Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1975 (1975)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1975
Afbeelding van Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1975Toon afbeelding van titelpagina van Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1975

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.86 MB)

Scans (17.47 MB)

XML (0.80 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1975

(1975)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 165]
[p. 165]

De poezie van Richard Minne in het licht van de ironie
(door mevr. Dina Van Berlaer-Hellemans)

Verslag van de heer J. Weisgerber, eerste beoordelaar.

Het werk is gewijd aan een kwantitatief beperkt onderwerp: het poëtisch oeuvre van Richard Minne is inderdaad weinig omvangrijk en ironie is er alleen maar een aspect van, ook al is dat wellicht het belangrijkste, zoals hier op overtuigende wijze wordt aangetoond - een soort van overkoepelende categorie die de overige facetten omvat. Maar de beperktheid van het onderwerp wordt ruimschoots gecompenseerd door de grondigheid van de werkwijze en van de analyse.

Waar ik vooral prijs op stel, is dat het onderwerp als het ware van alle kanten belicht wordt. Met andere woorden, Mevr. Van Berlaer bepaalt zich niet tot één methode, maar bewijst ten overvloede dat zij in staat is van uiteenlopende werkwijzen gebruik te maken. De aldus verkregen resultaten vullen elkaar aan en verrijken elkaar; het werk vormt een sluitend geheel, een samenhangend betoog dat het onderwerp, voor zover dat mogelijk is, uitput. De verscheidenheid van de aanpak doet inderdaad geen afbreuk aan de coherentie van de uiteenzetting: het werk ontwikkelt zich als een wiskundige demonstratie. Mevr. Van Berlaer weet waar zij naartoe wil en elke stap van het proces is logisch en methodologisch verantwoord. Kortom, er zit een duidelijke leidraad in. Voor de methodologische voorzichtigheid, voor de kritische eruditie van de auteur heb ik niets dan lof. En deze opmerking geldt overigens voor de hele dissertatie.

Mevr. Van Berlaer bestrijkt tegelijkertijd de drie voornaamste gebieden van de literatuurstudie, te weten de literatuurgeschiedenis, de literaire kritiek en de literaire evaluatie. Wat de literatuurgeschiedenis betreft: ik zou willen wijzen op de zorgvuldige datering van de gedichten en het overzicht van de kritiek in verband met Minne, op de vergelijking tussen de handschriften en het uitgegeven werk. Op kritisch gebied is Mevr. Van Berlaer niet alleen van de voornaamste theorieën vanaf het New Criticism uitstekend op de hoogte, maar zij bewijst bovendien dat zij die weet toe te passen en desnoods kritisch te beoordelen. Daarbij doet zij een beroep zowel op de close reading, de werkimmanente Interpretation, als op externe gegevens: de literaire traditie, het allegorieschema, de vergelijkende literatuur en ten-

[pagina 166]
[p. 166]

slotte ook de filosofie. Ik wens verder ook nog te preciseren dat wat zij op die diverse gebieden aan het licht brengt, bijzonder oorspronkelijk is. Op de koop toe aarzelt zij niet zich op het gevaarlijke terrein van de evaluatie te wagen, ondermeer op p. 192 waar zij dat uit een structureel oogpunt doet.

Ook de geleidelijke, telkens weer genuanceerde en aangevulde definitie van de ironie, de wijze waarop zij het centrale begrip van het werk omschrijft, vind ik uitstekend (p. 119).

Alles bij elkaar: een voortrefflijk werk dat vast en zeker het publiceren waard is. Mijn bezwaren gelden enkel en alleen een paar details: p. 195 in verband met ‘Nocturne’, laatste strofe (vgl. p. 194): ik heb de indruk dat de literaire transpositie hier overdreven wordt. Galathea zinspeelt vanzelfsprekend op de Renaissance-traditie, maar zij blijft ook een vrouw. Is het dus alleen de literatuur, de kunst, die Minne respecteert? Dient met de vrouw die hij Galathea noemt hier geen rekening te worden gehouden?

p. 243: ik vind de termen ‘overgenomen’ en ‘verwijzing’ te sterk. Een directe schakel tussen Minne (in die tijd) en Blake ontbreekt immers. Uit de voorbeelden kunnen wij alleen maar concluderen dat beïnvloeding mogelijk was en dat verwantschap zeker is.

p. 356: ik vind het verband tussen ‘spot’ en satire enerzijds en ‘een konservatief standpunt’ anderzijds onverantwoord. De satiricus maakt weliswaar staat op bepaalde waarden en in vele gevallen op het bestaan van een consensus, maar deze hoeft niet algemeen te zijn en de waarden die hij aanprijst, kenmerken niet noodzakelijkerwijze ‘de heersende ideologie’.

Tot besluit gaat het hier om een voorbeeldig werk dat een degelijk antwoord op de gestelde vraag is en dus bekroond dient te worden.

Verslag van de heer J. Aerts, tweede beoordelaar.

Graag sluit ik mij volledig aan bij collega J. Weisgerber. Het werk van Mevr. van Berlaer is van degelijk wetenschappelijk gehalte. Zij geeft blijk van grondige kennis van de tekst van R. Minne, die ze voorbeeldig analyseert. Ook is ze zeer goed op de hoogte van de gegevens en methoden der moderne literatuurschap. Bekroning is aan te bevelen.

[pagina 167]
[p. 167]

Verslag van de heer A. van Elslander, derde beoordelaar.

De studie van Mevr. Van Berlaer brengt ons een indringende, genuanceerde en wetenschappelijk verantwoorde analyse van de ironie in de poëzie van Richard Minne. Schr. blijkt bovendien goed vertrouwd met de verschillende methodes van het modern literatuuronderzoek. Ik ben het dan ook met de twee vorige beoordelaars eens om het werk ter bekroning door de Academie voor te stellen. Wel moet ik het als Gentenaar betreuren dat geen bijzondere aandacht werd besteed aan het gebruik van de referenties naar Gentse woorden en uitdrukkingen, allusies op Gentse straatliederen, zoals bijv. in de eerste regel van Lentefanfare.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • J. Weisgerber

  • Jan Aerts

  • A. van Elslander

  • over Richard Minne

  • over Dina van Berlaer-Hellemans