Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1967 (1967)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1967
Afbeelding van Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1967Toon afbeelding van titelpagina van Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1967

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.67 MB)

Scans (45.37 MB)

XML (1.75 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1967

(1967)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 422]
[p. 422]

Hoofdstuk IV
Romaanse woorden

In het algemeen genomen is het weinig waarschijnlijk dat in de periode van ondergang van het romeinse rijk er veel latijnse beschaving naar het noorden zou zijn gekomen, maar mogelijk is het natuurlijk wel.

Van het woord zavel zegt J. de Vries, Etymologisch woordenboek4 (1963), 258 wel ten onrechte dat het uit lat. sabulum komt. Zo immers is de v moeilijk te verklaren. Gezien de z moet het echter toch een tamelijk oude ontlening zijn. Van Haeringen heeft dan ook wel gelijk met in het Supplement op Franck-Van Wijk te zeggen: ‘Hoewel het woord niet uit de oudste mnl. teksten is opgetekend, is het eerder uit de rom. voortzetting van lat. sabulum dan uit fr. sable ontleend’. Van Haeringen noemt het ‘zuidndl.’. Teirlinck citeert zijn voorkomen ook in Cornelissen-Vervliet, De Bo, Tuerlinckx en Rutten. In het mat. Willems wordt het voor ‘zand’ opgegeven in Genk, Heikruis, St. Quintens-Lennik, Thildonck en Leuven. Bekend is in Brussel Zavel als toponiem. Voor Woensel werd mij savelachtig opgegeven.

Langs de kust en in het zuiden komt een woord voor dat nu eens als polder en dan weer als ponder of ponger of pommer of poember of polter of ponter of iets dergelijks verschijnt en als grondbetekenis ‘balk’ heeft. Het W N T, dat in deel XII 3106 en 3272 hierover handelt, zegt wel van polder: ‘Het woord is thans nagenoeg alleen in Vl.-België bekend’, maar geeft toch ook een citaat uit Opprel, en zegt van ponder dat het voorkomt in N.-Holland, N.-Brabant, Vl.-België, Deventer en Gelderland. Zie ook H.L. Bezoen, Oostndl. weesboom in: Album Philologum voor Prof. Dr. Th. Baader z.j. 99-103. Zelf heb ik een kaart van de verspreiding getekend op grond van het materiaal voor ‘hooiboom’ van het DialectenbureauGa naar voetnoot(1). Het W N T XII 3106 en 3272 is wel zeer aarzelend met de identificatie, maar denkt toch ook aan de Romaanse grondvorm die aan Lat.

[pagina 423]
[p. 423]


illustratie
Kaart 10


[pagina 424]
[p. 424]

poletrus beantwoordtGa naar voetnoot(1). Al is de d, gelijk bv. bij de behandeling van edik bleek, geen absoluut argument tegen romeinse herkomst, de verbreiding van polder, ponder spreekt daar toch wel tegen. Dat geldt trouwens ook voor edik (en eek) zelf.

Van het woord voogdGa naar voetnoot(2) meent Roukens 263: ‘angeblich ist es eine Entlehnung aus dem Mittellateinischen. (Ad)vocâtus wurde ahd. pfogat, fogat’. Ik kan dan echter de verzachting van k > g niet verklaren. Ik ben het dan ook geheel met Franck-Van Wijk eens, die meent dat het ‘uit een rom. vorm van lat. vocâtus (in bet. = advocâtus)’ moet komen. Het kaartbeeldGa naar voetnoot(3) toont hier, juist als bij de Franse leenwoorden, weer het zuidwesten als invalspoort. ‘Für das Niederländische Gebiet, wo von Künssberg es zwischen den Städten Amsterdam (nördlich), Utrecht, 's-Hertogenbosch und Gent belegen konnte, wird voocht zuerst im 13. Jh. (Gent) und 14. Jh. (Utrecht) verzeichnet’Ga naar voetnoot(4). Het is daar de verdringer van het oude Germaanse woordGa naar voetnoot(5).

Overigens kunnen Romaanse woorden ver verbreid zijn. Het woord muts, dat volgens Franck-Van Wijk ‘uit het Rom.’ komt, en in ieder geval niet vroeger geattesteerd is dan in het mnl., mnd., mhd. en mlat. is in Duitsland blijkens de D W A 12.7 typisch noordduits. Dat het blijkens Roukens krt. 34 voor ‘pet’ slechts in een klein Kempenlands en Middenlimburgs gebied voorkomt, is uiteraard aan een ontwikkeling van de ‘zaak’ toe te schrijven.

Het woord vork in de bet. ‘hooivork’ ‘ist - zegt FringsGa naar voetnoot(6) - ausserhalb des Raumes England-Trier auch im Süddeutschen zu finden’. Hij vermeldt het voor het oudengels, het mnl. het mnd., het oostfries en ‘im Trierer Raum, allgemein im Kölner und Klever Land und im Bergischen, das zum westfäl. forke... hinüberleitet’. ‘Die andd. furka und das einmalige ahd. furka bei

[pagina t.o. *1]
[p. t.o. *1]


illustratie
Kaart 11


[pagina t.o. *3]
[p. t.o. *3]


illustratie
Kaart 12


[pagina 425]
[p. 425]
Notker bleiben im Verdacht der Latinismen’. Voorts geeft Franck-Van Wijk nog ofri. forke, furke en on. forkr, terwijl Roukens het woord ook voor het Waals vermeldt. Voor de moderne Nederlandse dialecten zijn er een kaartje van RoukensGa naar voetnoot(1) en een van Van den BergGa naar voetnoot(2). Hoogst merkwaardig is dan dat vork beperkt is tot het westen en het noordoosten en dus Limburg, Brabant, een groot deel en de Achterhoek en de Veluwe het germaanse gavel en gaffel blijken te bezittenGa naar voetnoot(3). Voor een latijns leenwoord is het meer dan vreemd

illustratie
Kaart 13


[pagina 426]
[p. 426]

dat het in het Limburgs ontbreekt. Moge vork in het Rijnlands ook al van Romeinse herkomst zijn, dus zoals Frings zegt ‘in die römische Zeit zurückgehen’, in het westen schijnt vork pas in later tijd ontleend. Hier had Franck-Van Wijk wel gelijk waar hij van vork schrijft: ‘Van lat. furca’ vork, getand voorwerp, ‘wschl. door rom. bemiddeling’. Bijgaand kaartje, getekend naar de Alf carte 603 toont dat Pikardië nog tot heden ten dage de k in fourche bewaard heeft. Maar daar blijkens A. Dauzat, La géographie linguistique (1922), 177 de overgang van k voor a > tsj reeds rond 700 plaats vond moet de ontlening wel vòòr die tijd hebben plaatsgevonden. Anders is het ontbreken van tsj- en sj- vormen moeilijk te verklaren. Als de ontlening later had plaatsgegrepen zou men nu ook hier en daar sj aantreffen, of het moest een ontlening speciaal uit het Pikardisch zijn. De kaart van ‘etensvork’ toont immers, aansluitend bij het Franse gebied, in het Z.O. wel fersjet- vormen; cfr. Roukens krt. 10 en blz. 130-133. Volgens Roukens 132 worden etensvorken niet vòòr de 13e eeuw vermeld. Het is dus duidelijk dat we hier met een laat, hoogstwaarschijnlijk Frans, leenwoord te doen hebben.

Waarschijnlijk zal ook speldGa naar voetnoot(1) wel uit deze, romaanse, periode stammen. Ik concludeer dat ten eerste uit het feit dat speld < spelle moeilijk rechtstreeks uit lat. spînula (doorntje), maar beter uit rom. spinla te verklaren isGa naar voetnoot(2). Trouwens ook de overeenkomst met de kaart ‘hooivork’, zodat grosso modo Limburg noch speld, doch sjpang, noch vork kent, pleit voor de nalatijnse ontlening. In de eerste tijd na de val van het Romeinse rijk is er dan in het gebied tussen Rijn en Maas blijkbaar weinig gelegenheid voor romaanse ontlening.

Misschien moet men ook van een romaanse ontlening spreken bij het woord emmer. Franck-Van Wijk veronderstelt dat immers op grond van de oude vormen met b, waar het Latijn zelf

[pagina 427]
[p. 427]


illustratie
Kaart 14


[pagina 428]
[p. 428]

amphora of ampora heeftGa naar voetnoot(1). Het zou dan kunnen vergeleken worden met het zojuist besprokene bisschop (lat. episcopus, fr. evêque).

Zo ongeveer uit dezelfde tijd moet ook het woord kevie ‘kooi’ stammen. Zijn umlautsvorm en de overgang van de w in v (cfr. lat. cavea) determineren de ontlening ongeveer in de zesde eeuw. Het W N T zegt van kevie: ‘In Vlaamsch-België; vroeger ook in N.-Nederland blijkbaar niet ongewoon’Ga naar voetnoot(2). Het W N T vermeldt het verder in afgeleide betekenissen o.a. voor Schouwen, Halsteren Groningen, Twente, de Zaanstreek en elders in N.-Holland. De auslaut in Noordhollands kevij ‘kabinetskast’ wijst voor Holland trouwens ook op ‘Bodenständigkeit’. In Neerlands Volksleven XIV 340 wordt kêef ‘kooi’ als Oudbeierlands opgegevenGa naar voetnoot(3). Dan moeten kooi en kouw in dezelfde betekenis ouder zijn en dus vermoedelijk in de Romeinse tijd als lat. cavea hier gekomen zijn. Immers zij vertonen een gegermaniseerde stam kaujô-, waar niets van de overgang w > v in te bespeuren is. Het verbreidingsgebied van kevie (geen attestaties voor O.-N.-Brabant, Limburg en Gelderland) wijst ook weer eer op romaanse dan romeinse herkomst.

Als benaming voor ‘mèche de fouet; Peitschenschnur’, nl. het uiteinde van de zweep, kennen het Rijnlands, het Brabants, het Limburgs, het Westvlaams maar ook bijvoorbeeld het Gronings benamingen die allerlei varianten als klatsjoeël, kletsuur, kazjoeël, klaksoor, ketsjoun vertonen, die Jud tot een ouder captioria herleidt, dat op het terrein der Latinitas in ieder geval tot het noordelijk Frans beperkt is, zodat Roukens van ‘einen galloromanischen Provinzialismus’ spreektGa naar voetnoot(4). De mening van Roukens dat we hier met een Pikardische ontlening te doen hebben, kan ik niet in allen dele bijvallen. Voor Z.-Limburg toch is Pikardische ontlening niet zo heel waarschijnlijk. Aangezien alle bij Roukens

[pagina 429]
[p. 429]

vermelde Nederlandse vormen in de anlaut een k hebben en er dus blijkbaar ook geen sprake kan zijn van ontlening uit het WaalsGa naar voetnoot(1), moet de ontlening in ieder geval ouder dan het Oudfrans zijn, dus zoals we hiervoor zagen: van vòòr 700. Nemen we evenwel aan dat de k in het Waals om klankschilderende redenen bewaard is, dan is ook latere ontlening mogelijk. Over de vormen die op lat. *captiare moeten teruggaan, spreken we nog.

voetnoot(1)
In het Zuidoosten is de hooiboom niet bekend; vgl. A. van Geffen, Oost-Brabantsche boerderij-termen, OT III 350-351.
voetnoot(1)
Zie W. Foerste, Der Wortgeographische Aufbau des Westfälischen 1958, 49. Zie ook J. Stroop in: TT 19, 53 vlg.
voetnoot(2)
Van de krt. Vormund uit Roukens (krt. 49) is het materiaal door oorlogsgeweld verloren gegaan.
voetnoot(3)
Niet zijn opgenomen de volgende typen: toezinder, pleegvaoder, stiefvader, regeerder, tuteur, nonkeltje peteken, 't hoofd, euverste, peet, mǒǒmberstelle.
voetnoot(4)
Roukens 263.
voetnoot(5)
Zie voor de verhouding van momboor en voremonde Roukens 260 vlg.
voetnoot(6)
Germania Romana 156-157.
voetnoot(1)
Roukens krt. 11.
voetnoot(2)
D B II 83.
voetnoot(3)
Op de kaart zijn niet opgenomen: (hooi)riek A 10, E 11, E 224, L 256, 263a, 264, 326, P 176, Q 7, 17, 21, 71, 95, 98, 192, F 133, 151, I 67d, 82, 170, 241, 252, hooiraokle N 28, en enkele gegevens die kennelijk op andere voorwerpen slaan, nl. te C 131, 177d, I 170.
voetnoot(1)
Voor de totstandkoming van de kaart is ook Leuvens materiaal gebruikt, waarbij de meervoudsvorm gevraagd was. Wij hebben getracht die vormen naar het enkelvoud te ‘vertalen’. Op de kaart onderscheiden we dan vormen van het type speld (met dentaal), spel (zonder dentaal), spang en met -el afgeleide spengel, spingel.
voetnoot(2)
Cfr. Franck-Van Wijk i.v. Zie ook Roukens 211-212.
voetnoot(1)
Zie voor zijn concurrenten L. van de Kerckhove, De namen van de emmer in de Zuidnederlandse dialecten L.B. 36,25 vlg.
voetnoot(2)
Dhr. Eligh wees mij op het gebruik van kevie in een vaste uitdrukking in A.M. de Jong, De Martelgang van Kromme Lindert, waaruit de bekendheid in De Heen blijkt.
voetnoot(3)
Bij Eylenbosch 216 vlg. wordt voor het zuidelijk Brabants keef gegeven.
voetnoot(4)
Roukens 183-187.
voetnoot(1)
Daar toch zou men een geassibileerde klank verwachten; cfr. A. Dauzat, La géographie linguistique (z.j.) blz. 175 (carte IV).

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken