Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1967 (1967)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1967
Afbeelding van Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1967Toon afbeelding van titelpagina van Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1967

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.67 MB)

Scans (45.37 MB)

XML (1.75 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1967

(1967)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 481]
[p. 481]

Verslag van Stephanus G. Axters O.P.
Eerste beoordelaar
Inventaris van de Middelnederlandse handschriften van de Koninklijke Bibliotheek van Belgie

Kenspreuk: Luctor et emergo

Aan het belang dat de Koninklijke Bibliotheek te Brussel met haar ca. 600 Middelnederlandse handschriften heeft voor neerlandici, moeten wij hier niet herinneren. Ook zal het velen verheugen wanneer er, overeenkomstig de normen van thans, een catalogus zal worden gepubliceerd bij de aan de Koninklijke Bibliotheek te Brussel bewaarde Middelnederlandse handschriften. De door J. van den Gheyn, S.J., in het jaar 1901 begonnen catalogus met de titel Catalogue des manuscrits de la Bibliothèque royale de Belgique (Brussel, 1901- ), bevredigt immers veelal niet en er vallen aan de ca. 400 door J. van den Gheyn, S.J., en de voortzetters van de Catalogue... beschreven codices zo wat 200 handschriften toe te voegen die meestal naderhand werden aangeworven.

Met de vervaardiging van een Catalogus van de ca. 600 Middelnederlandse handschriften van de te Brussel gevestigde Koninklijke Bibliotheek van België zullen er intussen nog enige jaren zijn gemoeid en hierom zullen velen het op prijs stellen dat ons thans een voorlopige inventaris wordt voorgelegd waarbij de auteur het identificeren van de teksten als zijn belangrijkste taak beschouwt en de secundaire elementen slechts sober behandelt, waaraan in een catalogus tot nog toe meermalen meer aandacht wordt geschonken dan aan de teksten.

Aan de inventaris gaat een inleiding vooraf waar de auteur met brede trekken verhaalt hoe de handschriftenverzameling is geworden tot wat zij vandaag, 5 januari 1967, is. Hierbij gaat het onder meer over handschriften uit het vroegere bezit van Thomas Phillipps en uit het bezit van J.F. Willems, over de handschriften-

[pagina 482]
[p. 482]

verzameling van de oude Bollandisten en over aanwervingen uit de jongste jaren, zelfs over aanwervingen die uit het jaar 1966 dagtekenen. Ook betreuren wij het, in dit verband, alleen dat de voor de Koninklijke Bibliotheek zo belangrijke veilingen Sotheby hierbij onvermeld zijn gebleven.

Met enige verbazing verneemt men verder dat de Nederlandse Historiebijbel in de handschriften 9018-9019 en 9020-9023 tot na het overlijden van J.B. Verdussen in het jaar 1773, blijkbaar tot na het overlijden van J.B. Verdussen III, eigenlijk tot het jaar 1776 aan de Koninklijke Bibliotheek het enige Middelnederlandse handschrift is gebleven. Hiermee komt men echter te recht bij de oude, op het verzoek van Filips II in het jaar 1559 door Viglius van Aytta te Brussel opgerichte Koninklijke Bibliotheek, waarover de auteur met geen woord rept.

Meer belang zal men wellicht hechten aan de op de inleiding volgende inventaris die, om het gewetensvol gepresteerde werk, recht heeft op ons aller waardering. Enkele aanmerkingen zullen intussen niet overbodig zijn. Daar is vooreerst de rangschikking van de handschriften. Aan een vlot gebruik van de inventaris zal het zeker ten goede komen dat de auteur zich bij het rangschikken door de nummers van de codices laat leiden. Wij begrijpen hierom niet waarom het ms. 837-45 volgt op het ms. 888-90, evenmin waarom een handschrift uit de tweede reeks, het ms. II 96627 volgt op de handschriften uit het Prentenkabinet die aansluiten bij de vierde reeks.

Belangrijker is intussen de authenticiteit van de vermelde teksten. Gewoonlijk vermeldt de auteur van de inventaris Pseudo-Thomas van Aquino als de auteur van het Adoro te, zo bij voorbeeld bij het ms. 4919. Tweemaal echter vermeldt hij zonder enig voorbehoud Sint Thomas van Aquino als de auteur, dit namelijk bij de mss. 11.171 en 19.551. Aan welke formulering onze auteur ook de voorkeur geeft, zal men meer eenvormigheid verlangen.

Driemaal wordt Meester Eckhart vermeld als de auteur van Das ist Schwester Katrei, dit namelijk bij de mss. 3088, 15.131 en 11.461. Hierbij gaat het intussen om een spurium, zoals ook bij Die zeichen eines wahrhaften grundes in Middelnederlandse bewerking voorhanden in de mss. 3067-73 en 19.565. Een spurium is overigens ook Von dem überschalle, waarvan er een Nederlandse bewerking voorkomt in het ms. 3088. Voor deze drie teksten kan

[pagina 483]
[p. 483]

men beter een tot nog toe niet nader geïdentificeerde Pseudo-Eckhart als auteur vermelden dan de magister uit Hochheim in Thuringen.

Bij het identificeren van de teksten verwijst de auteur te gelegener tijd naar de indelingen van de tekst bij de zalige Jacobus de Voragine, bij de zalige Heinrich Seuse, bij Sint Birgitta van Zweden of in de Sankt-Georgener-predigten. Meester Eckhart en Tauler worden, in dit verband, wat stiefmoederlijk behandeld, terwijl het als inzet gebruikte Bijbelvers ons bij preken lang niet altijd bevredigend oriënteert. Hierom zal het goed zijn na een preek van Meester Eckhart het volgnummer van de preek bij J. Quint of bij Fr. Pfeiffer en na een preek van Tauler het volgnummer bij Fr. Vetter tussen haakjes aan de tekst toe te voegen.

Verder ook een woord over de ‘initia’. Het lijdt voor mij geen twijfel dat de auteur wel zal inzien dat de nadere identificering van nog niet geïdentificeerde teksten in aanzienlijke mate wordt bemoeilijkt door het feit dat de ‘initia’ van de teksten ons niet worden meegedeeld. Ook achten wij het waarschijnlijk dat onze auteur ze niet meedeelt omdat met opname van de ‘initia’ van de teksten de omvang van het nu reeds omslachtige werk zou worden verdubbeld. Wij begrijpen bijgevolg dat hij ze achterwege liet.

Al te summier blijven intussen vermeldingen zoals:

Bij het ms. IV 209,10, Fragment van een ridderroman.

Bij het ms. IV 209,17; Fragment van een ascetisch traktaat.

Bij het ms. IV 219,19; Ongeïdentificeerde fragmentjes.

Bij het ms. IV 398,8; Fragment van een ascetisch traktaat.

Bij dergelijke fragmenten acht ik een Incipit van een paar regels onontbeerlijk.

In de inleiding deelt de auteur mee dat hij zich voorneemt, wat de wetenschappelijke literatuur betreft, alleen naar J. van den Gheyn, S.J., naar C. Gaspar en F. Lyna, naar W. de Vreese en naar M. Meertens te verwijzen. Tegen dit voornemen in verwijst hij echter bij het ms. 2184 naar Lieftinck, zonder hierbij te kennen te geven welke publicatie van G.I. Lieftinck hij bedoelt.

Bij het ms. 11.171 verwijst hij wel naar J. van den Gheyn met vermelding van het boekdeel en van de bladzijde, maar hij verzuimt hierbij, tegen zijn gewoonte in, ook het kataloognummer te vermelden.

Verder vergeet onze auteur het ms. 18.270 te dateren.

[pagina 484]
[p. 484]

Dit zijn intussen slechts een paar hiaten en kleine onnauwkeurigheden bij een werk waar de acribie moeilijk doorlopend onverzwakt is vol te houden.

Verslag van Prof. Dr. J.F. Vanderheyden
Tweede beoordelaar

In afwachting van het opstellen van de catalogus van de Middelnederlandse handschriften in de Koninklijke Bibliotheek aanwezig zal deze inventaris in zijn huidige bewerking ongetwijfeld aan velen grote diensten bewijzen.

De vakkunde, vlijt en acribie waarvan dit werk getuigt zijn bijzonder prijzenswaardig en wettigen de hoop en verantwoorden de wens dat dit stuk mits toevoeging van de nodige ‘indices’ binnen zo kort mogelijke tijd in druk zou kunnen verschijnen.

De korte inleiding vereist enkele lichte retouches qua vorm en inhoud; ook de eigenlijke inventaris voor enkele punten van ondergeschikt belang.

Onvermijdbaar bij 't opstellen van dergelijk werk is op bepaalde momenten een zekere verzwakking van de aandacht, en onvermijdelijk de daaruit vloeiende lichte misslagen. 't Is dan ook niet zonder schroom dat ook ik - na de eerste verslaggever - op een paar dergelijke tekortkomingen even wijs: ze zijn ten andere gering in aantal en gemakkelijk bij of weg te werken. De orde van de verschillende elementen van de collatie lijkt me niet eenvormig doorheen heel het werk te zijn (cfr. 11.059 ≷ 11.223 of 18223-24). Er is ook, denk ik, een leemte ofwel een verkeerde nummering ingeslopen op 't einde van 1ste stuk betreffende 5060 en denkelijk een herhaling in 2190-91 (begin van 2e vervolg) en in 15.589-623 (zestiende vervolg). Dit zijn echter nietigheden tegen de achtergrond van de degelijkheid van dit ontzaglijk geheel.

[pagina 485]
[p. 485]

De bruikbaarheid van dit geheel zal nu in grote mate bepaald worden door het aantal en de omvang van de indices die, naar ik vermoed, gepland zijn, en van de zorg en nauwkeurigheid waarmede deze zullen opgesteld worden. Het hier reeds geleverd werk is in dit laatste opzicht, meen ik, de gewenste waarborg.

Gelet op de beperking die de auteur Luctor et emergo, overeenkomstig de op hem genomen taak, zichzelf heeft opgelegd, ware het m.i. wenselijk dat onverwijld zou kunnen overgegaan worden tot het opstellen van een soortgelijk inventaris van de handschriften in de Koninklijke Bibliotheek met literaire zestiende-eeuwse Nederlandse teksten.

Verslag van Dr. W. van Eeghem
Derde beoordelaar

Evenals mijn twee medebeoordelaren zwaai ik de inzender lof toe voor dit door hem volbrachte reuzenwerk en ik spreek tevens de hoop uit, dat deze onmisbare inventaris, nadat rekening is gehouden met de daaromtrent gemaakte op- en aanmerkingen, ten spoedigste het licht zou mogen zien.

Laten wij intussen op enkele ‘kleinigheden’ wijzen. Het eerste vervolgstuk (hs. 2184), b.v., ontbrak ook in mijn exemplaar van deze voor het overige voorbeeldig verzorgde inzending; op 9 februari, echter, kregen wij het nagestuurd, tegelijk met een omwerking van de beschrijving van hs. IV 432.

Aan de andere kant komt het blad met de beschrijving van de hss. 4577 en 4583 tweemaal voor (d.i. in mijn ex.).

Zoals de eerste commissaris overigens liet opmerken, is de verwijzing naar Lieftinck (hs. 2184) niet volledig; wij poogden ze aan te vullen, doch raadpleegden daartoe tevergeefs diens Bibl. Univ. Leidensis. Codices manuscripti V (1948).

De auteur streve voorts steeds naar gelijkvormigheid. Zo schrijft hij o.m. (hs. 15.001): Karel Van Hulthem, doch elders (hs. 15.052-3): Karel van Hulthem; de Coussemaker (hs. II 279) en De Coussemaker (hs. II 280) enz.

[pagina 486]
[p. 486]

Hij brenge ook geen streepjes aan tussen de voornamen van een familienaam (zie hs. 11.732: J.-F. Vandevelde enz.).

Hij vergete niet op te geven: het nummer van de bladzijde (hs. 18.270; Gaspar en Lyna II, blz. ?); de datum van de verwerving (hs. II 96.627; Verworven ?); het volledige nummer van het hs. (hs. IV 436; aan het slot: IV, 4 ?).

Hij ga nog eens het aantal bladen na van hs. * IV 447: volgens de ontleding zouden er 87 zijn en volgens de conclusie 82.

Bij Hippocrocrates (hs. 15.624-41), pueuer (hs. II 2631) en sacritie (hs. 21.971) had een (sic) mogen staan.

Soms ontbreekt de vermelding van een belangrijke bijzonderheid, testè hs. II 478, alwaar niet wordt medegedeeld, dat de tekst van De zevenste bliscap van Maria bij vers 1503 (volgens anderen vs. 1516) een leemte van ca. 358 versregels vertoont.

Naar aanleiding van een excerpt van Dirc Coelde van Munster (hs. IV 209, 14) vernemen wij niet in welke taal het gesteld is en evenmin of het poëzie dan wel proza is.

De volgende beschrijvingen vinden wij te summier: hss. 19.5 79; 19.587; 21.714; II 115, 2, 3, 4, 5; II 462; II 572; II 2282; II 2922; IV 209.

Brussel, 9 februari 1967.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Stephanus G. Axters

  • J.F. Vanderheyden

  • Willem van Eeghem


datums

  • 9 februari 1967