Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vaderlandsch museum voor Nederduitsche letterkunde, oudheid en geschiedenis. Deel 4 (1861)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vaderlandsch museum voor Nederduitsche letterkunde, oudheid en geschiedenis. Deel 4
Afbeelding van Vaderlandsch museum voor Nederduitsche letterkunde, oudheid en geschiedenis. Deel 4Toon afbeelding van titelpagina van Vaderlandsch museum voor Nederduitsche letterkunde, oudheid en geschiedenis. Deel 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.68 MB)

Scans (16.27 MB)

XML (0.90 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vaderlandsch museum voor Nederduitsche letterkunde, oudheid en geschiedenis. Deel 4

(1861)–C.P. Serrure, [tijdschrift] Vaderlandsch Museum–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 55]
[p. 55]

Het vierde boek van den Wapene-Martijn, door Hein van Aken.

Zie hier eindelijk het sedert lang beloofde vierde boek van den Wapene-Martijn.

Dit vervolg op Maerlants werk is ons slechts in één enkel handschrift bewaerd gebleven, dat te Antwerpen in 1825 op eene veiling van een groot gedeelte der bibliotheek van de oude abdy van Tongerloo en van het Museum der Bollandisten, gevondenGa naar voetnoot(1) en door den bekenden engelschen boekverzamelaer R. Heber aengekocht werd. Deze gaf het ter leen aen Willems, die daeruit een paer stukken met het gesteendrukte facsimile van eene der bladzyden, in zyne Mengelingen van Vaderlandschen inhoud, mededeeldeGa naar voetnoot(2). Na de dood van Heber kwam het in mijn bezit, en het leverde my den tekst van den Rinclus door Gielis van Molhem en Hendrik, dien ik in het derde deel van dit Museum opnam.

By eene nadere gelegenheid kom ik op dit handschrift te rug, zal het alsdan beschryven, en den inhoud nauwkeurig

[pagina 56]
[p. 56]

opgeven. Het zy genoeg hier aen te teekenen, dat deze Codex ook de drie boeken van Maerlants Wapene-Martijn bevat. Aen het einde van het derde boek staet het volgende: Hier es de derde boec ute, die xxxix Clauselen inheeft, ende elc Clausele xiii verse. Ende hier volcht de vierde boec ende dese indt op xix elc Clausule. Noch hier, noch elders is er iets te vinden, dat ons met den dichter van dat vierde boek bekend maekt; maer ik zal het nochtans aen Hendrik van Aken, wiens naem hier aen het hoofd staet, en van wien Jan Boendale reeds zegde:

 
Van Bruesele Heyne Van Aken,
 
die wel dichte conste maken,

op eene voldoende wyze kunnen toeëigenen.

Uit de laetste strofe van het stuk blijkt, dat het in 1299 geschreven werd. Alzoo Jakob van Maerlant in het volgende jaer in zeer hoogen ouderdom stierf, wordt het alreeds onwaerschijnlijk, dat hy op dat uiterste tijdstip van zijn leven, dit werk zou in het licht gezonden hebben. Doch, het stuk zelf levert talryke bewyzen op, dat er hier aen den gryzen Maerlant niet meer te denken valt.

Reeds by den aenhef, luidt het:

 
Jacob, die van Martene vant,
 
heeft mi gesent eenen brant,
 
die mi heeft ontsteken.

Dat is zoo veel te zeggen als: ‘Jacob, wiens geest de Martijns schiep, heeft my door zynen dichtgloed ontstoken.’

Aldus kon Maerlant van zich zelven niet spreken.

Verder, zonder gewag te maken van denkbeelden, welk juist met die van Maerlant niet strooken, bevat de vierde Martijn eenige plaetsen, waeruit men kan opmaken, dat het dichtstuk uit de pen van eenen Brabander gevloeid is. Zoo, wanneer hy aen

[pagina 57]
[p. 57]

de vorsten verwijt, dat zy het oor aen valsche vleijers leenen, zegt hy:

 
(st. 5)
 
Heetti Heinrec ochte Jan,
 
scuwet valsche geloven.

De schryver gebruikt hier by voorkeur de namen van Hendrik en Jan, omdat juist in Brabant drie Hendrikken en drie Jannen opvolgelijk heerschten.

Eenige nog meer beduidende regelen zijn die, waerin hy tegen Hugo Capet uitvaert, omdat deze den hertog van Lothrijk, aen wien, als afstammeling van Karel den Groote, de kroon van Frankrijk toekwam, verraderlijk te Louwen had doen vangen.

Al de oude chronyken van Brabant gewagen van dien aenslag van Hugo Capet op den hertog van Lothrijk gepleegd; maer een Vlaming zou zulke tael niet hebben gevoerd. De graven van Vlaenderen immers hadden ook aenspraek gemaekt op de fransche kroon, omdat zy, door Judith, echtgenoote van Baudewijn met-den-yzeren-arm, insgelijks van de Karolingers afstamden.

Zie hier eene derde nog meer beslissende plaets, waerin Jakob aen Marten vraegt wie de vorst is aen wien hy zoo verknocht is:

 
Merten, vrient, wie es die man,
 
daer ghi therte so legt an?
 
eest u lantshere?
 
eest die fiere hertoge Ian?

En de regels, die daer wat voorgaen:

 
Sijn vader was der eren winne;
 
sijn doot doet mi dat ic spinne
 
Seelans rouwe wagen;
 
in hebbe niet dant clagen.

zijn waerschijnlijk eene toespeling op de geschillen wegens de leenroerigheid van Zeeland tusschen Gwy, graef van Vlaenderen,

[pagina 58]
[p. 58]

en zynen schoonzoon, Floris V van Holland, ontstaen. Hertog Jan I van Brabant bemoeide zich met die zaek; hy trad als bemiddelaer op, en toen Floris gevangen werd genomen, was hy, om dezen op vrye voeten te kunnen zetten, gedwongen zelf als gyselaer te blyven, en moest een aenzienlijk losgeld betalen. Dit gebeurde ten jare 1289.

Aengenomen, dat de dichter een Brabander is, dan zal men dadelijk denken aen Hendrik van Aken van Brussel, die in de laetste helft der dertiende eeuw leefde, en, zoo als men uit Boendale leert, reeds vóór 1330 stierf. Zijn bloeitijd komt met het jaer 1299, waerin dat vervolg op Maerlants werk voltooid werd, zeer wel overeen.

Doch deze toeëigening aen den brusselschen dichter is geene bloote gissing; er komt in het stuk een vers voor, waeruit blijkt, dat van Aken wezenlijk de schryver van dat vierde boek is.

Nadat hy de eigenschappen van eenen volmaekten ridder breedvoerig uiteen gezet heeft: dat deze zoo door zyne geboorte als door zijn leven edel moet zijn, en dat hy in de steekspelen zyne bedrevenheid in het hanteeren der wapenen moet toonen, voegt hy er by, dat in vroegere tyden die drie hoedanigheden vereenigd waren, en, zegt hy, alsdan werd men ridder in Gods naem geslagen, na gezworen te hebben ‘te suvere alle blame:

 
(st. 40.)
 
Doe en mochte geen ridder sijn,
 
(dat orcondet tloy ende tgedichte mijn),
 
van lachterliken seden.

Dan volgt nog eene beschryving van de vroeger in zwang zijnde plechtigheden, die in zynen tijd in onbruik gevallen waren, en het luidt alsdan:

 
(st. 46.)
 
Op dit edel ordinieren,
 
daer ic soe sere na rame
 
huedt u, ende sijt goedertieren.
[pagina 59]
[p. 59]

Wel nu, het is bekend dat Hein van Aken, in onze tael een fransch gedicht overbracht, l'Ordene de ChevalerieGa naar voetnoot(1), waerin al de pleegvormen by het ridderslagen gebruikelijk, nauwkeurig worden opgegeven, en dit ter gelegenheid van het gewaend bekeeren tot het Christendom van den koning Saladijn, die ter zelfder tijd in de ridderschap aengenomen werd.

Van Aken, die, zoo als wy zagen, in de laetste helft der dertiende en in de eerste der volgende eeuw bloeide, is sedert lang in onze middeleeuwsche letterkunde bekend. Stellig weet men thands dat hy 1o De vertaler is van den Roman de la Rose, 2o van l'Ordene de Chevalerie. 3o Dat men aen hem de kinderen van Limborch en 4o het vierde boek van den Wapene-Martijn te danken heeft.

By deze werken zullen er, meen ik, nog andere kunnen gevoegd worden; want later zullen in dit Museum de redenen worden opgegeven, waerom men hem als den vermoedelyken dichter mag aenzien van den Spiegel Historiael, die lang verkeerdelijk onder den naem van Lodewijk van Velthem doorging, en waervan tot hiertoe de ware schryver nog niet aengewezen is. Verder heb ik in het vorig deel van dit Museum gevraegd of men aen Hein van Aken mag denken voor het vervolg van den Rinclus. Ten laetste, en als by bloote gissing, zou ik de Frenesie, als eene dartele uitspatting van van Akens jeugd, toen hy nog student was, durven beschouwen.

Wat er ook van zy, na Maerlant moet Hein van Aken, door de talrijkheid en de verscheidenheid zyner werken, eene der voornaemste plaetsen onzer middeleeuwsche letterkunde bekleeden.

By den inhoud des vierden boeks van den Wapene-Martijn zal ik niet lang stil blyven. Men leze het stuk zelf.

[pagina 60]
[p. 60]

Het zal dadelijk blyken, dal van Akens werk, voor de eerste strofen op het zelfde denkbeeld, dat Maerlant in den eersten Martijn ontwikkeld heeft, uitloopt, namelijk dat ‘Edelheit het eerebegrip heeft verloren.’ Toespelingen op Maerlants gemeld boek, als ook op dat Vanden lande van over-see, en zelfs op der Kerken claghe ontmoet men er in overvloede. Soms zijn het de zelfde bewoordingen.

De dichter, na eerst in het algemeen de grooten, omdat zy steeds de ooren voor vleijers open hebben, over den hekel gehaeld te hebben, verwijt aen de christene vorsten, dat zy het Heilige Land in de macht der Sarazynen lieten komen, en den val van Akers, niet beletteden. Met overdreven iever voor de kruistochten bezield, even zoo als talryke zyner tijdgenooten, randt hy niet alleen de koningen van Frankrijk en Engeland, maer tot de hoofden der Christenheid toe, met veel hevigheid aen.

Van Aken leefde in woelige tyden en te midden van de groote worsteling tusschen Engeland en Frankrijk, waerin ook een deel van Nederland betrokken was. Al die gebeurtenissen hadden stellig invloed op zijn schryven, en kunnen den warmen toon, die geheel zijn dichtstuk door heerscht, verklaren.

De dichter valt niet alleen tegen de koningen en vorsten uit; de Gemeenten, die des tijds by ons reeds zeer bloeijende waren, hebben ook hunne beurt:

 
(st. 30.)
 
Ghemeente dan es maer een vat,
 
daer men ute et ende at
 
goede spise ende caden.
 
De heren sitten op dat rat,
 
die Gemeente volcht den pat;
 
siet si die heren baden,
 
si willen mede waden.

‘Thands, zegt hy, heerscht de willekeur, waer vroeger de wet geëerbiedigd werd.’ Dan volgt vry breedvoerig, als in Maerlants

[pagina 61]
[p. 61]

eerste boek, de uitlegging over den oorsprong der lijfeigenschap, welke, zoo als men weet, aen den Saksenspiegel ontleend is.

Vervolgends beschrijft hy nauwkeurig al de hoedanigheden, welke een volmaekt ridder moet bezitten. Zulks is nogmaels een bewijs, dat dit vierde boek uit de zelfde pen gevloeid is als de Hugo van Tabarië door Willems uitgegevenGa naar voetnoot(1).

Ten slotte drukt hy zyne spijt uit, dat de ridderspelen, door de koningen zelven uitgevonden, door hun niet meer gepleegd worden, en Jacob noopt zynen vriend Marten aen, om de deugden van eenen waren ridder te oefenen.

Doch ik zegde reeds hier boven, dat ik niet voornemens was geheel het stuk te ontleden. Ik bepael my tot het leveren van eenen tekst, dien ik met de grootste oplettenheid tegen het handschrift heb vergeleken.

Deze vierde Martijn zal den lof, dien Boendale aen van Aken toezwaeide, dat hy wel dichte conste maken, komen bevestigen.

Hier volcht de vierde boec ende dese indt op xix elc clausele.

 
1.
 
Jacop, die van Mertene vant,Ga naar voetnootV. 1
 
heeft mi gesent enen brant,
 
die mi heeft ontsteken.
 
Nu eest met mi also bewant,
5.[regelnummer]
het sal mi costen huus ende lant,
 
of ic saels mi wreken.
 
En es saphier noch dyamant,
 
vindickene in dat sant,
[pagina 62]
[p. 62]
 
alsic wade over die beken,
10.[regelnummer]
in wachte na negenen cant;
 
in treder op, bi Sente-Amant!Ga naar voetnootV. 11
 
al soude hi te stucken breken!
 
Die mi dus loepen toter hantGa naar voetnoot13
 
ende toenen mi den fellen tant,
15.[regelnummer]
op hen willic spreken;Ga naar voetnoot15
 
si willen wesen so faeliant,
 
die dus maken den parant;
 
alsic hare scip sie leken,
 
toegict den hoghen deken.
 
 
 
2.
20.[regelnummer]
Constic fraye rime vinden,
 
ende op .xix. doen inden,
 
so woudic rime maken,
 
ende verdroeven diet verblinden,
 
ende valsche verraders seinden,Ga naar voetnootV. 24
25.[regelnummer]
(al in dietscher spraken),
 
die ons die werelt sere bindenGa naar voetnoot26
 
al met haren valschen sinden,
 
ende die doecht doen laken.
 
Woude ons God also bewinden,
30.[regelnummer]
dat si hen selven weder kinden,Ga naar voetnoot30
 
die in de archeit waken,
 
so woudies mi onderwinden,
 
ende hen hoge mere sinden,Ga naar voetnoot33
 
die edelheiden smaken.
35.[regelnummer]
Mi deert, dat si te hove spinden,
 
die trouwe noyt en minden;
 
in wils u niet messaken:
 
dit doet mi dicke waken.
 
 
 
3.
 
Helpe, Iacob, geselle mijn,
40.[regelnummer]
sal trouwe lange verloren sijn,
 
ende hoe blijft si dus verloren?Ga naar voetnootV. 41
[pagina 63]
[p. 63]
 
Wanen quam ons dit venijn?
 
het doet orloge in schijn,
 
dat God wert versworen.Ga naar voetnootV. 44
45.[regelnummer]
Jacop, toech de consten dijn,
 
proef daer na; niet en verdwijnGa naar voetnoot46
 
dijn herte in enegen toren.Ga naar voetnoot47
 
Het drinct selc der heren wijn,
 
op die Seine en op den Rijn,
50.[regelnummer]
die Iudas was geboren.
 
Edelre heren, herte pijn
 
na die doecht ende die gerijn,
 
du words daer toe vercoren.Ga naar voetnoot53
 
‘Dits oppenbaer blicken de fijn’Ga naar voetnoot54
55.[regelnummer]
sprac Iacob ‘lieve Mertijn,Ga naar voetnoot55
 
du vrages mi te voren,
 
ic segt di, wildijt horen.’
 
 
 
4.
 
Doe die heren ierst ontfingenGa naar voetnootV. 58
 
des dorpers scat, ende omme gingen
60.[regelnummer]
met haren valschen rade,
 
ende na doecht niet en wouden ringen,
 
daer si nu sere ave wringen,
 
doe vielen wi in die scade.
 
Hi es meester, diese nu sal dwingenGa naar voetnoot64
65.[regelnummer]
die ons die valsche maren bringen;
 
goet raet comt ons te spade,
 
ic sie nu te hove singen,
 
te samen reien ende springen
 
die goede ende die quade.
70.[regelnummer]
Nu wille hen God de werelt ingen;Ga naar voetnoot70
 
hine can langer niet gehingen
 
hare boese dade.
 
Werde God! laet ons verdingen
 
onse mesdaet ende cringen.
75.[regelnummer]
van desen loesen sade,
 
daer af comt ongenade.
 
 
[pagina 64]
[p. 64]
 
5.
 
Iacob, vrient, nu segt mi dan:
 
enen onedelen raetsman
 
hoe salic dien geloeven?
80.[regelnummer]
Na dat ic mi bevroeden can
 
so leget vele verlies daer an
 
sinen here als te boven;
 
maer wie hi es of wiene wan,Ga naar voetnootV. 83
 
die iegen darcheit maect gespan,
85.[regelnummer]
met hem soudemen hoven;Ga naar voetnoot85
 
maer daer tfenijn ute ran,Ga naar voetnoot86
 
die edelheit brachte in den ban,
 
die moeten sijn verscoven.Ga naar voetnoot88
 
Verhuedt u, heren, in desen dan,Ga naar voetnoot89
90.[regelnummer]
heetti Heinrec ochte Ian,
 
scuwet valsche geloven;
 
hi dede alse een loes tyran,
 
die ons dit valsche webbe span,
 
daer trouwe mede es te clovenGa naar voetnoot94
95.[regelnummer]
ende edelheit moet doven.
 
 
 
6.
 
Iacob, men siet nu in dlant,
 
dat edelheit gaet in hant
 
ende trouwe es al verloren.Ga naar voetnootV. 98
 
Daermen wilen trouwe vant,Ga naar voetnoot99
100.[regelnummer]
daer eest nu also bewant,
 
men wilt daer niemen horen,Ga naar voetnoot101
 
hine bringe gelt of goeden pant,
 
dan so es hi avenant,
 
siere stucken als te voren.
105.[regelnummer]
Dus es edelheit in bant;
 
men vintse in water noch op sant,Ga naar voetnoot106
 
sine hebben trouwe versworen.
[pagina 65]
[p. 65]
 
God, die vant der edelheit cant,
 
blussche ons desen leeden brant,
110.[regelnummer]
ochte hi sal ons versmoren.
 
Nu helpe, werde Heylant!
 
huedt ons vore sduvels tant,
 
ende helpt ons, Here vercoren!
 
ghi wordt om ons geboren.
 
 
 
7.
115.[regelnummer]
God, die alle dinc vorsiet,
 
en sal u ontfermen niet
 
deser werelt verwerren;Ga naar voetnootV. 117
 
eest dat darcheit vorwert tiet,Ga naar voetnoot118
 
ende trouwe vorder achter vliet,Ga naar voetnoot119
120.[regelnummer]
vroude sal ons merren.Ga naar voetnoot120
 
Die menschen doen, om cleen geniet,
 
alse Iudas dede, die Gode verriet,Ga naar voetnoot122
 
dies moechdi u wel erren;
 
dus moet in den helschen vliet
125.[regelnummer]
ghemeenlec al dat boese diet,
 
daer die duvele berren.Ga naar voetnoot126
 
O! werde God, ontferme u ietGa naar voetnoot127
 
dat dese iammer dus geschiet,Ga naar voetnoot128
 
twi mogedi ons dus verren?Ga naar voetnoot129
130.[regelnummer]
Als yemen na die doget spiet,
 
comen Alsegers ende Griet,
 
die duvele met haren gherren,Ga naar voetnoot132
 
die ons met sonden terren.Ga naar voetnootV. 133
 
 
 
8.
 
Merten, es een ionc of out,
135.[regelnummer]
God geeft hem tweer wege gewout,Ga naar voetnoot135
 
dat seit ons die Scrifture.
 
Doedi wel, God es u hout,
[pagina 66]
[p. 66]
 
doedi quaet, u en helpt geen gout,
 
ghine moet in sduvels scuere.
140.[regelnummer]
Weldaet loent God menechfout;
 
doedi quaet, ghi hebt die scout,
 
dits een seker cuere.Ga naar voetnootV. 142
 
Hi en es so edel noch so stout,
 
noch so vrome noch so bout,
145.[regelnummer]
hine wacht deser avontuere.
 
Aldus sijn wi in een hout,
 
in een neder donker wout,Ga naar voetnoot147
 
onder felle gebuere.
 
Merten, scemelheit behout
150.[regelnummer]
ende verdiene dat hoge sout:
 
te scouwene Gods figuere
 
eewelec, sonder suere.
 
 
 
9.
 
Merten, ons seggen coroniken:
 
als Gode niet en willen wiken
155.[regelnummer]
die erdsche creaturen,
 
so doet hi sine abolge striken,
 
beide ten armen ende ten riken;
 
dit valt noch tselker uren.Ga naar voetnootV. 158
 
Wilen dede hi dit wel bliken,
160.[regelnummer]
hen en halp gescut, swert no piken,Ga naar voetnoot160
 
grachte noch hoge mueren;
 
als hen God wilde beswiken,
 
worden si wel sciere te liken,
 
dit gaf hi hen ter cueren;Ga naar voetnoot164
165.[regelnummer]
hen en halp dammen no diken,
 
noch geen overmoedech priken,
 
God deedt al vervueren.Ga naar voetnoot167
 
Onse wesen mach wel dien geliken,
 
dat wi ons leven dus besliken;
170.[regelnummer]
ic vruchte God sal pueren
 
die werelt, tonsen sueren.Ga naar voetnoot171
 
 
[pagina 67]
[p. 67]
 
10.
 
Jacob, vrient, ghi segt waer:
 
ons seit die Scrifture claerGa naar voetnootV. 173
 
hoe God in hemelrikc
175.[regelnummer]
sijn abolge keerde openbaerGa naar voetnoot175
 
op Luciferre, die aldaer
 
woude wesen sijn gelike,
 
ende der ingele menech paerGa naar voetnoot178
 
die overmoet trocken naer;Ga naar voetnoot179
180.[regelnummer]
dat rout hen ewelike.
 
Dies werp hise in den eeuschen vaer,Ga naar voetnoot181
 
in der leider pinen swaer,Ga naar voetnoot182
 
binnen der hellen dike.Ga naar voetnoot183
 
Overmoet was in hen caer;Ga naar voetnoot184
185.[regelnummer]
God en liet van hen daer boven niet een haer,Ga naar voetnoot185
 
hine warpse in den slike.
 
Riese, domme herte, spaer!Ga naar voetnoot187
 
overmoet es Gode onmaer;Ga naar voetnoot188
 
helpt, God! dat ic di wike,
190.[regelnummer]
so dat mijn weldaet blike.
 
 
 
11.
 
Aldus maecte overmoet
 
den quaden alre iersten woet,
 
also wijt vinden bescreven.
195.[regelnummer]
Dienne anteren sijn onvroet;Ga naar voetnootV. 195
 
hen naket die helsche stoet,
 
daer rouwe in es becleven;Ga naar voetnoot197
 
want hi menegen pine doet,
 
die sine werpt hi onder voet,Ga naar voetnoot199
200.[regelnummer]
hine can niet anders geven.Ga naar voetnoot200
 
Die hem dienen geeft hi spoetGa naar voetnoot201
[pagina 68]
[p. 68]
 
te comene in die helsche gloet,
 
daer si altoes in sneven.Ga naar voetnootV. 202
 
Scemelheit, gi sijt goet,
 
die u dienen hebben den hoed
205.[regelnummer]
in deewelike leven.
 
Helpt, God! dor u heilege bloet!
 
huedt ons vore sduvels broed,
 
dat wi werden verheven,Ga naar voetnoot208
 
daer dingele selen beven.Ga naar voetnoot209
 
 
 
12.
210.[regelnummer]
O Maria! weerde maget,
 
vol gratiën ende onversaget,Ga naar voetnoot211
 
ghenade der creaturen,
 
daer u sone omme wert geiagetGa naar voetnoot213
 
ende gebonden ende gelaget
215.[regelnummer]
in ere bittere uren.Ga naar voetnoot215
 
Hort, Vrouwe, wat men u saget:
 
ghenadecheit es in u bedaget,
 
sonder enech mueren;
 
dit wetti wel ongevraget,
220.[regelnummer]
dat gi des sonders soene draget.Ga naar voetnoot220
 
Hoe mochte wi els geduren,
 
Vrouwe! wie dat u gewaget
 
sine sonden ende claget,
 
daer af moettine pueren.Ga naar voetnoot224
225.[regelnummer]
Nu es die werelt sere geplagetGa naar voetnoot225
 
metten sonden ende vertraget,Ga naar voetnoot226
 
helpt, Vrouwe! dinen gebueren
 
in deeusche rike cueren!
 
 
 
13.
 
Berecht mi, lieve Iacop,
230.[regelnummer]
sonder enegen loesen scop,Ga naar voetnootV. 230
[pagina 69]
[p. 69]
 
dies ic di sal vragen.
 
Twi sijn die heren also een dopGa naar voetnootV. 232
 
wandelbaer, ende in walop?Ga naar voetnoot233
 
wien magic dit clagen?
235.[regelnummer]
Si maken scoene haren top,
 
ende si sijn ydel als een rop,
 
wien mach dit behagen?
 
Si dragen wel in haren crop
 
tfenijn meerre dan .I. cnop.Ga naar voetnoot239
240.[regelnummer]
Dit en sijn geen sagen,
 
dies moeten si in thelsche slop,
 
inder leeder duvele strop,Ga naar voetnoot242
 
dat sal hen wee bedagen.Ga naar voetnoot243
 
Wi sijn gevallen, helpt ons op,
245.[regelnummer]
God! die den weerden Iob
 
ganset van sinen plagen;
 
sone mach ons niemen iagen.
 
 
 
14.
 
Merten, vrient, hets al verloren,Ga naar voetnootV. 248
 
ridderscap heeft hem versworen,Ga naar voetnoot249
250.[regelnummer]
ende verloechent sijn trouwe,Ga naar voetnoot250
 
dies niemen en plach te voren;
 
noch salment vele swaerre horen,Ga naar voetnoot252
 
dies draecht mijn herte rouwe.
 
In kinnen niet so wel geboren,
255.[regelnummer]
hine laet den dorper gaen tsiere oren;Ga naar voetnoot255
 
mi es leet dat ict aenscouwe.
 
Die doecht houwet dors met sporen
 
ende heeft de vlocht vercoren;Ga naar voetnoot258
 
men maect op hare die mouwe.
260.[regelnummer]
Waerheit sayt nu hare coren,
 
daer wt wast wel menech doren,Ga naar voetnoot261
[pagina 70]
[p. 70]
 
dat es ons te nouwe.
 
Weerde God! dit moeti scoren;
 
ic vrochte die domp sal ons versmoren.Ga naar voetnootV. 264
265.[regelnummer]
Helpt, Marie! vrouwe,
 
in desen nederen houwe.
 
 
 
15.
 
Helpe! over die valsche treken,Ga naar voetnootV. 267
 
dat heren metten monde spreken,Ga naar voetnoot268
 
dies si niet en minen;
270.[regelnummer]
ende trouwe ende letteren breken.Ga naar voetnoot270
 
Weerde God! dit seldi wreken
 
met alte groter pinen.
 
Ghi hebt die sterre doen ontsteken,Ga naar voetnoot273
 
die ons wijst een swaer gebreken,Ga naar voetnoot274
275.[regelnummer]
ic vruchte van veninen;
 
dat wi die doecht ie besweken,
 
mach ons rouwen alle weken.
 
God hi doedt ons scinen:
 
wi seilen in der valscher beken;Ga naar voetnoot279
280.[regelnummer]
onse scep cranc sien wi leken,
 
duwe metten minen.
 
Mesdoen heeft ons gesteken,
 
dat onse herte es gerekenGa naar voetnoot283
 
in sonden, diese trahinen;
285.[regelnummer]
wee hen! diese gerinen.Ga naar voetnoot285
 
 
 
16.
 
Iacop, vrient, ic moet u vraghen
 
van hogen dingen ende clagen,
 
seldi mi berechten?
 
Dese coninge leggen grote lagen;
290.[regelnummer]
deen wilt den anderen veriagen,Ga naar voetnootV. 290
 
segt, selen si vechten?
[pagina 71]
[p. 71]
 
Dan sal dengenen niet behagen,
 
die den fijn van hove dragen
 
ende edelheit vercrechten.
295.[regelnummer]
Dit en sijn negene sagen:
 
dan moeten si die swerde dragenGa naar voetnootV. 296
 
ende knive metten hechten;
 
en helpt geen sculen inder hagen.Ga naar voetnoot298
 
Ic vruchte het wert al verslagen,Ga naar voetnoot299
300.[regelnummer]
God en wilt berechten.
 
God! here, nu moetti ons verdragenGa naar voetnoot301
 
beide van scanden ende van plagen,
 
ende ane u, Here! hechtenGa naar voetnoot303
 
met dinen lieven cnechten.
 
 
 
17.
305.[regelnummer]
Wat helpt, Merten, dat gi vraechtGa naar voetnootV. 305
 
war om God die werelt plaecht,Ga naar voetnoot306
 
dan heeft mi geen wonder.Ga naar voetnoot307
 
Die heren hebben so lange gedaecht,
 
dat wi van Akers sijn geiaecht;Ga naar voetnoot309
310.[regelnummer]
kerstenheit geet onder.
 
De Heilege Kerke es versaecht,Ga naar voetnoot311
 
waer es hi, dient wel behaechtGa naar voetnoot312
 
ons wesen? dats besonder.Ga naar voetnoot313
 
Mi deert dat edelheit cnaecht
315.[regelnummer]
des dorpers cant ende verdraecht;Ga naar voetnoot315
 
ic vruchte den euschen donder.Ga naar voetnoot316
 
Ridderscap es nu vertraecht,Ga naar voetnoot317
 
dorperheit es bat gemaecht,
 
ende gaet op den helschen vonder.
320.[regelnummer]
O Maria! weerde maecht,
 
hoe es edelheit dus afgevaecht!
 
archeit es naem conder,Ga naar voetnoot322
 
dies benic vrouden sonder.
 
 
[pagina 72]
[p. 72]
 
18.
 
Hieromme, Merten, es begonnen,Ga naar voetnootV. 324
325.[regelnummer]
dat wi geweten niet en connen
 
hoe die dinc sal inden.
 
Die soene es den Paeus ontronnen;
 
dorloge es also gesponnen,
 
hine caens hem niet bewinden.
330.[regelnummer]
En sijn clerke, leeke noch nonnen,
 
sine mogen hen wel goets onnenGa naar voetnoot331
 
die ons die soene vinden,
 
sint Parijs ende Lonnen
 
dit sware orloge helpen tonnen,
335.[regelnummer]
ende haren scat ontbinden.
 
Die aldaer werden verwonnenGa naar voetnoot336
 
selen droefheit helpen bonnen,
 
die noyt de wise en minden.
 
Hine leeft niet onder der sonnen,Ga naar voetnoot339
340.[regelnummer]
hine moge dengenen wanconnen,
 
die dus die werelt scindenGa naar voetnoot341
 
ende edelheit verblinden.
 
 
 
19.
 
Iherusalem ende Calephas
 
ende Akers, dat gewonnen was,Ga naar voetnootV. 344
345.[regelnummer]
ende Suers, die goede stede,
 
en es Fransoys, Bihemere noch Sas,Ga naar voetnoot346
 
die daer heeft eens honts gebas,Ga naar voetnoot347
 
die houdt kerstennen sede.Ga naar voetnoot348
 
Nu maectmen der heidenen tas,Ga naar voetnoot349
350.[regelnummer]
daer Maria selve genasGa naar voetnoot350
 
tonser salechede.
 
Die werelt es broesscher dan glas;
 
die trouwe vint, hi soect gedwas;Ga naar voetnoot353
[pagina 73]
[p. 73]
 
dit es al waerhede.
355.[regelnummer]
t Akers, seker sijt das,Ga naar voetnootV. 355
 
sloechmen die kerstene dore hare vas;Ga naar voetnoot356
 
dat was iammerhede.Ga naar voetnoot357
 
Wi sonden segel ende was;
 
mer niet en leden wi den pas,Ga naar voetnoot359
360.[regelnummer]
wat men ons mesdede,
 
wine wouden daer niet mede.
 
 
 
20.
 
Nu soe bliket die waerhede,
 
die Huge Capet den hertoge dede,Ga naar voetnootV. 363
 
die here was van LotrikeGa naar voetnoot364
365.[regelnummer]
ende van Vrankerike mede.
 
Te Louwen vinc hine, in die stede,
 
herde valschelike,
 
binnen gherechten vriën vrede,
 
dies moet hi hebben den rede;
370.[regelnummer]
daer scoerde hi onse coronike.Ga naar voetnoot370
 
dIngelsche coninc lach in gebede
 
iegen die heidene buten gelede,
 
men dede hem die ghelike.Ga naar voetnoot373
 
Dese coninc heeft ten derde lede
375.[regelnummer]
siere nichten, dat es onsede.
 
Ic wille dat het blike,
 
wat ic heye ochte smede,
 
hoe na dat ic der waerheit trede,Ga naar voetnoot378
 
het valt al inden slike
380.[regelnummer]
vanden hoegen dyke.
 
 
 
21.
 
Iacob, woudict al vertellen,Ga naar voetnootV. 381
 
in soude connen niet gespellen
[pagina 74]
[p. 74]
 
die mesdaet van den heren,Ga naar voetnootV. 383
 
die in darcheit sere swellen.Ga naar voetnoot384
385.[regelnummer]
Si souden u wel sere quellenGa naar voetnoot385
 
ende mi, woudic se weren.
 
Mi dunct dat alle herten vellenGa naar voetnoot387
 
edelheit ende ave tellen,
 
ende en volgen niet der eren;Ga naar voetnoot389
390.[regelnummer]
si volgen al der valscher bellen,Ga naar voetnoot390
 
den rechten wech ter leider hellen,Ga naar voetnoot391
 
in dit lange beseren,
 
daer die duvele hen snellenGa naar voetnoot393
 
ende die sielen swarlec scellen,
395.[regelnummer]
ende met hen doen reeren.
 
Met luder stemmen ende met rebellenGa naar voetnoot396
 
criten die sielen, na mijn tellen;
 
alsoe ons die wise leren,
 
so mogen wi ons wel ververen.Ga naar voetnoot399
 
 
 
22.
400[regelnummer]
Roeme hevet sere mesdaen;
 
al seggic Roeme, wildijt verstaen,Ga naar voetnootV. 401
 
ic saelt u wel ontbinden;
 
ic meene den Paeus, sonder waen,Ga naar voetnoot403
 
ende die den hove ane gaen.
405.[regelnummer]
ende alle doecht verblinden.Ga naar voetnoot405
 
Hier met es dOrdene bevaen,
 
dats Kerstenhede een wederstaen,Ga naar voetnoot407
 
dat wi wel ondervinden;Ga naar voetnoot408
 
dus es Vrankerike wel saen
410.[regelnummer]
inden pas sere bestaen;Ga naar voetnoot410
 
gherechtecheit gaet tinden.
 
Eest generael, eest gardiaen,
 
eest commendoer, bi Sente-Germaen!
 
het wilt al rijcheit prinden.
[pagina 75]
[p. 75]
415.[regelnummer]
Wi lieten Kerstenheit verslaen,Ga naar voetnootV. 415
 
wine wouden ons niet reene dwaen
 
met hen, die Gode minden
 
ende den duvel scinden.
 
 
 
23.
 
Nu hebbic Roeme ende Vrankerike,
420.[regelnummer]
ende die Ordene, des gelike,
 
een deel wel versproken.Ga naar voetnoot421
 
Ondanc hebbe anderen wike:
 
Ingelant heeft sine coronikeGa naar voetnoot423
 
somwile sere te broken;Ga naar voetnoot424
425.[regelnummer]
alsic Almaniën dor strike,
 
vindic herde iammerlikeGa naar voetnoot426
 
vele swaerre croken.Ga naar voetnoot427
 
Wat hulpet? ic wille dat blike.
 
Onse wesen leit inden slike,
430.[regelnummer]
dat wilen woende op roken;
 
onse overmoet, onse geprikeGa naar voetnoot431
 
ontvalt ons vanden hogen dike,
 
om dat wi Gods niet en roken.
 
Maria! maget suverlike,Ga naar voetnoot434
435.[regelnummer]
bidt Gode, dat hi ons niet en beswike;
 
ic vruchte sere dat stoken,
 
daer die duvele coken.
 
 
 
24.
 
Waerheit, Merten, ghi versintGa naar voetnootV. 438
 
dat dorpers herte lettel kint,Ga naar voetnoot439
440.[regelnummer]
al hort sijt voren spreken.
 
Die sonde maect den mensche blint,
 
dat hi de doecht niet een twint
 
aen hem en can gereken.Ga naar voetnoot443
[pagina 76]
[p. 76]
 
God, onse here, heeft dicke gescintGa naar voetnootV. 444
445.[regelnummer]
de werelt, ende hare ane gesintGa naar voetnoot445
 
loen van haren treken.
 
Wie es die ons tgaren spint?
 
wijf, man ende kint
 
es al eens onsteken,
450.[regelnummer]
over see ende hier ontrintGa naar voetnoot450
 
heeft geweest ende begint
 
van weken te weken.
 
Hadden wi Gode te tide gemint,
 
sone vruchten wi niet den swaren sint,
455.[regelnummer]
nu vruchtic tgebreken;
 
verbolgen es de deken.Ga naar voetnoot456
 
 
 
25.
 
Merten, gi sijt herde bout,Ga naar voetnootV. 457
 
waren wi beide aldus stout,
 
het soude ons sere scaden.Ga naar voetnoot459
460.[regelnummer]
En es niemen, ionc noch out,
 
wi en geven hem die scoutGa naar voetnoot461
 
van sinen mesdaden.Ga naar voetnoot462
 
Merten, ochtu dichten wout,
 
laet dijn rime menechfout,
465.[regelnummer]
dijn sin es verladen;Ga naar voetnoot465
 
du sijs in dat neder hout,Ga naar voetnoot466
 
dat dijn herte maket cout,
 
quade crude saden;
 
beter es sin dan gout.
470.[regelnummer]
Verhuede di selven met gewoutGa naar voetnoot470
 
ende met Gods genaden;
 
doet di selven in dbehout;
 
minne vore dat water smout;Ga naar voetnoot473
 
es dijn herte verbraden,Ga naar voetnoot474
475.[regelnummer]
wat selen di de caden?
 
 
[pagina 77]
[p. 77]
 
26.
 
Iacob, die bi rade doet,
 
dat hi doet es hem goet.Ga naar voetnootV. 477
 
Mi en mach geen dichten deren;
 
ic ben dies seker ende vroet,
480.[regelnummer]
dat ic al mijn leven dichten moet
 
ende meest op die heren.Ga naar voetnoot481
 
God moeter mi toe geven spoet
 
dor sinen lieven oetmoet,
 
sonder weder keren.Ga naar voetnoot484
485.[regelnummer]
Hebbic sijn gratie metter vloet,Ga naar voetnoot485
 
al liggic hier onder voet,
 
hi sal mi ginder eren,
 
alse dat vuele valsche bloet
 
liggen sal in die gloet,
490.[regelnummer]
in dat lange beseeren.
 
Helpt! God, in u behoed
 
settic minen sin ende minen moet;
 
ende helpt mi, Here, lerenGa naar voetnoot493
 
mijn scip ten besten keren.
 
 
 
27.
495.[regelnummer]
Ay mi! Iacop, lieve minne!
 
van alden heren, die ic kinne,Ga naar voetnootV. 496
 
magic mi wel beclagen,
 
sonder van enen, daer es inneGa naar voetnoot498
 
gerechte trouwe, na minen sinne,
500.[regelnummer]
dies dar ic wel gewagen,
 
beide ten inde ende ten beginne.
 
Maria! maget, coninginne!
 
nu moettine verdragen.Ga naar voetnoot503
 
Hi es mijn here ten gewinne,Ga naar voetnoot504
505.[regelnummer]
waer ic ride ochte rinne,Ga naar voetnoot505
[pagina 78]
[p. 78]
 
God latene hem behagen.Ga naar voetnootV. 506
 
Hi es here over die sinne,Ga naar voetnoot507
 
sine macht en es niet dinne,
 
ic segt u sonder vragen;Ga naar voetnoot509
510.[regelnummer]
sijn vader was der eren winne;Ga naar voetnoot510
 
sijn doot doet mi dat ic spinne
 
Seelans rouwe wagen;
 
in hebbe niet dant clagen.
 
 
 
28.
 
Merten, vrient, wie es die man,
515.[regelnummer]
daer gi therte so legt an?Ga naar voetnootV. 515
 
eest u lantshere?Ga naar voetnoot516
 
eest die fiere hertoge Ian?Ga naar voetnoot517
 
God verde hem den euschen ban,Ga naar voetnoot518
 
ende moet hem geven ere!Ga naar voetnoot519
520.[regelnummer]
Jacob, iaet, ic segt u dan:
 
wat mijn herte ye omme ran,Ga naar voetnoot521
 
ic wille dat ane hem mere.Ga naar voetnoot522
 
God late hem maken selc gespan,
 
dat hi winnen moet den dan,
525.[regelnummer]
ende hi hem niet en besere,Ga naar voetnoot525
 
dien Huge Capet tonrechte wan,
 
doe hi dat vlaemsche orloge span,
 
alsoe ic in boeken lere.
 
Ic segt u, heren, also ict can,Ga naar voetnoot529
530.[regelnummer]
dat ic hem geens goets en an;
 
ondanc hebbe ons dere,
 
nu ochte ten weder keren.Ga naar voetnoot532
 
 
 
29.
 
Merten, vrient, hoe mach dit sijn,:
 
te Roeme ducht men sere tfenijn,Ga naar voetnootV. 534
535.[regelnummer]
dan es niet hier te lande?
[pagina 79]
[p. 79]
 
Jacob, lieve geselle mijn,
 
tusschen de Seine ende den Rijn
 
heeft mens goede gewande;
 
leider, dats wel anschijn,
540.[regelnummer]
in walsch, in dietsch ende in latijn,
 
soe ees vol die hande.
 
Hoe meendi dit, lieve Mertijn,Ga naar voetnootV. 542
 
meendi daer verraders fijnGa naar voetnoot543
 
ende menschen dore die scande?
545.[regelnummer]
Jacob, swijch, ende niet en pijn,
 
om selke dinc niet en gerijn,
 
hueddi vore heren brande.Ga naar voetnoot547
 
Jacob, hout dat leven dijn,
 
en werre niet der heren twijn;Ga naar voetnoot549
550.[regelnummer]
hueddi vore die tande,
 
buten der heren bande.Ga naar voetnoot551
 
 
 
30.
 
Merten, waeromme doedi dat?Ga naar voetnootV. 552
 
ghi sijt den heren herde gehatGa naar voetnoot553
 
van haren mesdaden.
555.[regelnummer]
Beide op dlant ende in de stat
 
es de gemeente herde latGa naar voetnoot556
 
van doechden overladen.Ga naar voetnoot557
 
Jacob, vrient, wat segdi? wat?
 
die heren maken ons tgewatGa naar voetnoot559
560.[regelnummer]
in vromen ende in scaden;
 
ons en geleecht niet een blat
 
aen die gemeente; al heefse scat,
 
si doet hare versmaden.
 
Ghemeente dan es mer een vat,Ga naar voetnoot564
565.[regelnummer]
daer men ute et ende at
 
goede spise ende caden.
 
De heren sitten op dat rat,Ga naar voetnoot567
 
die Gemeente volcht den pat;
[pagina 80]
[p. 80]
 
siet si die heren baden,Ga naar voetnootV. 569
570.[regelnummer]
si willen mede waden.
 
 
 
31.
 
Merten, wilen so waest goet:
 
dat men nu bi wille doet,
 
dedemen al bi loye;
 
dies benic seker ende vroet.
575.[regelnummer]
Doe was trouwe ende oetmoet,
 
daer ic noch bi vervroye;Ga naar voetnootV. 576
 
nu comt veele ende hare broetGa naar voetnoot577
 
met eenre herder groter stoet,Ga naar voetnoot578
 
ondanc hebse stroye.
580.[regelnummer]
Men wrijft saechte haren voet,
 
men bringt hare iegen metter spoetGa naar voetnoot581
 
van coerne ende van hoye;Ga naar voetnoot582
 
die ons maken dese vloet,
 
ende veelen doen selc gemoet,Ga naar voetnoot584
585.[regelnummer]
benemen die tornoye,
 
ende vererren Gode sijn bloet,Ga naar voetnoot586
 
ende striken in de helsche gloet.
 
Ic segt u wel, ghi moye,
 
ghi moet in sduvels coye!
 
 
 
32.
590.[regelnummer]
Jacob, nu berecht mi dies:
 
du heefs des sins goeden kies,
 
berecht mi na dat loy,
 
welc was eer, nu besies,
 
liechstu mi, soe bestu ries,
595.[regelnummer]
riddere ochte tornoy?Ga naar voetnootV. 595
 
Merten, vrient, wies vraechstu? wies?Ga naar voetnoot596
[pagina 81]
[p. 81]
 
Tornoy was eer, daer ute wiesGa naar voetnootV. 597
 
sekerlike dat oey,Ga naar voetnoot598
 
dat seggic di, bi Sente-Andries!
600.[regelnummer]
daer darcheit bi nam groet verlies,
 
al hevet hare nu boy;
 
mer doe den heren ierst verwiesGa naar voetnoot602
 
trouwen, ende men hen inblies,
 
daer si bi worden moy,
605.[regelnummer]
doe wert hare edel coren bies.Ga naar voetnoot605
 
Es dit waer, Merten, soe ghies.Ga naar voetnoot606
 
Noch vallen si indie vloy,
 
die niet en duchte vernoy.
 
 
 
33.
 
Lieve Iacop, lieve man,
610.[regelnummer]
van ridderscape segt mi dan
 
ende van goeden dingen.
 
Segt hoe ridderscap began,Ga naar voetnootV. 612
 
laet hem leren dies niet en can,Ga naar voetnoot613
 
ende gherne inden sin ontfingen;Ga naar voetnoot614
615.[regelnummer]
ende wanen dat ons quam die ban,
 
ende hoe ons edelheit ontran,
 
ochte si noch iet sal cringen.
 
Merten, vrient dijn vat es wan,Ga naar voetnoot618
 
ende du heefs een vast gespan,
620.[regelnummer]
hoe mochtic dat volbringen?
 
du ligs mi met vragene an,
 
al waric wijs als Sente-Jan,
 
het mochte mi wel ontlingen;
 
mer om dat ic u goets an,Ga naar voetnoot624
625.[regelnummer]
ende u vrientscap ie gewan,
 
so willic, sonder singen,Ga naar voetnoot626
 
met herten hier na ringen.Ga naar voetnootV. 627
 
 
[pagina 82]
[p. 82]
 
34.
 
Merten, doe die edele God,
 
die hadde ende heeft al sijn gebod
630.[regelnummer]
na sijns herten ghere,Ga naar voetnoot630
 
sach dat menscheleke lod,
 
so minde hijt sonder spot,Ga naar voetnoot632
 
dat es .I. seker mere.Ga naar voetnoot633
 
Doe hi gaf hem een hoge gebod,Ga naar voetnoot634
635.[regelnummer]
twee sinne sueter dan een nodGa naar voetnoot635
 
ende scarper dan een spere;
 
deen was wijs, dander sot;Ga naar voetnoot637
 
die hem hilt an dbeste lod,Ga naar voetnoot638
 
sijn sinne worden clere;
640.[regelnummer]
die darcheit coes moeste int cod,
 
in der leider duvele bod,Ga naar voetnoot641
 
daer ic mi af ververe.Ga naar voetnoot642
 
Hier rueric den edelen pot,
 
daer darcheit iegen maect getrod.Ga naar voetnoot644
645.[regelnummer]
Nu hort alhier daffereGa naar voetnoot645
 
der edelheiden were.
 
 
 
35.
 
Die de wijsheit doe ontfingen
 
brachte God te hogen dingen
 
al biden iersten Adame.
650.[regelnummer]
Hi leerde hen lesen ende singen,Ga naar voetnootV. 650
 
ende hietse na die doget ringen,
 
ende weren arge scame.
 
Die der archeit wilde ontspringen,
 
hi quam wel te hogen dingen,
655.[regelnummer]
ende gewan edelen name.
 
Die quade maecten selc gedingen,
 
oec wilden si die goede verdringen;Ga naar voetnoot657
[pagina 83]
[p. 83]
 
mer het was ontame.Ga naar voetnootV. 658
 
Doe gincmen hen die werelt ingen,Ga naar voetnoot659
660.[regelnummer]
hare wet besetten met coningen,
 
menschen sonder blame,
 
daer die coninge nu af wringen
 
ende hen metter archeit mingen,Ga naar voetnoot663
 
dies ic mi vergrame,Ga naar voetnoot664
665.[regelnummer]
hoe gherne ict beter name.Ga naar voetnoot665
 
 
 
36.
 
Hier moechdi van rechte horen:
 
doe die coninge worden geboren,
 
berechtense hare landen
 
jegen die Gode hadde versworenGa naar voetnootV. 669
670.[regelnummer]
ende edelen name verloren,Ga naar voetnoot670
 
dier noch es goede gewande.
 
Die quade daden menegen toren
 
hen, die ter doecht worden geboren,Ga naar voetnoot673
 
met striden ende met brande.
675.[regelnummer]
Men hadde noyt daer te voren,Ga naar voetnoot675
 
ja, van ridderen seggen horen,
 
in watere noch in sande.Ga naar voetnoot677
 
Ridderscap, dat hoge coren,
 
soude met rechte horen
680.[regelnummer]
ten edelen Gods bande.
 
Men gaf hen wapene swert ende sporen,Ga naar voetnoot681
 
den scilt, daer siere met souden versmorenGa naar voetnoot682
 
der edelheiden scande
 
ende wreken Gods ande.
 
 
 
37.
685.[regelnummer]
Het was sede doen te tide,
 
dien men vinc in enen stride,
 
hi moeste eygen bliven.
[pagina 84]
[p. 84]
 
Ic segt, als die mi niet en vermide,Ga naar voetnootV. 688
 
dies so plach men wide ende side,
690.[regelnummer]
dit dar ic wel bescriven:
 
doe orloechdemen met nide;
 
menech wert daer doe onblide,Ga naar voetnoot692
 
de manne metten wiven;
 
orsse, perde, diere gesmide,
695.[regelnummer]
diere gewant ende edel side
 
moeste ande goede becliven.
 
o Weerde God! doet op al wide
 
uwe genaden, dat ic gebide
 
doeget, ende sie bedriven!
700.[regelnummer]
Alsic die werelt dore lide,Ga naar voetnoot700
 
sie ic menege valsche pride,
 
die edelheit ontliven,
 
ende des lants verdriven.Ga naar voetnoot703
 
 
 
38.
 
Hort ghi, heren, dits waerhede:Ga naar voetnootV. 704
705.[regelnummer]
eer men den riddere ridder dede,Ga naar voetnoot705
 
soe proefdemenne in drien manieren:
 
van sinne ende van gheboerten mede,
 
van lichamen, dats waerhede,Ga naar voetnoot708
 
daeromme dedemen tornieren.Ga naar voetnoot709
710.[regelnummer]
Was een eygen, hem en halp geen bedeGa naar voetnoot710
 
noch sin, noch vromechede,
 
hine mochte hem niet vertieren.Ga naar voetnoot712
 
Al hadde hi sin ende edelhede,
 
was hi fadde in sijn lede,
715.[regelnummer]
hi moeste den name vieren.
 
Al hadde een cracht ende rijchede,
 
was hi dwaes, hine quam niet mede
 
in ridderleke verfieren.
 
Ic segt bi des loys gelede,
[pagina 85]
[p. 85]
720.[regelnummer]
hadde een die drie, hi wert op tstedeGa naar voetnootV. 720
 
riddere gemaect goedertieren
 
jegen des dorpers versieren.
 
 
 
39.
 
Alsemen dese drie poente vant
 
ane den man, wert hi becantGa naar voetnoot724
725.[regelnummer]
riddere in Gods name.Ga naar voetnootV. 725
 
Men dede hen sweren ende geven pantGa naar voetnoot726
 
sinen God, al metter hant:
 
te scuwene alle blame,
 
ende te verhuedene sijns heren lant;Ga naar voetnoot729
730.[regelnummer]
wedewen, wesen, water, sant,Ga naar voetnoot730
 
bi leren van Adame.
 
Men dede hem ane een diere gewant;Ga naar voetnoot732
 
doe quam die coninc achemant,
 
hoe gerne ict dus name,
735.[regelnummer]
ende segelde hem dan enen brantGa naar voetnoot735
 
op sinen rechten arm te hant;
 
dat was hem wel bequame;
 
en was saphier noch dyamant,
 
soe fijn, soe fier, bi Sente-Amant!
740.[regelnummer]
Deus! hoe ics mi scame,
 
dat ridders hen houden ontamen!Ga naar voetnoot741
 
 
 
40.
 
Doe en mochte geen ridder sijn,
 
dat orcondet loy ende tgedichte mijn,
 
van lachterliken seden.Ga naar voetnootV. 744
745.[regelnummer]
Nu verkeret, dats in schijn,
 
dies comt dorperlike venijn
 
te hove ongebeden.Ga naar voetnoot747
[pagina 86]
[p. 86]
 
Dit es emmer waer, Mertijn:Ga naar voetnootV. 748
 
tusschen der see ende den Rijn,Ga naar voetnoot749
750.[regelnummer]
es trouwe al af getreden.
 
Die salege sueken haren fijn,
 
davonture scheerijt haren twijn
 
op den dach van heden.
 
Merten, scuwe dat valsche lijnGa naar voetnoot754
755.[regelnummer]
te minen wille, ende niet gerijn;
 
houti binnen vreden.
 
Merten, hout tgeloeve dijn,
 
om die Gods hulde pijn.
 
Edelheit es leden;
760.[regelnummer]
die werelt es al besneden.Ga naar voetnoot760
 
 
 
41.
 
Jacob, wetti wat mi doet
 
beide pine ende toren moet,
 
logenen verdragen.Ga naar voetnootV. 763
 
Om dat mi doen die heren goet,
765.[regelnummer]
al en eest niet metter spoet,Ga naar voetnoot765
 
verswigic vele sagen,
 
ic ben des seker ende vroet.Ga naar voetnoot767
 
Si eren nu der ulen broed,Ga naar voetnoot768
 
die valken teerne plagen;
770.[regelnummer]
die goede liggen onder voet;Ga naar voetnoot770
 
reynardie heeft al den spoet,
 
ende es van groten magen.
 
Nu es der edelheiden hoedGa naar voetnoot773
 
gheworpen in die Seeusche vloet;
775.[regelnummer]
dat mach ons wel meshagen.
 
Ic vruchte der valscher werelt woed;Ga naar voetnoot776
 
sonden bringen swaer gemoet,Ga naar voetnoot777
 
droefheit ende plagen.
 
Wee hen, diese cnagen!
 
 
[pagina 87]
[p. 87]
 
42.
780.[regelnummer]
Jacop, haddics van u pant,
 
ic soude geloven al te hant,
 
dat du mi heeft geraden
 
te makene rime sonder bant.Ga naar voetnootV. 783
 
tGepeis loept mi so ter hant,Ga naar voetnoot784
785.[regelnummer]
rouwe heeft mi verladen.Ga naar voetnoot785
 
Ic vinde in water ende op tsant,
 
menegen here achemant,
 
die al trect ten quade.
 
Boerden, die sijn wel becant,
790.[regelnummer]
daer met wint men diere gewant;Ga naar voetnoot790
 
in siese niet versmaden.Ga naar voetnoot791
 
Ic sie overal in dlant
 
den heren toegen fellen tantGa naar voetnoot793
 
ende an die archeit bladen.
795.[regelnummer]
Eest here, pape of seriant,Ga naar voetnoot795
 
in al des lants omme rant,
 
sie ic se mede waden
 
met die der werelt scaden.Ga naar voetnoot798
 
 
 
43.
 
Merten, dies en radic niet,
800.[regelnummer]
dat gi ane die bordene tiet;
 
trect altoes ten besten;
 
archeit scuwet ende vliet,
 
peist om dat hoge geniet
 
te comene ten lesten.
805.[regelnummer]
Al doen di heren nu verdriet,Ga naar voetnootV. 805
 
het es menegen man geschiet,
 
ghi selt ane Gode vesten.
 
Verdraecht altoes dat boese diet,
[pagina 88]
[p. 88]
 
vergeeft hem, die u ie verriet,Ga naar voetnootV. 809
810.[regelnummer]
het quam wt quaden nesten.
 
Lieve Merten, dat vorsiet:Ga naar voetnoot811
 
sonden bringen swaer geniet,Ga naar voetnoot812
 
dies seldi u bewesten.
 
Hi sal noch vallen inden vliet
815.[regelnummer]
wie dat anderen noyt verriet;Ga naar voetnoot815
 
die duvele selense besten
 
met harre spisen mesten.
 
 
 
44.
 
Edel Iacob, gi segt waer;
 
maer mijn herte es mi soe swaer,Ga naar voetnootV. 819
820.[regelnummer]
om dat ic ben arm van goede;
 
de heren trocken mi bat naer,Ga naar voetnoot821
 
ende eerden mi al oppenbaer
 
ende hieten mi ‘die vroede;’
 
doe mijn stucken waren claer
825.[regelnummer]
ende ic hen diende hier ende daer,Ga naar voetnoot825
 
nu benic uten spoede.
 
Ic soeke trouwe in weet waer,
 
in canre vinden niet een haer;Ga naar voetnoot828
 
ic ligge onder die roede.
830.[regelnummer]
Ranspoet, rouwe ende vaerGa naar voetnoot830
 
sijn mijns worden gewaer,
 
ende vinden mi sonder hoede.
 
Ic ende verlies wi sijn een paer;
 
ranspoet trect ons in sinen caer,
835.[regelnummer]
hoe cleene ics mi vermoedeGa naar voetnoot835
 
ghelucs van selken broede.
 
 
 
45.
 
Berecht mi, Iacob, derre dinge:Ga naar voetnootV. 837
 
waeromme die coningeGa naar voetnoot838
[pagina 89]
[p. 89]
 
tornieren niet en mogen;
840.[regelnummer]
en make mi geen gespringe,
 
berecht mi sonderlinge,Ga naar voetnootV. 841
 
het sal mi verhogen.Ga naar voetnoot842
 
Merten, ghi wilt, verre ende inge,Ga naar voetnoot843
 
vragen mi, die u niet en dwinge,
845.[regelnummer]
des hebdi oyt geplogen.
 
En helpt niet, dat ict u linge:
 
coninge maecten dat gedinge;
 
mer het es nu bedrogen.Ga naar voetnoot848
 
Ic, die mi met u minge,
850.[regelnummer]
verhuedt dat ic u niet en dringe,Ga naar voetnoot850
 
houdt u, waert ongelogen.
 
Hort, Merten, hoe ict volbringe:
 
dedele wapene, de stalen ringe
 
gaven coninge vermogen,Ga naar voetnoot854
855.[regelnummer]
graven ende hertogen.
 
 
 
46.
 
Coninge daden ierst tornieren,
 
hoven eeren ende iostieren,
 
ende vonden ridders name.Ga naar voetnootV. 858
 
Ic moet u al dore visieren;
860.[regelnummer]
ic doet gerne in manieren,
 
dat u si bequame.
 
Waerdi vroet, gi soudt verfierenGa naar voetnoot862
 
op dit edel ordinieren,
 
daer ic soe sere naer rame.Ga naar voetnoot864
865.[regelnummer]
Huedt u, ende sijt goedertieren,Ga naar voetnoot865
 
dat u die dorpers niet en verscieren;Ga naar voetnoot866
 
scuwet alle blame;
 
ghi selt vasten ende vieren.
 
Sidi quaet, gi selt vertieren,Ga naar voetnoot869
[pagina 90]
[p. 90]
870.[regelnummer]
dat leerde God Adame.
 
Wine slachten niet der mieren,
 
wi slechten bat den boesen dieren,
 
wi hebben alle lame.
 
Hoe sere ics mi scame!
 
 
 
47.
875.[regelnummer]
In diaer ons Heren, dats waer,Ga naar voetnootV. 875
 
een min dan dertienhondert iaerGa naar voetnoot876
 
wert dese rime vonden
 
van enen, die wel menegen vaer
 
doechde, stille ende oppenbaer,Ga naar voetnoot879
880.[regelnummer]
met valschen orconden.
 
Heren waren hem te swaer,Ga naar voetnoot881
 
omme dat hi dicwile wert gewaerGa naar voetnoot882
 
harre quader sonden,
 
ende hise spaerde niet een haer,Ga naar voetnoot884
885.[regelnummer]
hine verweet hen, hier ende daer,
 
te wel meneger stonden.
 
Gherechtecheit sal maken maerGa naar voetnoot887
 
wie doncker es ende claer,Ga naar voetnoot888
 
ende die valsche wonden.
890.[regelnummer]
Die heren mesdoen, Merten, spaer,Ga naar voetnoot890
 
en valle niet in haren caer,
 
latet den genen gronden,
 
dien de dinc gemonden.

Nota:
Hier es tfierde Mertens boec ute, dat in heeft .xlvii. clauselen ende elke van .xix. versen.

voetnoot(1)
Het staet op den Catalogus niet eens aengeduid.
voetnoot(2)
Blz. 45. Dit dichte oec Jacob van Marlant, met facsimile van het blad, waerop dit stuk begint, en blz. 467. Dander partie vanden Spiegele Hystoriael.
voetnoot(1)
De fransehe tekst komt voor by Méon, Fabliaux et contes, D. I, bl. 59 en volg. - De nederlandsche by Willems, Belgisch Museum, D. VI, bl. 94 en volgende.
voetnoot(1)
De hiervoren reeds aengehaelde vertaling van l'Ordene de Chevalerie.

voetnootV. 1
M'tene.
voetnootV. 11
tred'.
voetnoot13
tot'.
voetnoot15
hen.
voetnootV. 24
v'rad's.
voetnoot26
w'elt.
voetnoot30
hen... wed'.
voetnoot33
hen.
voetnootV. 41
v'loren.
voetnootV. 44
w't.
voetnoot46
da'.
voetnoot47
h'te.
voetnoot53
da'.
voetnoot54
oppēba'.
voetnoot55
m'tijn.
voetnootV. 58
hē'ē.
voetnoot64
meest.
voetnoot70
hen.
voetnootV. 83
m'.
voetnoot85
hē.
voetnoot86
m'.
voetnoot88
v'scoven.
voetnoot89
v'huedt.
voetnoot94
da'.
voetnootV. 98
v'loren.
voetnoot99
da'.
voetnoot101
da'.
voetnoot106
wat'.
voetnootV. 117
w'elt.... v'w'ren.
voetnoot118
vorw't.
voetnoot119
vord' acht'.
voetnoot120
m'rē.
voetnoot122
v'riet.
voetnoot126
b'rē.
voetnoot127
w'de.
voetnoot128
iam'.
voetnoot129
v'ren.
voetnoot132
gh'rē.
voetnootV. 133
t'rē.
voetnoot135
hē.
voetnootV. 142
sek'.
voetnoot147
ned' donk'.
voetnootV. 158
tselk',
voetnoot160
hen, sw't.
voetnoot164
hen.
voetnoot167
v'vueren.
voetnoot171
w'elt.
voetnootV. 173
cla'.
voetnoot175
ke'de opēba'.
voetnoot178
d.'.
voetnoot179
ov'moet.
voetnoot181
w'p.
voetnoot182
leid'.
voetnoot183
d'.
voetnoot184
ca'.
voetnoot185
hen da'... ha'.
voetnoot187
h'te.
voetnoot188
ōma'.
voetnootV. 195
ōve̊t.
voetnoot197
da'.
voetnoot199
w'pt... ond'.
voetnoot200
and's.
voetnoot201
hē.
voetnootV. 202
da'.
voetnoot208
v'heven.
voetnoot209
da'.
voetnoot211
gr̄en.... ōv'saget.
voetnoot213
da'.
w't.
voetnoot215
bitt'e.
voetnoot220
sond's.
voetnoot224
da'.
voetnoot225
w'relt.
voetnoot226
v'traget.
voetnootV. 230
sond'.
voetnootV. 232
h'en.
voetnoot233
wandelba'.
voetnoot239
m're dan. I cnop, aldus; cop ware beter.
voetnoot242
ind' leed'.
voetnoot243
hen.
voetnootV. 248
v'loren.
voetnoot249
ridd'scap.... hē v'sworen.
voetnoot250
v'loechēt.
voetnoot252
swa're.
voetnoot255
tsi'e.
voetnoot258
v'coren.
voetnoot261
da'.
voetnootV. 264
v'smorē.
voetnootV. 267
ov'.
voetnoot268
h'en.
voetnoot270
lett'en.
voetnoot273
st're.
voetnoot274
sw'
voetnoot279
in d'.
voetnoot283
h'te.
voetnoot285
hen.
voetnootV. 290
v'iagē.
voetnootV. 296
sw'de.
voetnoot298
īd'.
voetnoot299
w't.
voetnoot301
h'e.
voetnoot303
h'e.
voetnootV. 305
m'tē.
voetnoot306
w'elt.
voetnoot307
wond'.
voetnoot309
Ak's.
voetnoot311
k'ke.. v'saecht.
voetnoot312
wa'.
voetnoot313
besōd'.
voetnoot315
v'dillustratiecht.
voetnoot316
dond'.
voetnoot317
ridd'scap.... v'traecht.
voetnoot322
cond'.
voetnootV. 324
M'tē.
voetnoot331
hen.
voetnoot336
alda' w'dē v'wōnē.
voetnoot339
ōd' d'.
voetnoot341
w'elt.
voetnootV. 344
Ak's.
voetnoot346
Bihem'e.
voetnoot347
da'.
voetnoot348
da'.
voetnoot349
k'stēnē.
voetnoot350
da'.
voetnoot353
w'elt.. broessch'
voetnootV. 355
tak's.
voetnoot356
k'stene.
voetnoot357
iā'hede.
voetnoot359
m'.
voetnootV. 363
h'toge.
voetnoot364
h'e.
voetnoot370
da'.
voetnoot373
hē.
voetnoot378
d' wa'ht.
voetnootV. 381
v'tellen.
voetnootV. 383
h'en.
voetnoot384
s'e.
voetnoot385
s'e.
voetnoot387
h'tē.
voetnoot389
d'.
voetnoot390
valsch'.
voetnoot391
t'.
voetnoot393
da'..hen.
voetnoot396
lud'.
voetnoot399
v'veren.
voetnootV. 401
v'staen.
voetnoot403
sond'.
voetnoot405
v'blinden.
voetnoot407
k'stēhede.
voetnoot408
ond'vinden.
voetnoot410
s'e.
voetnootV. 415
k'stēht.
voetnoot421
v'sproken.
voetnoot423
ōdanc... ād'en.
voetnoot424
s'e.
voetnoot426
h'de iām'like.
voetnoot427
swa're.
voetnoot431
ou'moet.
voetnoot434
su'like.
voetnootV. 438
m'tē.... v'sint.
voetnoot439
h'te.
voetnoot443
hē.
voetnootV. 444
h'e.
voetnoot445
w'elt.
voetnoot450
ou'.
voetnoot456
v'bolgē.
voetnootV. 457
h'de.
voetnoot459
s'e.
voetnoot461
hē.
voetnoot462
m'tē
voetnoot465
v'laden.
voetnoot466
ned'.
voetnoot470
v'huede.
voetnoot473
wat'.
voetnoot474
h'te v'braden.
voetnootV. 477
hē.
voetnoot481
h'en.
voetnoot484
sond' wed'.
voetnoot485
gr̄e.
voetnoot493
h'e.
voetnootV. 496
h'en.
voetnoot498
sond'... da'.
voetnoot503
v'dragē.
voetnoot504
h'e.
voetnoot505
wa'.
voetnootV. 506
hē.
voetnoot507
h'e ou'.
voetnoot509
sōd'.
voetnoot510
vad'... d'.
voetnootV. 515
da'..th'te.
voetnoot516
lātsh'e.
voetnoot517
h'toge.
voetnoot518
hē.
v'de.
voetnoot519
hē.
voetnoot521
h'te.
voetnoot522
hē.
voetnoot525
hē.
voetnoot529
h'en.
voetnoot532
wed'.
voetnootV. 534
s'e.
voetnootV. 542
m'tijn.
voetnoot543
v'raders.
voetnoot547
h'en.
voetnoot549
w're... d'.
voetnoot551
h'en.
voetnootV. 552
wa'.
voetnoot553
h'en h'de.
voetnoot556
h'de.
voetnoot557
ou'.
voetnoot559
h'en.
voetnoot564
m'.
voetnoot567
h'en.
voetnootV. 569
he'n.
voetnootV. 576
da'.
voetnoot577
veele, aldus.
voetnoot578
h'der g'ot'.
voetnoot581
mett'.
voetnoot582
co'ne.
voetnoot584
veelen, aldus.
voetnoot586
v'erren.
voetnootV. 595
ridd'e.
voetnoot596
m'tē.
voetnootV. 597
da'.
voetnoot598
sek'like.
voetnoot602
m'... h'en... v'wies.
voetnoot605
w't.
voetnoot606
m'tē.
voetnootV. 612
ridd'scap.
voetnoot613
hē.
voetnoot614
gh'ne.
voetnoot618
m'tē.
voetnoot624
m'.
voetnoot626
sond'.
voetnootV. 627
h'tē.
voetnoot630
h'tē.
voetnoot632
sond'.
voetnoot633
sek'.
voetnoot634
hē.
voetnoot635
suet'.
voetnoot637
dād'.
voetnoot638
hē.
voetnoot641
in d' leid'.
voetnoot642
da'... u'vere.
voetnoot644
da'.
voetnoot645
alhi'.
voetnootV. 650
le'rde hē.
voetnoot657
v'dringē.
voetnootV. 658
m'.
voetnoot659
hen... we'lt.
voetnoot663
met'.
voetnoot664
v'grame.
voetnoot665
gh'ne... bet'.
voetnootV. 669
v'sworen.
voetnoot670
v'loren.
voetnoot673
hen.
voetnoot675
da'.
voetnoot677
wat'e.
voetnoot681
hen.
sw't.
voetnoot682
si'e... v'smoren.
voetnootV. 688
v'mide.
voetnoot692
w't da'... ōblide.
voetnoot700
w'elt.
voetnoot703
v'driuē.
voetnootV. 704
h'en.
voetnoot705
ridd'e.
voetnoot708
wa'hede.
voetnoot709
da'ōme.
voetnoot710
hē.
voetnoot712
hē.
v'tieren.
voetnootV. 720
w't.
voetnoot724
w't.
voetnootV. 725
ridd'e.
voetnoot726
hen.
voetnoot729
v'huedene.
voetnoot730
wat'.
voetnoot732
hē.
voetnoot735
hē.
voetnoot741
hen.
voetnootV. 744
lacht'likē.
voetnoot747
ōgebeden.
voetnootV. 748
emm'... m'tijn.
voetnoot749
d'.
voetnoot754
m'tē.
voetnoot760
w'elt.
voetnootV. 763
v'dragen.
voetnoot765
mett'.
voetnoot767
sek'.
voetnoot768
d'.
voetnoot770
ōd'
voetnoot773
d'.
voetnoot776
valseh' we'lt.
voetnoot777
swa'.
voetnootV. 783
sōd'.
voetnoot784
t'.
voetnoot785
v'laden.
voetnoot790
da'.
voetnoot791
v'smaden.
voetnoot793
dē he'n.
voetnoot795
h'e.
voetnoot798
d' w'elt.
voetnootV. 805
v'driet.
voetnootV. 809
v'geeft hē.
voetnoot811
m'tē.
voetnoot812
swa'.
voetnoot815
and'en.. v'riet.
voetnootV. 819
ma' mīj̄ h'rte.
voetnoot821
h'en.
voetnoot825
da'.
voetnoot828
ha'.
voetnoot830
va'.
voetnoot835
v'moede.
voetnootV. 837
d're.
voetnoot838
wa'om̄e.
voetnootV. 841
sōd'lige.
voetnoot842
v'hogen.
voetnoot843
m'tē... v're.
voetnoot848
m'.
voetnoot850
v'huedt.
voetnoot854
v'mogen.
voetnootV. 858
ridd's.
voetnoot862
v'fieren.
voetnoot864
da'.... s'e.
voetnoot865
goed'tierē.
voetnoot866
v'scierē.
voetnoot869
v'tieren.
voetnootV. 875
h'en... wa'.
voetnoot876
hōd't.
voetnoot879
oppēba'.
voetnoot881
h'en... hē... swa'.
voetnoot882
w't gewa'.
voetnoot884
ha'.
voetnoot887
ma'.
voetnoot888
dōck'... cla'.
voetnoot890
h'en... m'tē.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • Vierde Martijn

  • over Vierde Martijn


auteurs

  • Hein van Aken

  • Anoniem Vierde Martijn, De

  • over Hein van Aken

  • over Anoniem Vierde Martijn, De