich opgewekt om te onderzoeken, of christus zelf bewijzen voor de waarheid zijner leer gegeven heeft, en zoo ja, welke? Het resultaat van dit onderzoek is het volgende.

Christus heeft geenszins een blind geloof gevorderd, maar wel degelijk zijne leer bewezen, en wel zóó dat men moeijelijk eene betere apologie des Christendoms kan uitdenken dan de Stichter zelf heeft gegeven. Zijne bewijzen zijn vier in getal. Christus beroept zich 1. op de profetieën des O.T., waarvan Zijne verschijning de vervulling is; 2. op de uitkomst der door Hem gegeven voorspellingen; 3. op de zedelijke voortreffelijkheid Zijner leer; 4. op de werken die Hij zou verrigten. Wij willen dit door het opgeven der plaatsen, waar deze bewijzen te vinden zijn, staven, en vervolgens nagaan, of die bewijzen geldig zijn.

1. Wij lezen Joh. v: 39: ‘Onderzoekt de Schriften, want gij meent in dezelve het eeuwige leven te hebben: en die zijn 't die van mij getuigen.’

Jezus beroept zich dus op het getuigenis van de Schriften des O.T. Nu is het zeker in vele gevallen bijzonder moeijelijk, uit te maken, in hoe verre vele plaatsen uit het O.T. op christus toepasselijk zijn of niet; maar er zijn toch vele plaatsen die geen twijfel overlaten. Hieronder munt vooral uit wat jesaja profeteert als hij zegt (Hoofdst. xi: 10): ‘Want het zal geschieden ten zelven dage, dat de Heidenen naar den wortel van isaï, die staan zal tot eene banier der volken, zullen vragen, en zijne rust zal heerlijk zijn.’ Deze profetie wordt door de algemeene verspreiding des Christendoms onder volken, die, toen jesaja dit schreef, Heidenen waren, zoo volkomen bevestigd, dat hier wel geen twijfel zal overblijven.

[pagina 446]
[p. 446]

2. Jezus beroept zich op de uitkomst der door Hem gegeven voorspellingen. Wij lezen onder anderen Joh. xiv: 29: ‘En nu heb ik het gezegd eer het geschied is; opdat, wanneer het geschied zal zijn, gij gelooven moogt.’ Nu zijn er voorspellingen van jezus waarvan de vervulling zoo zeker en zoo ontwijfelbaar na de voorspelling geschied is, dat zelfs de hardnekkigste ongeloovige ze niet ontkennen kan. Wij lezen onder anderen Matth. xiii: 24-33 en Luk. xii: 49-53 eene uitdrukkelijke voorspelling van vier verschijnselen in de Christelijke Kerk die wij nog tegenwoordig aanschouwen, en wel Matth. xiii: 24-30 van de misbruiken en verkeerdheden die in de Christelijke Kerk zouden binnensluipen; Matth. xiii: 31, 32 van de groote uitbreiding die het Christendom zou bekomen; Matth. xiii: 33 van de kracht waarmede het Christendom overal, waar het werd aangenomen, alles inwendig zou doordringen; Luk. xii: 49-53 van de twisten en Godsdienstoorlogen waartoe het aanleiding zou geven. Dat deze voorspellingen zijn uitgekomen, behoeft geen betoog. Wij zien het dagelijks met onze oogen.

3. Jezus zegt (Joh. vii; 17): ‘Zoo iemand wil deszelfs wil doen, die zal van deze leer bekennen, of zij uit God is dan of ik van mij zelven spreek.’ Om dit goed te kunnen beoordeelen, moeten wij eerst uitmaken wat de eigenlijke leer van jezus is. Gelukkig komt Hij ons weder te hulp, zeggende (Matth. vii: 12); ‘Alle dingen dan, die gij wilt, dat u de menschen zouden doen, doet gij hun ook alzoo; want dat is de Wet en de Profeten’; en Hij leert elders (Matth. xii: 35-40): dat de gansche Wet en de Profeten hangt aan de twee Geboden: ‘Bemint God bovenal, en uwe naasten als u zelven.’ Dit is dus de quintessence, om het eens zoo te noemen, der leer van jezus, die zeide gekomen te zijn om de Wet en de Profeten te vervullen (zie Matth. v: 17). Is er nu wel een meer verheven, eenvoudiger, billijker en duidelijker beginsel van zedekunde denkbaar? Dit beginsel beveelt zich door zijne in het oog loopende billijkheid terstond aan, het kan door de meest eenvoudige menschen begrepen worden, het is onafhankelijk van alle schoolsche geleerdheid, en vordert, om goed begrepen te worden, niet dan opregt inkeeren in ons zelven en goeden wil.

4. Jezus beroept zich op Zijne werken (zie Joh. v: 36). Wanneer wij hier van Zijne wonderen spreken wilden, dan

[pagina 447]
[p. 447]

zouden de ongeloovigen ons met regt tegenwerpen, dat wij eerst moeten bewijzen dat die wonderen wezenlijk gebeurd zijn. Wij willen hun echter dit bewijs kwijtschelden. Wij beroepen ons hier eenvoudig op de daadzaak, dat het Christendom den strijd tegen het Heidendom van Griekenland, Rome en Duitschland niet geschroomd, en dat het in dien strijd, met welke geringe krachten ook begonnen, volkomen overwonnen heeft, zoodat het Heidendom uit geheel Europa is weggevaagd, en het kruis van christus overal zegevierend staat te prijken.

Als resultaat van deze beschouwing kunnen wij dus aannemen: dat christus geen blind geloof gevorderd, maar de waarheid Zijner leer bewezen heeft, en dat Zijne bewijzen, door al wie ze onpartijdig wil onderzoeken, volkomen juist en overtuigend zullen bevonden worden.

d.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken