Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1967 (1967)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1967
Afbeelding van Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1967Toon afbeelding van titelpagina van Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1967

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.67 MB)

Scans (45.37 MB)

XML (1.75 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1967

(1967)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 403]
[p. 403]

Hoofdstuk II
De fonetische en morfologische ouderdomscriteria

Bij de ouderdomsbepaling der leenwoorden spelen de strikttaalkundige ouderdomscriteria een belangrijke rol. In ieder geval is met behulp daarvan het vaak mogelijk althans een relatieve chronologie op te stellen. Het boek van J.J. Salverda de Grave, De Franse woorden in het Nederlands 1906 bevat daartoe een aantal nuttige aanwijzingen. Wij hebben getracht de grenzen in de tijd iets concreter te maken met behulp van studies als die van Haadsma-Nuchelmans en Straka.

Als ouderdomscriterium wordt vaak de accentverspringing naar de eerste lettergreep gehanteerd. Op grond hiervan noemt Salverda de Grave 24 o.a. de volgende woorden ‘Romaans’: abt < rom. * abbâde, pelgrim < rom. * pelegrinu, proost < rom. * provestu, arts < rom. * artsater, pip < rom. * pipita (lat. pituîta). Men kan deze lijst met zeer vele vermeerderen: paander: cfr. lat. panarium ‘broodmand’, meier: cfr. lat. maiorem, aker, volgens Franck-Van Wijk wschl. door romaanse bemiddeling uit lat. aquārium ontleend. Het criterium is echter niet afdoende. Accentverspringing openbaart zich ook in teller ‘bord’, stellig een jong woord, zoals we nog zien zullen, een Limburgse naam als Mátje die niet van lat. Matthias maar van frans Mathieu moet afgeleid worden en in Maastrichtse accentueringen als káájee ‘schrift’, búroo ‘bureau als instelling’, káffee ‘koffiehuis’, alle betrekkelijk jonge woorden. Lb zjiélee ‘vest’ met zijn beginaccent is wschl. pas in de 17e eeuw ontleend; vgl. hiervoor Roukens 197-200.

Tot de alleroudste laag zullen wel die woorden behoren die met de eerste-naamvalsvorm van het latijn corresponderen. De meeste Italiaanse, Spaanse en Franse woorden toch gaan op accusatieven van het latijn terug; cfr. duce en doge: ducem naast dux, fiore, fleur: florem naast flos. Uiteraard moet men in het oog houden dat ook de latere ontleningen uit het geschreven Latijn de nominatiefvorm vertonen. Maar deze groep is natuurlijk met andere middelen wel te onderscheiden. Tot de alleroudste laag dan behoren de volgende woorden, ten dele ook voorkomend als zodanig bij Salverda de Grave 24:

[pagina 404]
[p. 404]

1o.het hiervoren behandelde un ‘ui’;
2o.pepel ‘vlinder’ < papilio in tegenstelling met fra. papillon < papilionem; het woord komt alleen in een klein stukje van Limburg voorGa naar voetnoot(1);
3o.mnl. kempe ‘kampioen, strijder’, ohd. chempfo, os. kempio, mnd. kempe, ofr. kempa, ags. cempa, in tegenstelling tot fr. champion, eng. champion, mnl. campioen (uit het pikardisch): deze laatste groep ligt ten grondslag aan mlat. campio;
4o.les < lat. lectioGa naar voetnoot(2), in tegenstelling tot Frans leçon uit de accusatief; Franck-Van Wijk ziet er een rechtstreeks uit het Latijn ontleende vorm in (‘les zal toch wel een geleerde ontl. zijn’). Gelet op got laiktjo kan de ontlening al romeins zijn; kt is al vereenvoudigd in het vulg. lat.; vgl. in 301 lattucae < lactucae (Haadsma-Nuchelmans § 25); en tj palataliseert al sinds de 2e en 3e eeuw; men leest immers al in 179 de hypercorrecte spelling Terciae en bij Gregorius van Tours iusticia (Haadsma-Nuchelmans § 26).

Het is echter niet zo gemakkelijk te bepalen tot hoe lang de volkstaal de nominatief nog gebruikt heeft. Door de teksten wordt een geografisch verschil gesuggereerd. ‘Si les documents de la Gaule observent rigoureusement la distinction entre le cas-sujet et le cas-régime, les documents notariaux de l'Espagne... et les textes bas-latins de l'Italie fourmillent de “fautes” contre la déclinaison’Ga naar voetnoot(3).

Waar echter èn in het Frans èn in het Italiaans èn in het Spaans de substantieven oude accusatiefvormen voortzetten zoals ik reeds vaker zei, geloof ik dat er alle reden is om te veronderstellen dat het vulgairlatijn uit de Romeinse Tijd reeds door bedoeld verschijnsel was gekenmerkt en dat de nominatiefvormen in volkstaalwoorden echt nog uit de Romeinse tijd moeten stammen. Het typisch tot Limburg beperkt zijn van een vorm als pepel, het perifere karakter van un ‘ui’, het in ieder geval niet noordgermaans zijn van kempe alsmede het eveneens in het gotisch voorkomen van een woord als les nl. in de vorm laiktjo, steunt deze opvatting.

[pagina 405]
[p. 405]

H. LüdtkeGa naar voetnoot(1) schijnt als terminus ante quem voor het gebruik van de accusatief i.p.v. de nominatief de zesde eeuw te willen nemen. Waar hij immers het type ajuin bespreekt en constateert dat dit uit de accusatief onionem komt, plaatst hij het in de periode dat de substantieven met ongelijksilbige casusflectie bij zaaknamen reeds de analogie van de nominatief naar de accusatief kenden (monte ratione, doch nog omo-omine). Deze toestand is gemeenromaans en valt nog in de tijd dat ‘die Romania noch in geographischem Kontakt mit der übrigen Romania stand, also vor dem im 6. Jahrhundert erfolgten - Vorstoss der Slaven an die Adria’. Als men geheel op Straka afgaat, zou men de datum zelfs naar 271 kunnen terugschuiven. ‘On sait que la Dacie a été abandonnée par les Romains vers la fin du IIIe siècle; en 271, l'empereur Aurélien a donné l'ordre de l'évacuer. Après cette date, il n'y avait pratiquement plus de relations entre cette région et les autres provinces de la Romania’ - zegt StrakaGa naar voetnoot(2). Hieruit zou volgen dat gemeen-romaanse ontwikkelingen wel tot vóór die datum gedateerd moeten worden. Maar C. Tagliavini (mondelinge mededeling) is van mening, dat de betrekkingen na 271 niet geheel verbroken zijn. Overigens is het onjuist, uit het voorkomen in een accusatiefvorm voor een bepaald woord noodzakelijk tot een zo oude ontleningsdatum te besluiten. Lüdtke verwart hier een terminus a quo met een terminus ante quem.

Weinig minder belangrijk lijkt mij het criterium van de hoogduitse klankverschuiving. Woorden die deze vertonen zoals aker: ohd. achare, peper: hgd. Pfeffer, edik - jittik: hgd. Essig, kelk: hgd. Kelch, moeten wel voor 500 ontleend zijn, daar de hoogduitse klankverschuiving tussen 450 en 500 moet hebben plaatsgegrepenGa naar voetnoot(3). In feite moeten deze woorden, vaak duidelijk cultuurgebonden, dus uit de Romeinse tijd dateren.

Iets minder overtuigend omtrent het Romeinse karakter is het optreden van de umlaut: zoals in kevie naast * kavia < cavea, pens naast lat. panticem, het prefix erts- naast * archi, en mnl. leie = leek < rom. * laiju < laicum, mei naast Maium, meier naast maiorem, edik (vgl. lat. acetum > * akitu), evene (vgl. avena > * avina).

[pagina 406]
[p. 406]

Weliswaar wordt in de oudhgd. bronnen de umlaut van a pas in de 8e eeuw in het schrift aangeduid (en nog niet in de alleroudste), daartegenover staat dat de umlaut als fonetisch verschijnsel stellig ouder is. Moge de umlaut in het algemeen een criterium voor hoge ouderdom zijn, om werkelijk uit het optreden van umlaut alleen tot ontlening reeds in de Romeinse tijd te besluiten blijft toch nog een tikje precair.

Enig houvast heeft men ook nog aan de intersonantische verzachting van de stemloze ploffers die in de 4e en 5e eeuw, zeg dus: tegen 400 gedateerd wordtGa naar voetnoot(1), al vindt men de overgang van t > d in tridicum < triticuin reeds in het in 79 n. Chr. verwoeste PompeiGa naar voetnoot(2). Zulke oude voorbeelden zijn echter toch wel heel schaars. Bij gelegenheid van de bespreking van vormen van het type edik werd met deze ontwikkeling rekening gehouden. In het algemeen kan men wel stellen dat als die verzachting niet is ingetreden, de ontlening nog romeins moet zijn. Het omgekeerde is echter minder dwingend.

Wanneer zoals in kist (cfr. lat. cista), kers (cfr. vulg. lat. ceresia), kelk (cfr. lat. calicem), got. akeit (cfr. lat. acetum) de k voor e en i bewaard is gebleven, moeten we met een romeins leenwoord te doen hebben. Immers dat k vóór e, i al vroeg palataliseerde, bewijst de vorm intcitamento uit de vijfde eeuw. Een hypercorrect Terciae komt zelfs al in 179 voor. Bij Gregorius van Tours (6e eeuw) is dit verschijnsel heel gewoon: mendatium en hypercorrect iusticiaGa naar voetnoot(3).

Ook beschouw ik de ontleningen met latijnse w naast nederl. w als romeins. Dus b.v. wal (cfr. lat. vallum), wijn (cfr. lat. vinum), peluw (cfr. lat. pulvinus), mnl. wile (cfr. lat. velum). Dit in tegenstelling tot woorden als vigilie, die gezien hun v jonger zijn. Weliswaar komen Haadsma-Nuchelmans 19 niet tot een nauwkeurige datering van de overgang van w > v maar Brunot meent dat deze overgang zich al in het Frans van de 4e eeuw voltrokGa naar voetnoot(4). Enerzijds merkt hij op dat op een inscriptie in Duitsland,

[pagina 407]
[p. 407]

die niet later dan de 4e eeuw te dateren is, Fictorinus staat, anderzijds dat alle oude germaanse leenwoorden met w in het germaans in het Frans gu ontwikkelden (guerre < * werra, guarder < * wardon). Dit alles wijst erop dat rond 400 de latijnse w op Gallische bodem v geworden was. De bewaarde w is dus een argument voor ontlening in de Romeinse tijd. De kaart veiller uit Alf 1355 toont trouwens hoe schaars de oude w in de langue d'oil nog is. In het Waals, Pikardisch en het noordwestelijke Frans verschijnt de lat. w overal als v. Weliswaar toont Alf 1356 carte veine voor Wallonië w en vw. Trouwens daar hebben de germaanse leenwoorden ook w. Wanneer het dus gaat om woorden die, o.a. blijkens hun verbreiding, uit het Waalse gebied of uit het oosten ontleend zouden kunnen zijn, gaat onze datering dus niet op. Dat zou wel eens kunnen gelden voor dialectisch wijer en wouwer (cfr. lat. vivarium)Ga naar voetnoot(1). Vanuit Waalse abdijen als Floreffe en Nijvel zou deze term voor de visvijvers die de abdijen met het oog op de kerkelijke onthoudingsdagen bezaten dan naar het noorden opgedrongen zijnGa naar voetnoot(2).

Tenslotte zijn er ook allerlei franse klankontwikkelingen die ons de weg wijzen bij de chronologie der woorden. Vormen die duidelijk in strijd zijn met de vormen uit het oudfrans bv. kan men beter als romaans (of proto-frans) bestempelen, voorzover ze zelfs niet latijns zijn. Het woord bos (vroeger bosch gespeld) moet hoogstens op een romaans * boscu herleid worden. Het kan geen ontlening uit het Frans zijn. Het Franse bois toch vertoont de Franse ontwikkeling van sk > is zoals die ook in crois < cresco. frais < * friscu te voorschijn treedt en inderdaad zich reeds vóór het oudfrans voltrokken heeftGa naar voetnoot(3). Ook akelei kan niet uit het Frans ontleend zijn, aangezien het Frans acolie heeft en er nooit een ned. ei op een fra. ie teruggaat. Er is een laat-lat. aquilegia,

[pagina 408]
[p. 408]

Dit kan via een romaans * aquileja (zie Salverda de Grave 24) tot de Nederlandse vorm geleid hebben. Het mnl. acolie is wel aan het Frans ontleend. Salverda de Grave 24 wijst ook op mnl. kemenade en postuleert daarvoor een romaans * caminada, dat zich ontwikkeld heeft uit laat-latijns camīnāta (geattesteerd in 584). Frans kan de oorsprong niet zijn, want in het ofra is ā reeds tot e gewordenGa naar voetnoot(1). De Franse vorm is cheminée. Dit en zijn pikardische parallel liggen wel ten grondslag aan mnl. kemeneie en chemeneieGa naar voetnoot(2). Het woord pulver wordt door Franck-Van Wijk ‘direct uit lat. pulver-’, door Salverda de Grave 24 uit rom. polvre afgeleid. Zelf zal ik verderop betogen dat het ook wel uit het middellatijn kan komen. Stellig Frans daarentegen is weer poeder (< poudre).

Naast het Ned. mossel, dat uit ofra. mosle, mousle komt, kent het mnl. mosschel. Dat is ouder. Salverda de Grave 24 supponeert rom. moscle, Franck-Van Wijk spreekt van vulg. lat. musclus < mûsculus.

voetnoot(1)
Cfr. Jos. Schrijnen, Vlindernamen, De Beiaard 1917, I, blz. 26 vlg.
voetnoot(2)
Salverda de Grave 24 ziet echter een romaanse tussenvorm * lece.
voetnoot(3)
Haadsma-Nuchelmans par. 53.
voetnoot(1)
H. Lüdtke, Zu den Bezeichnungen der ‘Zwiebel’ im niederländischen Sprachgebiet Orbis IX 398 vlg.
voetnoot(2)
Straka inz. 276.
voetnoot(3)
F. Kluge, Urgermanisch3 18.
voetnoot(1)
Vgl. Straka 269, 305.
voetnoot(2)
Een ander oud geval biedt accebit voor accepit. Vgl. A. Zamboni in Atti dell' Istituto Veneto di scienze, Classe di scienze morali, 1965-1966, 462 (meded. van Prof. U. Pellegrini te Padua).
voetnoot(3)
Haadsma-Nuchelmans par. 26.
voetnoot(4)
F. Brunot, Histoire de la langue française I 1924 blz. 69.
voetnoot(1)
Salverda de Grave, Les mots dialectaux 107 denkt in dit verband aan vormen als mnl. corwei, jenever enz.
voetnoot(2)
Voor de verbreiding vergelijke men Nederlandse Dialectkunde par. 162. Ik kan daar thans nog aan toevoegen uit J.B. van Loon, Water en Waternamen in Noord-Brabants Zuidwesthoek 1965 par. 65: ‘Een variant van vijver, “wouwer” komt archivarisch in stukken van het Wilhelmietenklooster te Huibergen enige malen voor, maar schijnt in de hydronymie van dit gebied geen sporen te hebben nagelaten’.
voetnoot(3)
A. Zauner, Romanische Sprachwissenschaft I4 102-103.
voetnoot(1)
A. Zauner, Romanische Sprachwissenschaft I4 50.
voetnoot(2)
Salverda de Grave 362; Bloch-Von Wartburg 124.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken