Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1892 (1892)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1892
Afbeelding van Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1892Toon afbeelding van titelpagina van Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1892

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.46 MB)

Scans (53.71 MB)

ebook (3.64 MB)

XML (0.57 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1892

(1892)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 104]
[p. 104]

Tweede prijsvraag.
Welke is de rol, die in het middeleeuwsche drama wordt toegewezen aan het ‘booze beginsel’, onder den naam van Lucifer, Satanas, Sinnekens, enz. Wat zijn daarvan de algemeene en, in sommige werken, de bijzondere karaktertrekken?

Verslag van den heer P. Alberdingk Thijm, eersten verslaggever.

Het mij toegezonden handschrift, waarin bovengestelde vraag beantwoord wordt, draagt geen ander uiterlijk teeken dan het adres van den bestendigen secretaris der Koninklijke Vlaamsche Academie en den poststempel van 29 Juli 1891 (in 4o, 131 bladz.).

 
Kenspreuk: Die eigen erf beploegt,
 
Met minder kommer zwoegt.

De Schrijver heeft de gestelde vraag ernstig en uitvoerig bestudeerd. De hoofdbronnen zijn genoegzaam allen onderzocht; om de Nederlandsche werken toe te lichten, heeft hij een aantal tooneelstukken van Frankrijk, Duitschland, enz. bij de Nederlandsche vergeleken; ook eenige Engelsche tooneelstukken werden aangehaald, ofschoon bij voorbeeld het werk van Klein ongebruikt bleef.

[pagina 105]
[p. 105]

De Schrijver opent zijne studie met eenige algemeenheden omtrent het optreden van personnagen, die het booze beginsel vertegenwoordigen, en over de wijze waarop het invoeren daarvan het eerst ontstond.

Deze beschouwingen worden door een tal aanhalingen bevestigd.

Om het historisch overzicht gemakkelijk te maken, verdeelt de schrijver zijn werk in twee helften, van welke de eerste getiteld is: Stukken van didactischen aard en de tweede (bladz. 89) - Rol van komischen aard.

Het eerste gedeelte is nog eens verdeeld in Algemeene en Bijzondere karaktertrekken.

Dat de verschillende eigenaardigheden dezer hoofdstukken niet altijd uit elkander te houden waren, spreekt wel van zelf. Toch bemerken wij duidelijk, dat, in de oudste tooneelwerken, de gevallen engel noch zoo afzichtelijk, noch zoo belachelijk wordt voorgesteld als in latere stukken. Er wordt dan meer overlegd en geraadpleegd, minder gespeeld of gehandeld.

De Schrijver stelt duidelijk in het licht, hoe de booze geest op het oudste tooneel den nijd en den hoogmoed zoekt aan te stoken, terwijl in latere stukken de duivel wordt voorgesteld jagende naar de ontheiliging van heilige zaken, aan welker waarde hij zelf gelooft. Daartoe behoort bij voorbeeld de poging om de H. Maagd tot zonde te bewegen, de H. Hostie te onteeren enz., wat

[pagina 106]
[p. 106]

opnieuw met velerlei voorbeelden wordt toegelicht. Ook zulke werken waarvan de vorm juist niet dramatisch is, gelijk Mascharoen, Marieke van Nymegen worden hierbij besproken.

De Schrijver stelt ook duidelijk in 't licht, hoe de tooneelen, waarin duivels optreden, langzamerhand eene grootere uitbreiding krijgen en eindelijk geheel zelfstandig worden. Het spel vanden sacramente vander nieuer vaert wordt hierbij aangehaald en ontleed, als behoorende tot den overgang tusschen de spelen, waarin de duivel eene kleinere rol vervult, en die, waarin hij het middenpunt der handeling is. Schrijver bedoelt dus niet den overgang tot de zoogenaamde diablerie, die een zelfstandig spel is, midden tusschen tooneelen van geheel anderen aard, maar den overgang tot zulke voorstellingen, waarin duivelen de hoofdrol spelen. Deze beschouwing kan men alleszins juist achten.

In het tweede gedeelte van het werk wordt nu uiteengezet, welk gevolg de schrijvers verwachtten, door aan den duivel eene belachelijke rol toe te deelen, en hoezeer zij hun doel bereikten; want het volk was voor dergelijke voorstellingen veel gevoeliger dan voor ernstige beschouwingen.

De Schrijver der studie heeft ook hier weder getoond (wat de Nederlandsche letteren betreft) geheel beslagen ten ijs te komen. De nieuwste uitgaven der stukken zijn niet alleen geraadpleegd, maar geheel gelezen en ontleed. Wij behoeven

[pagina 107]
[p. 107]

nauwelijks te zeggen dat ook het spel van St-Trudo, door Dr Kalff uitgegeven, is behandeld. Wij meenen alleen te moeten opmerken dat de klucht: Nu noch, minder opmerkzaam door den schrijver is gelezen.

Ten slotte willen wij nog eenige opmerkingen maken van ondergeschikten aard. De stijl is in het algemeen zuiver en verstaanbaar; slechts weinige woorden vinden wij in eene verkeerde beteekenis gebezigd; zooals op bladz. 7 het woord vooruitzicht, op bladz. 91 het woord persoonlijkheid, enz

Dat de Schrijver bij Theophilus wat korter is stil gebleven dan de uitgebreidheid van zijn werk vordert, willen wij slechts ter loops vermelden. Dat hij spelen heeft ontleed die buiten de eigentlijke vraag vallen, zal niemand euvel duiden; dat hier en daar kleine lesjes door den Schrijver worden gegeven, is ook in een historisch werk niet altijd misplaatst.

De algemeene gevolgtrekkingen evenwel, aan het einde van het werk gesteld, hadden wat hooger opgevat en wat breeder uitgewerkt kunnen zijn, om als voetstuk der geheele studie te dienen.

Somtijds komen er in den tekst toelichtingen voor, die beter in eene noot waren geplaatst; omgekeerd lezen wij in de noten dikwijls zaken, belangrijk genoeg om in den tekst te worden opgenomen.

Kleine, noodlooze herhalingen komen voor, onregelmatigheden in de spelling der eigennamen

[pagina 108]
[p. 108]

enz.: allen zaken die gemakkelijk bij den druk kunnen worden verbeterd.

Aangezien nu de Schrijver aan alle hoofdvereischten in zijn werk heeft voldaan, stel ik aan de Koninklijke Vlaamsche Academie voor, hem den gestelden eereprijs toe te kennen en zijne studie te laten drukken.

 

Ik sluit mij gansch aan bij de voorstellen van mijn geacht medelid.

P. Génard.

 

Ik stem ten volle in met de voorstellen mijner medeleden.

E. Hiel.



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Paul Alberdingk Thijm

  • Emanuel Hiel

  • Pieter Marius Nicolaas Jan GĂ©nard