Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1901 (1901)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1901
Afbeelding van Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1901Toon afbeelding van titelpagina van Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1901

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.12 MB)

Scans (58.49 MB)

XML (1.64 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1901

(1901)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 52]
[p. 52]

Lezingen.
Brieven aan J.-L. Kesteloot en J.-Fr. Willems
toegelicht door J. Bols.

Ik heb de eer U eene mededeeling te doen over eene verzameling brieven van schrijvers uit de 1ste helft der verledene eeuw.

Die verzameling bestaat uit twee pakjes, welke mij, niet lang geleden, bijna gelijkertijd zijn ter hand gekomen:

het eerste bevat 12 brieven aan Jan-Frans Willems gestuurd, en werd mij ter inzage geleend door eenen persoon, die liefst ongenoemd blijft;

het tweede behelst 23 brieven, en werd mij toevertrouwd door M. van Ysendyck, den uitmuntenden bouwmeester van Brussel, bloedverwant van den bestemmeling van 22 dezer brieven, Jacob-Lodewijk Kesteloot.

Van die 35 brieven zal ik u eenvoudig als den inventaris opgeven, d.i.: 1o den datum, 2o de namen van schrijver en bestemmeling, somtijds 3o eene kleine ophelderende nota, en 4o den korten inhoudGa naar voetnoot(1).



illustratie

[pagina 53]
[p. 53]

Jan-Frans Willems werd geboren te Boekhout, bij Antwerpen, in 1793, ging in 1804 te Kontich in de kostschool en vervolgens naar Lier om er Latijn en orgelspeien te leeren, werd in 1809 notarisklerk te Antwerpen, en dan ontvanger der registratie te Antwerpen (1821), te Eekloo (1830) en te Gent (1835), waar hij den 24 Juni 1846 overleed.

Jacob-Lodewijk Kesteloot werd geboren te Nieuwpoort in 1778, studeerde te Leiden, en werd in 1817 hoogleeraar in de medicijnen te Gent; in 1831 vroeg en verkreeg hij zijn emeritaat. Hij stierf aldaar den 5 Juli 1852Ga naar voetnoot(1).



illustratie

1. - H. Tollens aan Kesteloot.

Hendrik Tollens, geboren te Rotterdam in 1780; overleden te Rijswijk in 1856.

 

Rotterdam, 22 December 1807.

 

Beste vriend!

 

Gister avond laat, bezig om voor eene vrolyke party opgerúimde jonge vernúften, op myn eigen kolenvuur, beefstick te bakken, dat het rookte, werd ik in myne belangryke bezigheid gestoord door de ontvangst van úw pakje, dat in één oogenblik, als met een' tooverslag, drie verheúgde

[pagina 54]
[p. 54]

menschen maakte. Vooreerst onzen vriend v.d. Bol, die my een oogenblik te voren gezegd had, naar een pakje van ú te reikhalzen, en wiens verlangen ten onverwachtste, by de opening van uw paqúetje werd vervúld. Ten tweede, den byzonder veel belovenden advocaat Reesema, die den schoúwbúrg in handen nemende en doorbladerende, zich op pag. 330 ten vleijendste zag geciteerd en een pleister gelegd op de wonde hem, door de beoordeeling over zyne dissertatie in het vorig no van den schoúwbúrg, toegebragt, en over welke beoordeeling hy zich, geloof ik, dúchtig zal wreeken in de Anti-criticq van den Resencent. Ten derde, verheúgde de úitmúntend fraaije teekening van Kúiper myzelven het meest; en alle de aanwezigen, wier goeden smaak gy voorzeker niet zúlt in twyfel trekken, al ware het ook alleen om dat ze myne gasten waren, stemden eenparig met my in, dat ze nimmer iets fraaijers van dien aart hadden gezien. Het is waarachtig uitmuntend! - Over of wegens de plaatsing der letters heb echter een min of meer nieúw idé, waar over ik ú gaarne mondeling wilde spreken. 't Zal echter nog wel 4 of 5 weken aanlopen eer ik in den Haag kom. Kan het zoo lang wachten? waarom niet? Zoo echter neen, dan zal ik trachten ú myne meening te schryven; maar het is moeijlyk deswegens over en weer te correspondeeren.

Het drúkken gaat zeker langzaam voort, doch wy scheiden er echter niet mede uit, zoo als gy vreest. Bl. B is afgedrúkt en van bl C kost gy reeds

[pagina 55]
[p. 55]

lang eene proef gehad hebben; gelief daarop weder uwe reflexies op te geven, waarvan ik zoo veel mogelyk party trek. In de twee afgedrúkte bladen zyn nog al eenige verbeterende veranderingen gemaakt, sints gy 'er de proeven van gezien hebt. Misschien klaagt de drúkker ú wel eens over de vele revisies, die ik vraag en de meenigte correcties, die ik maak; doch, gedúld! ik wil doen wat ik kan, opdat de inhoúd de úitvoering niet volstrekt wederspreke.

By de ontvangen boekjes heb ik niet gevonden de 2 deeltjes van Made & Madelle Deshoúlieres. Zyn dezelve vergeten te binden? of zyn ze gebonden, maar vergeten my toe te zenden? In een en ander geval verzoek ik ze te mogen ontvangen en tevens het 4deel van Bilderdyks poezy by Allart.

Het spyt my dat ik aan úwe invitatie in de aanstaande Kersdagen niet kan voldoen. Troúwens, 't is ook het rechte saizoen om plaisirreisjes te maken!

Heil! groet alle die my kennen en het waard zijn.

Tollens.

 

Den conservateúr verzoek ik, na nieuwjaar, niet meer.

Mag ik Les Rosecroix van Parny hebben?



illustratie

[pagina 56]
[p. 56]

2. - J Kinker aan Kesteloot.

Jan Kinker, geboren te Meilust, onder Nieuwer-Amstel, in 1764; overleden te Amsterdam in 1845.

 

Amsterdam, 31 Mey 1811.

 

Amice!

 

Ik maak van de gelegenheid dat de Heer de la Chaux naar den Haag vertrekt, gebruik, om U eenige letteren te schryven. Ik heb de brieven van I. en van den Agent die te Rotterdam in den boedel benoemd is gelezen. De eerste is de kwaadaardigheid en ondankbaarheid in persoon, om niets meer te zeggen, en de tweede toont, naar myn inzien, dat hy geschreven is door iemand, die de tegenwoordige praktyk niet verstaat. De la Chaux heeft zich met denzelven by zynen vrederegter vervoegd, die met my van hetzelfde begrip is; in dien overeenkomstig zal hy ook beantwoord worden. De la Chaux heeft my verzekerd, dat hy, in alles wat deze en overige zaken betreft, niets buiten mynen raad doen zal.

Ondertusschen spyt het my van den goeden man, dat hy na zooveel vlyt en arbeid ten beste van I. & Cie in eene positie geraakt is, die hem in zyne omstandigheden niet anders dan hoogst onaangenaam en grievend zyn moet.

Ik hoop dat hy na zyne reis naar den Haag beter in staat zal zyn, om te beoordeelen, wat hem in de tegenwoordige gesteldheid van zaken,

[pagina 57]
[p. 57]

zoo voor zich als voor u en de Heeren Nolet, te doen zal staan.

Vele komplimenten aan Mev. Kesteloot, den vriend van Hemert en alle myne kennissen in 's Hage. Ik kom binnen kort in den Haag. Schryf my eens, wanneer gy het weet, of het over 14 dagen nog tyds genoeg is, om myne bul als Advokaat by den Heer Putseys te laten registreren. In dat geval, zou ik nog zoo lang wachten met dien over te zenden; gedurende myne reis naar Gelderland heb ik dezelve ter greffie van het tribunal de première instance van Amsterdam toen laten liggen.

Vaarwel! geloof my altyd, met welmeenende hoogachting en toegenegenheid,

Joh. Kinker.



illustratie

3. - H. Tollens aan Kesteloot.

4 december 1812.

 

Myn Heer en vriend!

 

Ik bedank u welmenend voor de my bezorgde bladen, die volkomen datgeene zyn wat ik verlangde. Uwe my daardoor gebleken dienstvaardigheid geeft my aanleiding tot een tweede verzoek, hetgeen ik u mondeling zou gedaan hebben, indien niet eene geringe onpasselykheid my in huis hield. In den boedel van Immerzeel en comp. bevinden

[pagina 58]
[p. 58]

zich nog eenige exemplaren (misschien 50 à 60) van myne Gedichten, Eerste deel. Ik wilde gaarne deze exemplaren koopen en wel tot zoodanigen billyken prys als men daartoe zoú willen bepalen en welken men zou kunnen achten dat dezelve by publieke verkooping zoúden kúnnen opbrengen. Men moet echter daarby in het oog houden dat deze exemplaren nimmer publiek met een copyregt zouden kúnnen worden verkocht, dewyl de copy myn úitslúitend eigendom is gebleven, en alleen de eerste drúk door my aan Immerzeel & Co is afgestaan. Ik zoú daarom ook eenen tweeden drúk kúnnen doen aanleggen, waar ik zúlks zou goedvinden, zonder my volgens de overgeschoten exemplaren van den eersten drúk te bekommeren, doch ik vind onraadzaam daartoe over te gaan, tenzy ik de bedoelde exemplaren volstrekt niet uit den boedel zoú kúnnen krygen. Ik heb deswegens den heer Frets voor eenigen tyd gesproken, die myne aanvragen volkomen gebillykt heeft en my genoegzaam heeft verzekerd dat de exemplaren zoúden terugkomen. Ik kan echter niet onbescheiden zyn en deswegens zyn Ed. herhaalde keeren aanzoeken. Ik zou my nogtans zeer bedriegen, indien gy, Myn Heer, de gelegenheid en tevens de vriendelykheid niet zoudt hebben om my daarin van dienst te zyn. Ik verlang alleen dat gy de goedheid hebt over mynen voorslag by gelegenheid eens te willen spreken ter plaatse waar Gy zúlks raadzaam oordeelt, en in geval van toestemming, my te willen

[pagina 59]
[p. 59]

opgeven welken prys men voor de overgeschoten exemplaren verkiest te bedingen. Ik zal daarop myne intentie dadelyk mededeelen, en, zoo als trouwens van zelve spreekt, de exemplaren dadelyk by de ontvangst betalen.

Gy verpligt my ongemeen door aan dit verzoek te voldoen. Ik bid u myne genomen vryheid in allen gevalle ten beste te hoúden en my, met ongeveinsde aanbieding van wederdienst, by alle gelegenheden te gelooven,

Ued. verpligte dienaar,
H. Tollens, Cz.



illustratie

4. - M.J. van der Maesen aan J.-Fr. Willems.

Marten Jacob van der Maesen, geboren te Antwerpen in 1789; overleden te Antwerpen in 1820.

 

Anvers, ce 16 Février 1818.

 

Mon cher Willems,

 

C'est dans mon lit que j'ai fait la Romance suivante pour votre pièce, j'ai cru devoir vous l'envoyer de suite pour que vous puissiez la donner au compositeur, en attendant que nous mettions votre pièce en ordre. Je pense que cette Romance devra être placée au 2e Acte, Scène 4e. Seulement nous aurons quelques phrases à changer à la fin du soliloque d'Emilie.

[pagina 60]
[p. 60]

Romance (chantée par Emilie).

 
1.
 
 
 
Je l'ai perdu, le seul ami que j'aime,
 
Désespérant de jamais le revoir:
 
Sort trop { affreux!... hélas! ce doux espoir
 
Sort trop { ou cruelGa naar voetnoot(1) hélas! ce doux espoir
 
Qui fut longtemps pour moi le bonheur mème,
 
Je l'ai perdu! (Bis.)
 
 
 
2.
 
 
 
Je l'ai perdu, le repos de ma vie!
 
Dieux! Est-ce là le prix de tant d'amour!....
 
De mon ami verrai-je le retour?...
 
Non, non!... Quintin n'aime plus Emilie!...
 
Je l'ai perdu! (Bis).

Après ce couplet Quintin devrait entrer disant par exemple, (ayant entendu les derniers mots).

Quintin.

Non, ma Chère Emilie!. non, vous ne l'avez point perdu!... etc.

Je vous engage de nouveau, mon ami, à bien conserver tous ces brouillons & si vous voulez que j'arrange votre pièce je vous prie, en me l'envoyant, d'y joindre 1o toutes mes minutes, 2o une copie

[pagina 61]
[p. 61]

exacte des airs (pour les paroles seulemt) tels qu'ils sont écrits dans la partition. Sans cela j'avoue qu'il me serait impossible de la mettre en ordre comme il faut.

Tout a vous
M.J.v.D.M.Ga naar voetnoot(1)

 

P.S. j'ignore si a l'endroit indiqué ci-dessus, le Chev. De W. n'a pas fait un air ou une Romance et même si M. Janssens n'a pas déjà fait la musique sur ces paroles. Dans ce cas, vous pourrez choisir un autre endroit pour la Romance que j'ai faite; mais je doute beaucoup que vous trouviez une place plus convenable..



illustratie

[pagina 62]
[p. 62]

5. - N.-G. Kamper aan Kesteloot.

Nicolaas Godfried Kamper, geboren te Haarlem in 1776; overleden te Amsterdam in 1839.

 

Leijden, 18 Julij 1818.

 

Hooggeleerde Heer!

 

Als tijdelijke Voorzitter dezer Afdeeling van de Maatschappij van fraaije Kunsten en Wetenschappen belast met het toezigt over den druk van hare werken, neem ik de vrijheid - daar wij onzen Secretaris du Mortier door den dood verloren hebben - UE. ten vriendelijksten uittenoodigen Uwe lofrede op Boerhave, naar welke met drukken stellig gewacht wordt, zoo spoedig mogelijk intezenden, liefst aan het adrés van den Heer P. Ameshoff te Amsterdam, tegenwoordigen Secretaris der Maatschappij, of anders aan het mijne (Rapenburg bij de Vliet). De Maatschappij wenscht dit jaar nog een Deel het licht te doen zien, en volgens het Plan dat altijd gevolgd wordt, ligt thans uw stuk aan de beurt. Ik heb de eer met de meeste achting te zijn

Hooggeleerde Heer!

UE. dw. dienaar
N.G. van Kampen.



illustratie

[pagina 63]
[p. 63]

6. - J.-L. Nierstrasz aan Jr KestelootGa naar voetnoot(1).

Jan-Leonard Nierstrasz, Jr, geboren te Rotterdam in 1769; overleden te Alfen in 1828.

 

Rotterdam, 8 Aug. 1820.

 

Hoog Eerwaarde Heer!

 

Ter voldoening aan de zoo vereerende uitnoodiging tot den ontvangst van eene medailleGa naar voetnoot(2), waarmede ik mij niet had durven vleijen, is mijn voornemen tegen aanst. maandag in Gent te komen, terwijl het mij een waar genoegen zal zijn de feesten van Dingsdag aanst. bijtewonen. Mag ik UEerw. verzoeken hiervan aan H.H. Bestuurderen der K. Maatschappij kennis te geven en hun Ed. van mijne hoogachting te verzekeren?

Ik zal de vrijpostigheid gebruiken, na mijne aankomst, mij bij UEerw. te vervoegen, en ik zal UEerw. zeer dankbaar zijn, indien UEerw. mij alsdan met tijd, plaats, ceremonies &c. wilt bekend maken.

[pagina 64]
[p. 64]

In heb intusschen de eer mij met bijzondere hoogachting te onderschrijven.

Hoog Eerwaarde Heer!

Uw Z. Eerw. D.W. Dienaar,
J.L. Nierstrasz.



illustratie

7. - J.-J. Moke aan J.-Fr. Willems.

Gend, 13 Mei 1822.

 

Mijn Heer,

 

In antwoord op UEds, geachten brief van den 9den dezer maand (mij heden ter hand gesteld), neem ik de vereerende voorstelling om tot Buitenlid van uw Koninklijk Genootschap benoemd te worden, met dankbaarheid aan; ik heb die eer tot alsnu niet genoegzaam verdiend, maar ik zal ze als eene aanmoediging beschouwen om mij derzelve in de toekomst waardiger te maken.

Het is mij zeer vleijend dat mijn werkje op de vaderlandsche taal door U en de waarde Medeleden van het genootschap niet ongunstig beoordeeld zij. Nut te stichten heb ik enkelijk daardoor betracht, want roem of vermaak is niet te rapen op den ondankbaren grond der spraakkunst. Dáar moet men zich gelukkig achten wanneer men slechts zijne poging ten goede gehouden ziet.

UE. zoudt mij bijzonder verpligten met het mededeelen van alle aanmerkingen, die tot verbé-

[pagina 65]
[p. 65]

tering van het gemelde werkje zouden kunnen aanleiden; ik zal er niet alleen een genoegen in stellen alle reden en voldoening die mij zouden kunnen gevraagd zijn, gereedelijk te geven, maar ook met dankbaarheid alle teregtwijzing ontvangen en benuttigen.

Over uwe persoonlijke vriendelijkheid, Mijn Heer, voel ik mij ten uitersten verpligt; het is niet onwaarschijnlijk dat ik uwe belangrijke stad in het kort bezoeke, en ik zal die gelegenheid niet verwaarloozen tot het maken van UEds. zeer geachte kennis.

Ik heb de eer met alle mogelijke hoogachting te zijn, Mijn Heer

UEds. Dw. Dienaar
J. J. Moke.

 

Ik neem de vrijheid UE. eene drukfout aan te melden in mijne principes &c. die ik eerst onlangs ontdekt heb. Zij bevindt zich pag. 108, 1. 11 en 16. - Waart, lees waret.



illustratie

8. - J.-M. Kemper aan J. Fr. Willems.

Jan Melchior Kemper, geboren te Amsterdam in 1776; overleden te Leiden in 1824.

[pagina 66]
[p. 66]

BrusselGa naar voetnoot(1), 2 Aug. 1823.

 

Amicissime!

 

Ik hoop nog op het overige deel van uwen brief mondeling te verantwoorden, maar zal beginnen met herstellen.

Wij gaan morgen dan om 9 uren met de diligence van hier, en hopen dus nog voor den eeten te Antwerpen te zyn, waar wy dan van uwe vriendelykheid hopen gebruik te maken. Voor het logeren, vrees ik byna dat wy het U tog te lastig zullen maken, maar gy zult het U zelven te wyten hebben, zondag morgen om 1/2 7 moeten wy echter volstrekt verder, want het rytuig zal te Rotterdam gereed zyn.

Na hartelyke groete, ook van de mynen, als altyd

J.M. Kemper.



illustratie

9. - J. de Vries aan J.-Fr. Willems.

Jeronimo de Vries, geboren te Amsterdam in 1776; aldaar overleden in 1853.

6 Mei 1824.

 

Waarde Willems!

 

Hartelyk dank voor Uw Exemplaar van spreekwoorden in Uwe spelling. We heb het werkje met

[pagina 67]
[p. 67]

genoegen gelezen. Er is veel wysheid en dat meer is, levenswysheid in. Men zou er veel kunnen bijvoegen. Als hand- en schoolboekje kan het der jeugd van byzonder nút zijn. Ontvangt voor dezen arbeid mynen hartelyken dank.

Zeg by gelegenheid aan den Hr Smits, dat ik alles verantwoord heb wat ik ontvangen heb, en dat, indien er meer intrest te goed ware geweest, men ze my zeker wel zou gegeven hebben by de afschryving of liquidatie. Ik zal er by gelegenheid echter my stellig op informeeren.

Ik verlang minder naar de Uitspraak van Concordia dan wel naar Uw werk, dat mijne nieuwsgierigheid om meer dan een reden trektGa naar voetnoot(1).

Ik heb zints eenige jaren nog al vry wat zorg gehad, doch ben anders zeer te vreden. Alleen ontbreekt aan myn geluk, dat ik nog zoo gaarne een klein meisje had, gy moet U dús over dat speelpopje recht hartelijk verblyen. Uwe vroúw is wel goed uwe genegenheid zoo opentlyk, en met zoo veel opoffering te willen bekronen en belonen. Groet haar en Hr Onkel hartelyk van my, zoen de lieve kinderen, en verzeker de Hr Geelhand, van Bree en anderen van mijne opregte vriendschap. Zyt

[pagina 68]
[p. 68]

hartelyk gegroet van de mynen, die U nog niet vergeven kunnen dat gy te Leyden en niet hier geweest zyt. Nu dit is waarlyk te erg.

Zyt zoo goed inliggende by gelegenheid aan den Hr Schreuder te doen toekomen. Vergeet niet

Uwen liefhebbenden Vriend
Jeronimo de Vries.



illustratie

10. - Petronella Moens aan Kesteloot.

Petronella Moens, geboren te Kubaart (Friesland) in 1762, werd blind op vierjarigen ouderdom, en overleed te Utrecht in 1843. Deze brief werd, evenals de volgende, door de blinde dichteres gedicteerd; zij heeft ze beide onderteekend.

 

Utrecht, 17 Maart 1825.

 

Weledelen Heer en Hooggeaghte Vriend!

 

Met de levendigste erkentenis ontving ik myn Diploma, als Lid van verdiensten, door de Maatschappy der Nederlandsche taal en Letterkunde te Gend, op de meest vereerende wys daartoe benoemd. Ik gevoelde my dan ook verplicht om het gevoel van myn dankbaar hart in de hier nevens gaande Dichtregelen, zoo veel in myn vermogen was uit te drukken; my vleyende met de geruststellende hoop dat dit nederig offer myner oprechte erkentenis door Neerlands Roemvolle Maatschappy met toegevenheid zal beschouwd, en met ware broe-

[pagina 69]
[p. 69]

derlyke liefde zal aangenomen worden. Het verslag der jaarlyksche byeenkomsten (door de Hoog Eerwaarde Heer Schrant gedaan) heb ik almeede by het Diploma, (benevens het Reglement, en de naamlyst der Leeden), ontvangen. Dat Verslag, heeft my nader bekend gemaakt met de werkzaamheden der Maatschappy; de keus der behandelde onderwerpen, strekt zoo wel het hart als het gezond verstand der achtenswaardige Leeden tot Eer.

Uit de grond van myn ziel bid en wensch ik om den voortdurenden bloei dezer edele Maatschappy, die Nederland tot sieraad verstrekt, en het heil der menschheid bedoeld. God (wiens Wysheid, Almacht, en Liefde, door de geheele zeedelyke wereld met verrukking en dankbaarheid wordt gevoelt, en verheerlykt) God bekrone deze schoon gevestigde Maatschappy, (en elk Lid derzelve in het byzonder) met zynen vaderlyken zegen, hy sterke ook myn zwakke pogingen om meede te werken tot bereiking van het verheven doel dezer vereenigde braven en kunstbeminnaars; het doel namelyk, om den roem des Vaderlands te vereeuwigen, en het menschelyk geluk uit te breiden.

Ik neem de viyheid, Weledelen Heer en Vriend! myn danklied aan de meergemelde Maatschappy U in handen te stellen; met verzoek om het in myn naam aan te bieden. Mag ik een werkje (dat onlangs door myn Vriend de Heer W.H. Warnsinck en my aan de jeugd is toegewydt) U, als een

[pagina 70]
[p. 70]

gering blyk myner oprechte vriendschap schenken? ik gevoel zelf dat het weinig waarde heeft, maar (uit de hand van eene vriendin die U waarlyk hoog acht) komende, zal het, dit vertrouw ik, niet verstooten worden. Voorts verzoek ik Mevr. uwe beminde, en verdere famille van myne achting en vriendschap te verzekeren. Geniet bestendig de reinste levensvreugd, zielen vreeden en ware vergenoeging bestroye uw pad met bloemen. Ik houde my verzeekerd van uwe voortdurende vriendschap, en teken my

Weledelen Heer en Achtenswaardige Vriend!

Uwe dienaresse en alle heil toewenschende Vriendin

P. Moens.



illustratie

11. - Petronella Moens aan Kesteloot.

Leijden, 15 Aug. 1825.

 

Hoog geleerde Heer! en Achtenswaardige Vriend!

 

De geheiligde naam van Vriend toch geef ik U zoo gaarne en gij staat mij dat immers toe? in dit onwankelbaar vertrouwen, gebruik ik dan ook heden al de vrijheid waarop ware vriendschap regt meent te hebben; de vrijheid namelijk om aan U een reizend gezelschap uit de Noorderlijke Provinciën (dat voor de eerste reis de zuidelijke Nederlanden, en voor al de Hoofdstad van Vlaanderen

[pagina 71]
[p. 71]

verlangt te zien) aan te bevelen. Dit reizend gezelschap bestaat uit mijn meest geliefde Vriend, de Heer W.H. Warnsinck (aan wien ik de grootste verpligting heb) deszelf Egtgenote, en Dochter. De edeldenkende Warnsinck is door zijne voortreffelijke talenten als Dichter en Schrijver alom bekend, maar noch eindeloos meer verdienstelijk maakt hij zich door zijne uitgebreide menschenliefde en gezellige deugden. Van daag begeeft hij zich met de zijnen op reis, waarschijnlijk zal hij in het laatst van deze week te Gend komen, want ook in Antwerpen moet alles wat merkwaardig is bezien worden, hij zal in die stad behalve mijn broeder koopman, ook andere vrienden aantreffen; doch in Gend is bij volstrekt vreemd, ik was daarom stout genoeg om mijn vriend Warnsinck aan te raden U een bezoek te geven, en om eenige teregtwijzing te verzoeken, met vreugd wilde hij dezen raad opvolgen, doch ik moest u dan eerst schrijven, dit verlangt de waardige man, en ik ben overtuigd dat mijn vertrouwen op uwe gulle vriendschap niet zal beschaamd worden. Het is toch oneindig meer verkieselijk in eene geheele vreemde stad, kennis te hebben of te maken met een der beste, der edelste bewoners, dan zich geheel te moeten overgeven aan het geleide van een gids die door de lieden uit het Logement word aangeboden. Vergeef, bid ik U, mijne vrijmoedigheid, ik zoude U niet ligt een ander aanbevelen, maar het kennismaken met mijn Vriend Warnsinck zal voor U, en hem

[pagina 72]
[p. 72]

(dit vertrouw ik) een schat van genoegen opleveren; edele zielen toch zijn elkander vermaagdschapt, en gij zult dus voorzeker in Warnsinck eenen broederlijken Vriend te meer bezitten. Ook zal het mij tot ware vreugd verstrekken door mijn Vriend Warnsinck eenig berigt ontrent U en de uwen te vernemen, in geen maanden hoorde ik iets ontrent uwen welstand. Eenige tijd geleden werd ik uitgenodigd door de Redaktie van een Belgischen Musen Almanack, om eenige bijdragen te leveren; ik heb zoo veel de korte tijd mij toeliet, aan die uitnoodiging trachten te voldoen, en ik hoop dat ook dit Jaarboekje den roem der Nederlandsche Natie zal helpen vergroten.

Welligt ontroofde ik U reeds kostbare ogenblikken door dit mijn geschrijf, doch ook dit zal mij immers vergeven worden? De voornaamste schuld hiervan komt op rekening van de lange magere Noordelijke Dichter, voor wien ik uwe gunst en vriendschap heb verzogt. Vaartwel achtenswaardige Vriend! geniet met allen die U dierbaar zijn de reinste vreugd des levens, en de beschermende liefde van onzen Hemelschen Vader. Ik teken mij met ware hoogachting

Hooggeleerde Heer!

Uwe Dienaresse en Vriendin
P. Moens.

P.S. Mag ik vergen deze ingeslotene aan de Heer Warnsinck (bij het bezoek dat hij U geeft) ter hand te stellen? nogmaal, vaartwel, Edele Vriend!



illustratie

[pagina 73]
[p. 73]

12. - J. Kinker aan Kesteloot.

Luik, Sept. 1826.

 

Amicissime!

 

Den brief van den Heer Wap, gedagteekend den 14 July dezes jaars, met uw onderschrift, ontving ik den 13den Augustus daaraanvolgenden, den dag, na dat de Heer Wap my een bezoek had gegeven, en by welke gelegenheid hy my mondeling het verzoek herhaalde in den brief dien ik natuurlyk nog niet gelezen had, vervat. Ik beloofde hem toen, iets voor den Belgischen Muzenalmanak van 1827 te vervaardigen, en het hem tegen het laatst dezer maand (Sept.) toe te zenden. Myn op handen zynde vertrek naar Amsterdam, en het kort verblyf van myn schoondochter alhier liet my niet hopen, dat ik aan dat verzoek vóór dien tijd zou kunnen voldoen. Door een inval wierd echter het nevensgaande stukje geboren, 't welk ik U toezend om aan den Heer Wap ter hand te stellen, met myne groete aan zijn Ed.

Het spyt my dat gy aan het plan, om my den brief van dien Heer by eene visite zelf te overhandigen, niet hebt kunnen voldoen. By eene volgende gelegenheid hopen wy deswegens schadeloos gesteld te worden. 't Is wel waar, dat het overlyden van mynen onvergetelyken vriend Van Hemert, eene reden te minder is welke my naar Holland doet verlangen; maar myn thans getrouwde

[pagina 74]
[p. 74]

zoon en zyne gade, maken het my nog wenschelyk Amsterdam eenmaal 's jaars te gaan bezoeken; schoon myne jaren my het reizen moeyelyk maken. Het spyt my nog altyd dat wy niet aan dezelfde hooge school van het ryk onze wysheid mogen uikramen; maar dit heeft zoo niet moeten wezen, zeggen de kerkelyke vromen.

Ik had van den Heer Wap verstaan, dat my zyn' brief door eenen Heer Delmarmol zou ter hand gesteld worden; en ik heb dien door den Post franco ontvangen; doch boven het woord franco was iets anders geschreven, dat echter weder uitgeschrapt was. Dit à gouverno!

Myne vrouw voegt hare hartelyke groeten by de mynen, zoo aan UwEd. als aan Mevrouw Kesteloot en uwe lieve dochters, die wy allen in gedachten omhelzen. Wees verzekerd, dat ik altyd met ware toegenegenheid ben

J. Kinker.



illustratie

13. - J.-H. van der Palm aan Kesteloot.

Jan-Hendrik van der Palm, geboren te Rotterdam in 1763, overleden te Leiden in 1840.

 

Leyden, 9 Juny 1828.

 

Hooggeleerde Heer!

 

Toen ik my vereerd vond met den uwen van 2 Mey 1. 1. en daarby het handschrift van den

[pagina 75]
[p. 75]

Heer Joos ontving, was het my onmogelyk met het onderzoek van dit laatste my bezig te houden, en ook sedert dien tyd heb ik daartoe de oogenblikken niet kunnen vinden. Ik zend het dus terug zonder aanmerkingen of critiques, hoezeer zelfs een oppervlakkig inzien my bevestigd heeft in het gevoelen, hetwelk ik ook aan den Heer Joos heb te kennen gegeven, dat by uitstek moeyelyk is een werk, waarin men tot uitdrukking zyner gevoelens van al de kracht en het eigenaardige der Nederlandsche taal heeft trachten gebruik te maken, in het Fransch over te brengen, en dat daartoe een veel grondiger en uitgebreider kennis onzer moedertaal vereischt wordt, dan gewoonlyk by vertalers plaats heeft. Wanneer b.v. in de karakterschets van Kemper gezegd wordt dat hy een Vaderlandsch hoofd had, door Rembrand te malen, dan verstaan wy Hollanders, wat zulk een echt Nederlandsche kop is, maar het Fransch une tête patriotique, al had dit ook eenigen zin, drukt echter dien zin niet uit. Doch ik meld dit aan UwHooggel. in het particulier, en wil daardoor niet te kort doen aan de verdiensten van het werk van den Heer Joos, dien ik UwHgel. verzoek uit mynen naam te bedanken voor het in my gesteld vertrouwen, en verschooning te vragen, dat ik niet beter aan zijn verlangen heb kunnen voldoen. Met betuiging van opregte achting heb ik voorts de eer te zyn

Uw Hgel. Gehoorz. dienaar
J.H. Van der Palm.



illustratie

[pagina 76]
[p. 76]

14. - Baron de Reiffenberg aan J.-Fr. Willems.

Baron Frederik de Reiffenberg, geboren te Bergen in 1795, overleden te S-Joost-ten-Oode in 1850.

 

Louvain, le 4 Nov. 1832.

 

Mon cher ami,

 

Je réponds, quoiqu'un peu tard, à vos lettres du 17 juillet dernier et du 1er courant. Rien n'était de nature à m'intéresser davantage que leur contenu, mais par une fatalité inexplicable mille contrariétés sont venues s'opposer à ce que je puisse vous fournir les renseignements que vous faisiez l'honneur de me demander: j'étais perdu dans un labyrinthe d'occupations étrangères à ces sortes de recherches: ajoutez à cela qu'un séjour de six semaines à Paris m'a pris un tems que je devais consacrer en partie à un homme dont le caractère et le talent m'inspirent la plus haute estime.

La noblesse de votre conduite mérite tous mes applaudissements. Votre manière de voir est la mienne. Pour me consoler je chante aussi, mais moins harmonieusement que vous. Je fouille de mon côté la poussière des Mss, mais avec un succès bien au dessous du vôtre.

C'est une heureuse idée que celle de votre recueil de chansons. Je serais flatté de m'y associer en traduisant en vers francais les chansons de Henri III et de Wenceslas dont vous me parlez, si toutefois ma version est digne de votre travail.

[pagina 77]
[p. 77]

Marguerite n'a point fait de chansons en flamandGa naar voetnoot(1). Il reste d'elle à la Bibliothèque un volume avec miniatures et dont a parlé M. La Serna, ainsi que des recueils de ballades dont j'ai donné un petit extrait. Au reste l'histoire de la Toison d'or contient sur Marguerite, non pas poëte, mais femme politique, des particularités entièrement neuves. A ce propos

[pagina 78]
[p. 78]

je suis charmé d'apprendre que vous avez déterré quelque chose de relatif à la Toison. Plus tard, si j'ai l'occasion de publier un supplément à mon in 4o, je me permettrai de recourir encore à votre obligeance.

On a imprimé l'année passée à Leipzig un petit in 18o intitulé: Altfranzaesische Volkslieder, herausgegeben von Dr. O.L.B. Wolff. Il s'y trouve plusieurs chansons belges et des extraits d'un poëme sur Gillion de Trazignies, le tout en français ou approchant.

Il est très vrai qu'en 1817 l'Université de Louvain proposa la question suivante: ‘Colligatur apteque disponatur serie alphabetica Idicoticum dialectus Flandriae, quae quidem circa Lovanium maximè in usu est, ita ut respiciatur quovis momento, si quae fuerit Graeca, Latina seu Gallica origo; deinde in locum vocabulorum peregrè advectorum semper genuina substituantur; tum vetustiora poemata indicentur; denique Cantilenae, quae in ore vulgi adhuc supersunt, quantum fieri possit, congestae adscribantur’Ga naar voetnoot(1).

[pagina 79]
[p. 79]

La bibliothèque de Louvain contient plusieurs Liedeboecken dont je vous ferai une notice si vous le désirez. Dans l'Index de Philippe II, Anvers, 1570, on en interdit un bon nombre qui ne sont pas mentionnés dans la table que contiennent vos Mengelingen.

M. Mone, qui est à Carlsruhe, vient de m'envoyer une version en vers latins du poëme du Renard, laquelle semble contemporaine de l'original et qu'il a trouvée autrefois à la bibliothèque de Liège.

J'apprends par M Warnkoenig qu'on veut établir à Gand un vaste recueil périodique, trop vaste peut-être, mais mon ami W. aime le grandiose et tout ce qui est à la hauteur du siècle, il prétend que vous y travaillerez et m'invite à suivre votre exemple. Si en effet vous êtes de la partie, je serai fort flatté de mettre mon mot à la fin de vos savantes dissertations.

[pagina 80]
[p. 80]

Je viens de faire imprimer dans les Mém. de l'Acad. quelque ( ) sur la peinture sur verre. J'ai encore laissé beaucoup à ( ) et sollicite vos conseils pour une revision de cet ( )Ga naar voetnoot(1).

M. de Coster vient de me promettre qu'il vous expédiérait enfin votre diplôme de docteur. Mais je n'ai plus le courage de le croire sur parole.

Vous n'aurez pas la même incrédulité quand je vous renouvelle la franche et cordiale assurance de ma vive affectionGa naar voetnoot(2).

Bn de Reiffenberg.

 

Permettez-moi de communiquer vos lettres à l'Académie. Pressé de vous répondre je ne trouve rien dans mes notes ni dans ma mémoire sur votre poëte Moerbeke.



illustratie

[pagina 81]
[p. 81]

15. - Pr. van Duyse aan J.-Fr. Willems.

Prudens van Duyse, geboren te Dendermonde in 1804; overleden te Gent in 1859.

 

Dendermonde, 21en February 1835.

 

Waarde Heer en Vriend,

 

Byzonder aangenaam was my UEd. andwoord, uw vriendschapademend andwoord: trouwens het was de eerste brief, dien ik van UEd. ontfing, schoon ik UEd. wel vroeger over de Dendermondsche Rhetorijken meen geschreven te hebben. Dit heeft UEd. op eene allerliefste wijze vergoed.

Den Reinaert heb ik my dadelijk aangeschaft, en met veel genoegen gelezen: de samenstelling der verschillende staande rijmen beviel mijn oor eenigzins min. Met reikhalzing (of halsreiking) zie ik het geheele werk te gemoet.

Den Liedtjensboek of Olipodrigo zal ik de eer hebben UEd. met Paaschen door middel van den Heer de Cock toe te zenden. Hier nevens doe ik het lied van ons Ros Beyaert gaan.

Het stuk van den Heer Ledeganck kan ik niet voor zijn meesterstuk aanschouwen. De taal is zuiver, en het hapert den Dichter aan geene verbeelding, doch het geheel van het stuk komt my voor weinig afdoende voor, de vaderlandsche ketteryen die het behelst daargelaten: het tweede deel der vraag is niet behandeld. De toekomst van Belgie!......

[pagina 82]
[p. 82]

Sinds eenigen tijd had zich in het zuid van ons Land de tijding verspreid, dat Jufvr Petronella Moens niet meer onder de levenden was: ik heb de eer mogen genieten nog onlangs van hare brieven te ontfangen: van de overige hollandsche kunstbroeders heb ik, jammer! niets meer vernomen.

Aanvaard, Waarde Heer en Vriend, de bevestiging der hoogachting, dien ik aan een' Man moet toedragen, wien de Heer Verspreeuwen, in een' my heden toegezonden brief, te recht den vader onzer Letteren noemt, daar Z. Ed. my den wensch uitdrukt, dat UEd. plan tot bescherming derzelve moge gelukkig uitvallen.

UEd. dienstwillige
Prud. van Duyse.



illustratie

16. - J. Noletde Brauwere aan Kesteloot.

Jan-Karel-Huibrecht Nolet de Brauwere van Steeland, geboren te Rotterdam in 1815; overleden te Vilvoorden in 1888.

 

Ce 23 Juillet 1835.

 

Mon cher Oncle!

 

En rendant ce matin une visite chez vous, j'ai négligé de vous prévenir officiellement que mon examen en Philosophie allait avoir lieu demain Vendredi 24 du courant. Je serais très flatté, si vous

[pagina 83]
[p. 83]

vouliez l'honorer de votre présence. Ne croyez pas que j'aie l'ambition ou plutôt la présomption de vous inviter à un brillant examen; mais je me flatte que votre présence m'encouragera et aiguillonnera mon zèle pour obtenir vos suffrages.

J'ai l'honneur d'être avec le plus profond respect, Cher Oncle,

 

Votre très humble et dévoué Serviteur et Neveu,
J. Nolet de Brauwere.



illustratie

17. - J. David aan J.-Fr. Willems.

Jan David, geboren te Lier in 1801, overleden te Leuven in 1860.

 

Leuven, Febr. 1838.Ga naar voetnoot(1)

 

Weledelen en veel geachten heer en vriend,

 

Zie hier eyndelyk een artikel over Conscience. Mr Bormans heeft my sterk aengemaend om er door te slaen, en dat heb ik hier willen doen. Hy zal, naer hy my beloofd heeft, er op weêr komen in den Messager des arts etc. om gezamenderhand die slechte en verfoeyelyke litteratuer te bevechten.

[pagina 84]
[p. 84]

Gelief het in de Gazette van Gent te bezorgen, en teeken het eens met eene R (recensent) op dat men niet denke dat alles uyt hezelfde tuyghuys komt, en somtyds vermoede dat vyandschap het heeft ingegeven, daer het alleen uyt zucht tot het goede is daergesteld.

Men heeft my meermalen reeds opgeworpen dat het Belgisch Museum te duer is, dat er de platen beter uytbleven, indien den prys daerdoor merkelyk konde verminderd worden. En ik ben ook van dat gevoelen, althans voor platen die geene historieke weerde hebben of niet dan geringe.

Heb de goedheyd my een ex. van den artikel over te maken als mede aen Mr Bormans.

Ik blyve met hoogachting en ware vriendschap

UEd. dw. dienaer,
J. David, pr.Ga naar voetnoot(1)

[pagina 85]
[p. 85]

18. - J.-Fr. Willems aan Kesteloot.

Gent, 14 Juny 1838.

 

Waerde vriend,

 

Ik ontvang op het oogenblik uw laetstgezonden pakjen, en daerby, van Vervaet, eenen brief van den heer Wiselius, zeer naer myn genoegen, weshalve gy aen myn verzoek om aen Groebe te schryven geen gevolg behoeft te geven.

Hartelyk gegroet.

 

J.F. Willems.



illustratie

[pagina 86]
[p. 86]

19. - P.-J. Visschers aan J.-Fr. Willems.

Pieter-Jozef Visschers, geboren te Antwerpen in 1804, aldaar overleden in 1861.

 

Heyst op den Berg, den 29 Xber 1838.

 

Mynheer en Vriend,

 

By het wenschen aen UEd. van een gelukkig en voórspoedig nieuw-jaer ben ik zoo vrypostig UEd. al het genoegen uyt te drukken dat ik gevoeld heb by het leézen in de nieuwsbladen dat er kortsdaegs eene Vlaemsche akademie, by s'konings besluyt, zal opgerigt worden. Ik juych van herte toe aen zulke opregting, en ik vley my, Mynheer, indien ik zulke eer weêrdig ben, hiervan deel te mogen maeken. Ik wil my niet voór geleerden uytgeéven, noch ben zulks niet; maer dewyl ik by de 34 vlaemsche werken uytgegeéven heb meen ik evenwel daer toe eenig titel te hebben, dewyl er dikwils veéle genoemd worden die niet de minste lettervrugten aen den dag bragten.

Aenveér de uitdrukking myner hertelyke toegenegenheyd.

Uwen ootmoedigen dienaar

P. Visschers, PastorGa naar voetnoot(1).

[pagina 87]
[p. 87]

20. - J.-B. van Hemel aan J.-Fr. Willems.

Jan-Baptist van Hemel, geboren te Zoerle-Parwijs in 1798, overleden te Mechcien in 1866.

 

Malines, 21 Juin 1839.

 

Monsieur,

 

Depuis longtemps j'ai désiré faire votre connaissance. Je sais tous les services que vous rendez a la Langue de nos pères et c'est dans le but de seconder vos utiles efforts que je prends la liberté de vous écrire cette lettre.

Nous avons cru devoir nous abstenir jusqu'à présent d'adopter officiellement et définitivement dans nos maisons, une nouvelle Orthographe flamande. J'y ai laissé en 1835, lors de ma nomination à la place de Supérieur, celle que j'y avais trouvée en

[pagina 88]
[p. 88]

1830. Les débats animés de nos grammairiens flamands et plus encore la divergence d'opinions parmi nos professeurs, semblaient me prescrire cette règle de conduite. Comme particuliers nous avions chacun notre Orthographe à nous; mais comme Professeurs nous avions soin de dire qu'en nous servant de Terbruggen, nous ne faisions que garder un provisoire dont nous sortirions dès que la commission royale aurait définitivement adopté un système basé sur la nature et l'histoire de la Langue; qu'en attendant, loin de la négliger, nous exercerions nos élèves autant et plus qu'on ne le fait ailleurs. C'est ce que nous avons fait, Monsieur, et nos élèves qui cultivent avec assez de succès, soit ici, soit même à Louvain, la Littérature flamande, prouvent assez que certes cette partie de l'Enseignement n'a pas été ici en souffrance. Nous nous sommes attachés avant tout à connaissance de la Langue, et l'Orthographe dans ses points en litige n'a fait jusqu'à présent qu'une partie secondaire de nos leçons. Témoins nos deux principaux ouvrages classiques dont l'un a pour titre: Voórleézingen van Nederduytsche Proza-stukken, dont ci-joint la table des matières et dont je prépare une seconde Edition, ma première Edit. étant entièrement épuisée; l'autre, intitulé Voorlezingen van Dichtstukken, a été publié par Mr David. Comme ces deux ouvrages ne contiennent que des morceaux d'auteurs hollandais, vous voyez, Monsieur, que nos soins se sont de préférence portés sur la partie littéraire.

[pagina 89]
[p. 89]

Une conférence assez longue que j'ai eue à Pâques avec Monsieur David et dans laquelle je mesuis mis au courant des travaux de la Commission, m'a déterminé à soumettre à nos 17 professeurs toute votre controverse orthographique, suivie de quelques remarques sur l'opinion de la majorité et sur le succès probable de vos discussions; ils pensent avec moi, Monsieur, que puisque le rapport de vos travaux va être publié, il faut que nous aussi nous nous prononcions et qu'ainsi nous apportions notre petit contingent au pénible labeur de la Commission. Voici, Monsieur, les points sur lesquels nous sommes à peu près d'accord: Nous écrirons désormais 1o Kool (charbon) au lieu de Koól. 2o Geven au lieu de geéven. 3o De mensch, au nominatif, au lieu de Den Mensch. 4o Zaligheid, getuig, au lieu Zaligheyd, getuyg. Pour ce 4o point il en a coûté à quelques-uns d'entre nous de l'adopter; toutes les preuves recueillies dans le Belgisch Museum ne semblaient pas encore assez concluantes pour introduire dans notre Orthographe cette grande innovation. La Traduction flamande de l'Ecriture Sainte par Smits et son successeur Van Hove en 21 vol., qui paraît assez prouver qu'il y a cent ans nos ancêtres écrivaient ei, ui et non pas ey, uy, les a cependant enfin décidés à se résigner encore à ce changement; pourvu qu'on leur laisse y dans nyd et autres mots semblables; l'y grec a depuis trop longtemps droit de bourgeoisie chez nous, pour que nous le bannissions tout-à-fait en écrivant

[pagina 90]
[p. 90]

ij pour y. - Vous voyez, Monsieur, que sans nous connaître et sur le rapport seul de votre ami, Monsieur David, nous nous sommes presque donné la main. Si vous pouviez trouver le temps de nous honorer d'une petite visite, nous pourrions nous entendre pour frapper, aux vacances prochaines, ce coup, qui sortant de notre maison, ne manquerait point d'avoir du retentissement; vous seriez d'ailleurs charmé je n'en doute pas, de faire la connaissance de nos Messieurs, parmi lesquels il y en a plusieurs dont l'érudition linguistique vous surprendra. Remarquez pourtant que je ne voudrais rien précipiter et que je n'oserais m'engager que sous la double condition, 1o que le rapport de la commission royale conçue d'après le même système, soit publié et connu auparavant, 2o qu'en cela nous ayons pour appui Messieurs Willems et David; il ne reste plus qu'à vous, Monsieur, de dire si nous pouvons compter sur tous les deux. Mr David m'a assez fait entendre à Pâques son désir et sa manière de voir. Je vais d'ailleurs lui en écrire encore un mot.

Mais où trouver tout de suite des livres classiques? rien de plus facile: il ne nous faudrait pour commencer qu'une Edition classique de votre Reinaert de Vos imprimé en 1834, à Eecloo. Comme il ne s'agit pas ici des écoles primaires où je n'aimerais à voir que des livres franchement catholiques (c'est à dire aucun livre indifférent), vous n'auriez qu'a retrancher de votre Edition les endroits

[pagina 91]
[p. 91]

qui choquent les oreilles délicates des jeunes gens; et s'il m'est permis de vous ouvrir mon avis, voici comment vous pourriez vous y prendre. Vous publieriez l'ouvrage en morceaux détachés, et les lacunes que laisseraient les endroits supprimés, pourraient se remplir par de petites analyses en prose qui feraient voir l'ensemble de cette partie du poème et par des arguments qui réveilleraient l'attention des jeunes gens sur le morceau qu'ils vont entendre. Si vous vous rendiez ici à nos désirs, j'engagerais Monsieur Hanicq a acheter votre travail; en une sernaine de temps l'ouvrage serait imprimé et nous pourrions déjà nous en servir à la rentrée des classes, en octobre prochain. Les classes supérieures continueraient de se servir de nos Prozastukken et des Dichtstukken de Monsieur David, et pour la grammaire, si à cette époque il n'en avait pas encore paru d'après la nouvelle orthographe, nous écririons pour notre usage quelques pages de remarques grammaticales et ainsi nous irions en avant en expliquant toujours force auteurs que nous ferions copier de temps en temps d'après la nouvelle orthographe; toutes les amplifications se feraient également d'après le même système. Ainsi le branle serait donné et je suis presque certain que tout le reste se mettrait également en mouvement.

Oserais-je vous prier, Monsieur, de me dire ce que vous pensez de mon plan de réforme orthographique et de m'aider de vos lumières et de vos conseils?

[pagina 92]
[p. 92]

Agréez je vous prie, Monsieur, l'assurance de ma considération toute distinguée.

 

J.B. Van Hemel,

Supérieur à la 1re Section du Séminaire archiépiscopal de Malines.Ga naar voetnoot(1)

[pagina 93]
[p. 93]

21. - J.-Fr. Willems aan Kesteloot.

Gent, 21 Xber 1839.

 

Waerde vriend,

 

Hiernevens eenige boeken welke ik gisteren heb ontvangen met een pak waer slechts 5 brochuren voor my in waren, benevens eenige nummers van den K - en L.-bode, en waervoor ik 5 frank 70 c. port heb betaeld, weshalve gy my, voor uw aendeel, vyf franken zult hebben te betalen.

Hartelijk gegroet,

J.F. Willems.

[pagina 94]
[p. 94]

22. - Baron de Stassart aan J.-Fr. Willems

Goswin-Jozef Augustijn de Stassart, geboren te Mechelen in 1780, overleden te Brussel in 1854.

 

Bruxelles, le 1er février 1840.

 

Monsieur et cher confrère,

 

Je regrette beaucoup de n'avoir pas eu l'honneur de vous voir à notre séance d'aujourd'hui; permettezmoi de joindre à cette missive les seize francs que vous avez bien voulu débourser pour moi.

J'ai l'honneur de vous renouveler, avec mes remerciements, Monsieur, l'assurance de ma considération très distinguée et très affectueuse.

 

Baron de Stassart.

[pagina 95]
[p. 95]

23. - Siret aan J.-Fr. Willems.

Adolf Siret, geboren te Beaumont in 1818, overleden te Antwerpen in 1888.

 

16 mai 1840.

 

J'ai vu une branche d'olivier dans l'envoi que vous venez de me faire. Je l'accepte avec le plus grand plaisir.

Acceptez avec le même sentiment le petit comestible ci-joint.

Il était connu du temps de Clovis à qui on l'offrit dans la Ville où Saint Remi l'oignit de l'huile sainte renfermée dans le sainte ampoule dont vous connaissez la miraculeuse histoire.

Totus tibi.

Siret.

[pagina 96]
[p. 96]

24. - P. Barbieux aan J.-Fr. Willems.

Paul Barbieux, Jezuïet, geboren te Nieuwied (aan den Rijn), in 1805, overleden te Doornik.

 

Alost, le 10 Juin 1840.

Monsieur,

 

Vous avez sans doute déjà appris la bonne nouvelle; notre bon Recteur Magnifique a laissé le triomphe à sa foi et à son excellent coeur; c'est à vous, Monsieur, en grande partie qu'il doit ce bonheur, car c'est vous qui avez aplani les voies; veuillez ici agréer l'expression de toute ma reconnaissance; le bon Dieu, j'espère plus généreux et plus magnifique, y joindra la récompense qu'il accorde aux apôtres. Notre bon Docteur est content, il paraît heureux et je le crois; il y avait du reste tant d'âmes pieuses qui comme d'autres Moïse levaient les mains vers les cieux qu'il était facile aux Jozuë de remporter quelque victoire. J'espère que vous voudrez bien continuer la bonne oeuvre commencée avec tant de zèle et lui donner encore de tems à autre quelques consolations afin de le conserver dans sa foi.

J'espère une autre fois être plus heureux, et vous exprimer verbalement les sentiments de reconnaissance et d'estime avec lesquels j'ai l'honneur d'être, Monsieur,

Votre très humble et très obéissant serviteur

P. Barbieux, S.J.



illustratie

[pagina 97]
[p. 97]

25. - Altmeyer aan J.-Fr. Willems.

J.-J. Altmeyer, geboren te Luxemburg in 1804, overleden te Brussel in 1877.

 

Bruxelles, 11 août 1840.

 

Mon cher Monsieur Willems,

 

Veuillez accepter l'ouvrage ci-joint que je viens de publier. Vous me rendriez un signalé service si vous aviez la bonté d'en faire une analyse détaillée dans le belgisch Museum. Il est imprimé à mes frais, par conséquent, il est nécessaire qu'il se vende. Comme il intéresse autant la Hollande que la Belgique, je vous prie de faire valoir ce double mérite. Dans les piéces additionnelles, vous en trouverez deux relatives à un certain Corneille Benninck, sur lequel le prince Frédéric a fait demander des renseignements auprès de M. Vervier; et il se trouve que ce sont là précisément les documents demandés.

Snellaert m'a écrit pour savoir ce que l'on dit à Bruxelles du mouvement flamand. Comme j'ai déjà eu l'honneur de vous le dire lors de mon dernier voyage à Gand, on s'y occupe, en effet, très-peu de ce mouvement; mais cela n'empêche pas que l'on n'y devienne de jour en jour plus antifrançais, surtout depuis les bruits de guerre. On veut que l'on garde la plus stricte neutralité, en cas de conflagration générale, et qu'au besoin

[pagina 98]
[p. 98]

on s'allie avec la Hollande et la Prusse, aussi longtemps au moins que Louis-Philippe sera à la tête en France.

M. Snellaert m'a demandé aussi ce que je pense du ministère actuel. Comme je n'ai pas plus du ministère actuel que du ministère passé, comme je n'occupe aucune place rétribuée par l'état, je pourrai dire la vérité, en dépit des calomnies de ce verfoeide VLAMING. Certainement le ministère n'est pas favorable au mouvement flamand; mais de Theux l'était-il? N'est-ce pas lui qui, tout en cajolant la langue flamande, a placé partout, non pas des Wallons belges, mais des Français, des stokfranchoizen; et cela à la tête du haut enseignement, et cela pour former les jeunes générations de la Belgique? N'est-ce pas lui qui à Liège a nommé les fransquillons Gibbon et Lacordaire, à Gand les fransche luizen Moke, Huet et Margerin, drie kerels, die de gentenaers, zoo noch een droppel bloeds van Artevelde in hunne aderen rolde, met voeten den lande uitstampen zouden. A Bruxelles, dans cette damnée université de Bruxelles, le même misérable n'a-t-il pas pas choisi un aertsfranschelaer, le fameux Bergeron, auquel il donna la grande naturalisation, le gouvernement des jeunes Cobourg et la place de juré d'examen? Ainsi, mon cher Monsieur Willems, et de compte fait, je préfère le ministère actuel, aussi longtemps qu'il tiendra ses promesses; il a juré de ne plus placer de français et de ne pas donner accès à la papery et

[pagina 99]
[p. 99]

à la dweepzucht, les deux vers rongueurs de notre pays.

Ne l'oubliez pas, Monsieur, ces deux fléaux-là ont tué les Pays-Bas, les admirables Pays-Bas. En 1826, je fus envoyé à Ypres pour y remplacer les calotins expulsés par les arrêtés de Guillaume, et notamment monseigneur Debecque, qui y était alors professeur de rhétorique, et par conséquent mon prédécesseur, et qui pour cela m'a gardé une dent. Hé bien! l'irritation de ces populations fanatiques contre nous provint tout particulièrement de la langue hollandaise, dans laquelle nous devions enseigner. On disait qu'on ne voulait pas étudier cette koeitael, cette geuzentael. De là la haine que j'ai conçue contre ces brigands. Vous me direz que maintenant ils pétitionnent en sens contraire; d'accord, mais c'est parce qu'ils craignent l'influence des idées philosophiques de la France. Or, moi je veux les Pays-Bas, c'est-à-dire la fédération des peuples des Pays-Bas; mais parlez-leur une fois de çà, vous les verrez reculer d'horreur; car si nous en venons sérieusement là, ils préfèreront encore les idées françaises aux geuzendenkbeelden van die verdoemde hollanders.

Ceci ne doit pas vous empêcher de poursuivre votre mission, à vous, Monsieur; mais chacun a la sienne. Vous en combattant pour la langue flamande, moi en combattant pour les idées philosophiques et historiques de l'Allemagne, qui sont celles des Pays-Bas, nous concourons au même

[pagina 100]
[p. 100]

but. Et qu'on ne me dise pas que je vais trop loin dans mes antipathies cléricales; je vous le dis, Monsieur, le meilleur d'entre eux is geene puppe toebak weerd, comme on dit à Ypres. Je veux vous en fournir une preuve toute récente. Vous avez vu le dernier article de la Revue de Bruxelles dirigé contre moi. J'y ai aussitôt répondu, et l'ai réfuté de point en point. M. Moeller ayant été battu à plate coûture et ne sachant plus que répondre, M. de Decker et M. Deschamps m'ont renvoyé ma réplique, disant qu'ils n'étaient pas tenus de l'insérer. Qu'en dites-vous, Monsieur? De beste is geene puppe toebak weerd.

En vous priant, Monsieur, de remettre les deux lettres ci-incluses à leurs adresses, je vous offre l'expression de ma considération la plus distinguée.

J.J. Altmeyer.



illustratie

26. - Quetelet aan J.-Fr. Willems.

Lambert Quetelet, geboren te Gent in 1796, overleden te Brussel in 1874. - Zie hooger no 20.

 

Bruxelles, le 6 mars 1841.

 

Mon cher Confrère,

 

J'ai l'honneur de vous adresser le mémoire de concours pour lequel vous avez été nommé commissaire.

[pagina 101]
[p. 101]

Je vous remercie beaucoup pour le présent que vous m'avez fait. Le second exemplaire sera remis à l'Académie sans indication d'auteur, comme vous le désirez.

Vous mettez fort bien en relief la ridicule outrecuidance de Messire Tatillon qui veut parler de tout et régenter tout, même les choses qu'il ne connaît pas. Le bon Lafontaine l'a dépeint dans plus d'un endroit; c'est tour à tour la mouche du coche, le singe qui raisonne du pirée, etc.

Recevez toutes mes amitiés.

 

Quetelet.



illustratie

27. - F. Olinger aan J.-Fr. Willems.

Philip Olinger, geboren te Bettborn (Groothertogdom Luxemburg) in 1794, overleden te Brussel in 1873.

 

Bruxelles, 16 août 1841.

 

Monsieur,

 

J'ai l'honneur de vous offrir un Exemplaire de mon Vlaemsche Kindervriend, en vous priant de vouloir bien l'accepter avec votre bonté ordinaire.

Je joins ci-contre un Exemplaire pour la société de Littérature flamande de Gand; veuillez avoir la complaisance de le lui remettre en mon nom.

Vous m'obligeriez si vous vouliez bien rendre

[pagina 102]
[p. 102]

compte de cet ouvrage soit dans le Belgisch Museum soit dans une feuille flamande.

Si vous voyez M. Snellaert, veuillez le prier de m'inscrire au nombre de ses abonnés au Kunsten Letterblad, de m'en envoyer tous les Nos qui ont paru en m'indiquant la personne à qui je devrai payer l'abonnement.

On ne m'envoie plus le Belgisch Museum. Comptant sur votre complaisance ordinaire, j'ai l'honneur d'être

Votre très-humble serviteur

L'abbé Olinger.

Professeur à l'Ecole centrale de Commerce et d'Industrie.



illustratie

28. - B. Dumortier aan J.-Fr. Willems.

Barthélemy-Ch.-J. Dumortier, geboren te Doornik in 1797 en aldaar overleden in 1878.

 

Bruxelles, ce 17 8bre 1841.

 

Mon cher et savant Confrère,

 

Je suis bien sensible à l'invitation que vous me faites l'honneur de m'adresser au nom des sociétés de Littérature de Gand, mais, quelqu'en soit mon désir, je regrette de ne pouvoir m'y rendre. Après avoir passé une gde partie des vacances dans cette capitale, j'éprouve le besoin de retourner dans mes foyers et d'y régler mes affaires domes-

[pagina 103]
[p. 103]

tiques pour me préparer à la session. Il m'eut été bien doux de me trouver avec vous dans cette circonstance solemnelle et tout en espérant que vous voudrez bien faire agréer mes excuses à nos savants amis, je vous prie d'agréer l'assurance de mes sentiments les plus affectueux.

Vale et me ama,

B.C. Dumortier.Ga naar voetnoot(1)



illustratie

29. - E.-C. de Gerlache aan J.-Fr. Willems.

E.-C. Baron de Gerlache, geboren te Biourge (Luxemburg) in 1785, overleden te Elsene in 1871.

[pagina 104]
[p. 104]

Bruxelles, 17 octobre 1841Ga naar voetnoot(1).

 

Monsieur et cher Confrère,

 

Je me voudrai bien volontiers à la fête des Flamands et Wallons réunis (quoique indigne), s'il m'est possible de disposer des deux journées de dimanche et lundi.

Votre tout dévoué Confrère

E.C. de Gerlache.



illustratie

30. - Jules van Praet aan J.-Fr. Willems.

Julius van Praet, geboren te Brugge in 1806, overleden te Brussel in 1887.

 

Bruxelles, 22 octobre 1841.

 

Monsieur,

 

Ainsi que je le prévoyais lorsque vous m'avez fait l'honneur de passer chez moi, je serai empêché

[pagina 105]
[p. 105]

par mes devoirs envers le RoiGa naar voetnoot(1) de me rendre à l'honorable invitation que vous avez bien voulu me faire. Je vous prie, Monsieur, de vouloir bien agréer mes excuses, et exprimer mes plus sincères regrets à ces messieurs, en les assurant de ma vive reconnaissance pour la distinction dont j'ai été l'objet de leur part.

J'ai l'honneur d'être,

Monsieur,

Votre très humble et très dv ami

Jules van Praet.



illustratie

31. - J.-Fr. Willems aan Kesteloot.

Gent, 31 8ber 1842.

 

Amice,

 

Dezen avond te 7 ure kryg ik bezoek van den heer Jonckbloedt uit den Haeg, een voornaem taelgeleerde, uitgever van onze Brabandsche Dietsche Doctrinael enz. Hebt Gy lust met dien geleerden kennis te maken, gelief my dan met uwe tegenwoordigheid te vereeren, zoo als ook de heeren Blommaert, Snellaert, Van Duyse enz. doen zullen.

T.T.

J.F. Willems.



illustratie

[pagina 106]
[p. 106]

32. - Baron J. de Saint-Genois aan J.-Fr. Willems.

Julius de Saint-Genois, geboren te Sint-Lointens-Lennik in 1813, overleden te Gent in 1867.

 

bibliothèque de L'UNIVERSITÉ de gand.

Gand, le 14 juillet 1843Ga naar voetnoot(1).

 

Mon Cher et Savant Ami,

 

Je saisis une occasion qui se présente pour me rappeler à votre bon souvenir et m'informer de votre santé. J'espère que le bon air de la Campine aura amélioré votre économie animale, rendu le ton nécessaire à vos organes digestifs et fortifié votre systèmesanguineo-nerveux. Vous voyez que j'emploie les termes de l'art comme si j'en connaissais exactement toutes les significations. - J'ai appris par votre fils Félix, que l'air d'Herenthals vous est trés salu-

[pagina 107]
[p. 107]

taire. On m'avait dit que M. votre beau-frère était allé vous rejoindre aussi et qu'il avait apporté avec lui une provision de vins exquis pour passer agréablement le temps. - Cela m'inspirait de vives inquiétudes, car je sais qu'il est bien difficile de renoncer à une chose qu'on aime et qu'on vous met sous les yeux. Cependant Félix m'a certifié que vous vous teniez strictement à votre régime. Enfin j'aime à croire qu'en vrai hermite, vous avez écrit sur le fronton de votre chambre: hic abstinendum a Venere et a Baccho. - Excusez-moi, mon bienveillant et bon ami, si je plaisante si librement avec vous; je sais que vous n'êtes pas d'humeur acariâtre et que vous ne dédaignez pas de rire quelquefois même quand ce sont des bêtises qui excitent votre hilarité.

J'ai remis á M. Snellaert l'article sur le Juif Errant que je vous avais promis pour le Belgisch Museum.

La pièce de Jean I a été parfaitement jouée par M. Ondereet et Mme Van Peene; il y avait assez de monde, mais un vide considérable dans les loges et puis une chaleur à étouffer; tout cela a un peu nui au brillant de la soirée. - La pièce a été sévèrement jugée dans le Messager; il y a eu à ce sujet un commencement de polémique entre le rédacteur Sloedens et les auteurs du drame; j'ai beaucoup engagé ces messieurs à finir cette lutte de mots qui se termine ordinairement par une lutte plus frappante.

Il y a question, paraît-il, de créer au conservatoire une place de professeur de déclamation qu'on

[pagina 108]
[p. 108]

donnerait à M. Ondereet. Le Gouverneur, et quelques autres poussent beaucoup à cela, et réellement ce serait une bonne chose et pour l'établissement et pour Mr Ondereet, qui aurait ainsi une petite position. Je vous écris à ce sujet pour demander en cette circonstance votre appui pour le candidat dont vous appréciez, comme moi, le beau talent. - A votre retour, je viendrai causer un peu avec vous, si vous le permettez.

Je suis toujours résolu à partir le 4 ou le 5 Août pour la Hollande. J'espère bien vous voir encore à Gand avant de commencer ce voyage.

Voilà encore deux nouveaux recueils flamands qui vont paraître à Anvers: le Taelverbond et à Bruxelles: De Broederhand; ce dernier, dirigé par M. Wolf, commence à mettre en pratique le système orthographique bâtard de M. Delecourt. Encore un nouveau schisme dans la littérature flamande! tout cela est bien déplorable pour l'avenir de cette littérature qui a besoin de tant d'unité.

Je vous engage bien, mon cher et respectable ami, à ne pas penser à tout cela, à humer librement le grand air et à vous rappeler quelque fois de votre tout affectionné ami

Jules de Saint-Genois.

 

P.S. Mes hommages à Mme Willems, s.v.p.



illustratie

[pagina 109]
[p. 109]

33. - Kesteloot aan J.-Fr. Willems.

Vrydag morgen, 6 Xbre 1844.

 

Amice, in een brief by my gister ontvangen van wege den vriend Schinkel, uit den Haag, beklaegt zyn Ee. zich zeer geene hoegenaemde tyding van uw Ed. ontvangen te hebben wegens de eerste uitgave van Anna Beyns. Ik ben bezig aen den heer Schinkel te schrijven en wenschte wel aen Z. Ed. een woord deswegens te kunnen berigten.

Na vriendelyke morgen groet

T.T.

J.L. Kesteloot.

 

Op hetzelfde blad papier schreef Willems zijn antwoord:

Vrydag 6 Xber.

 

Ik heb den heer Vergauwen, die een brief te schryven had aen den boekhandelaer Jacob te 's Hage verzocht dat deze aen den heer Schinkel myne erkentenis zou betuigen over de afgezondene Anna Byns, daer ik zeer van te vrede ben. Ik zal trachten zyn Ed. ruimschoots te vergelden wat hy my met zooveel vriendelykheid heeft gelieven af te staan, vermids ik zie dat de door my aangebodene bibliographische zeldzaamheden hem niet schynen te bevallen; doch daer behoort tyd en gelegenheid toe. Ik zal hier in Belgie wel iets aentreffen dat

[pagina 110]
[p. 110]

zyner waerdig is. Gelief hem dit, en even omstandig te berigten. Ik zou hem zelf geschreven hebben, doch heb hem de briefporten willen besparen.

Hartelyk gegroet,

J.-F. Willems.



illustratie

34. - Pr. van Duyse aan A.-D. Schinkel (te 's Gravenhage).

Zie nr 15 over Pr. van Duyse. - Adriaan David Schinkel, geboren te 's Hage in 1784, aldaar overleden in 1864.

Gent, 22 Xber 1851.

 

Waarde Vriend,

 

Mijn harte zwemt in vreugdgevoel; mijne hoop is levendig. 't Bulletin van onzes vriends gezondheid is thans vrij gunstig. Gisteren, zondag, om 8 uren 's morgens: Profr heeft drij uren in den nacht geslapen. 's Middags, wat beter, 's avonds om 8 uren, zit hij aen tafel (doch wellicht voor de form) met zijne schoonzoons. Heden maendag om negen uer; hij heeft den ganschen nacht goed doorgebracht.

Gy weet, als een Doctor ziek is, is 't erg: 't zijn advocaten die voor eigen-processen huiveren, omdat zij er de gevolgen van vreezen, en somtijds kennen.

Sedert zaturdag heb ik Profr niet gezien; ik

[pagina 111]
[p. 111]

hoop op dit genoegen, heden voor éen uer; en zal u woensdag of ten uiterste donderdag op nieuw schrijven.

 

Aanvaerd, mijn waarde vriend, mijn vlaamschen handdruk. Uit Gent, 22n December 1851.

 

Prudens van Duyse.

 

Onder op den brief leest men:

‘Present van den heer Schinkel aen my Ant. V.Y. 19 Maert 1860.’

Deze nota, geschreven door Ant(oon) v(an Y(sendyck), bewijst dat er in den brief, door de familie van Ysendyck zoo trouw bewaard, spraak moet zijn van hunnen bloedverwant Kesteloot, die een half jaar nadien (den 5 Juli 1852) overleden is.



illustratie

35. - J. de Saint-Genois aan Kesteloot.

bibliothèque de L'UNIVERSITÉ de Gand.

 

Indicateur no 247.

Gent, den 12 Juny 1852Ga naar voetnoot(1).

 

Weledele heer en geleerde hoogleeraer,

 

Heden kreeg ik ten geschenke, van uwent wege voor de Boekzael onzer universiteit drie boekdeelen getiteld:

[pagina 112]
[p. 112]

Natuur- en geneeskundig Archief voor Neerland's Indie. Batavia 1844-1846; 8o.

Hartelyk dank voor dit nieuw bewys uwer genegenheid jegens een wetenschappelyk gesticht dat gy zoo lang en zoo luisterlyk door uwe geneeskundige kennissen hebt gediend. Melding dezer gift zal in ons officieel Verslag als ook op onze Registers van Geschenken gedaen worden. Mogte uw voorbeeld dikwijls gevolgd worden, onze schoone bibliotheek zou spoedig ryk worden.

In hope dat gy nog lang die goede gevoelens voor de Gentsche Bibliotheek zult koesteren, heb ik de eer, Weledele heer en geleerde hoogleeraar, met den grootsten eerbied te groeten.

Uw verkleefde dienaer

Bon Jules de Saint-Genois.



illustratie

voetnoot(1)
Daar de Academie na mijne lezing goedgevonden heeft al de brieven in extenso te doen drukken, zoo laat ik den korten inhoud terzij.
voetnoot(1)
Zie Levensschets van Kesteloot, door Pr. van Duyse, in de Annales de la société royale des Beaux-Arts et de Littérature de Gand, D. IV, bl. 160. - Brieven van W. Bilderdijk aan Prof. J.-L. Kesteloot. Rotterdam, 1837.

voetnoot(1)
Je préfère le 1er.
voetnoot(1)
Beginletters van den naam J.-M. van der Maesen. Deze was Willems' bijzondere vriend. Zie Nalatenschap van J. Fr. Willems, met inleiding... door Pr. van Duyse, (Gent, bij de Busscher, 1856), bl. VIII en bl. 298: ‘Willems en van der Maesen schreven eenige fransche dichtstukjes, in de Almanakken van 't Antwerpsch Tael- en Dichtkundig Genootschap Tot Nut der Jeugd begraven’. Van der Maesen dichtte o.a. Hoe lang zal 't duren, opgenomen in Willems' Verhandeling, II, 227, en in Heremans' Dichterhalle, I, 111, - alsook twee Fransche tooneelstukken: Les rivaux sans le savoir, Comédie en un acte et en prose, représentée pour la première fois le 7 déc. 1813 (Anvers. Schoesetters), en Les deux orphelins, drame en un acte et en prose, représenté la première fois le 7 déc. 1814 (Anvers, Schoesetters). Zie Brieven van J. Fr. Willems, verzameld door Max Rooses (Gent, Rogghé, 1874), bl. 204. Is Willems' Fransch tooneelstuk, waar onze brief van spreekt, verloren geraakt?
voetnoot(1)
Eene bijzonderheid nopens de woonst van Kesteloot vernemen wij uit het adres van dezen brief. Dit adres luidt: ‘Hoog Eerw. zeer Gel. Heer J.-L. Kesteloot, Hoogleeraar, Koningstraat, no 12, Gend.’ Kesteloot woonde dus in de naaste geburen van het paleis der Vlaamsche Academie, Koningstraat, no 18.
voetnoot(2)
Nierstrasz werd in 1820 te Gent bekroond voor zijn stuk De Nederlandsche Nijverheid.

voetnoot(1)
Kemper, hoogleeraar te Leiden, was lid der Tweede Kamer, te Brussel.

voetnoot(1)
Willems zond voor eene prijsvraag, door het Genootschap Concordia van Brussel uitgeschreven, zijn werkje in over De Hollandsche en Vlaamsche schrijfwijzen van het Nederduitsch; doch er werd geene uitspraak gedaan. Zie Brieven van J. Fr. Willems verz. door Max Rooses, bl. 29 en 206.

voetnoot(1)
Zeker werden haar de twee liederen Mijn hertken heeft altijt verlanghen en Ghequetst ben ic van binnen ten onrechte toegeschreven. Zie bl. 393 van Oude Nederlandsche Liederen; Melodieën uit de Souterliedekens, uitgegeven, met inleiding, aanteekeningen en klavierbegeleiding, door Fl. van Duyse (Gent, bij Annoot, 1889), achter het lied Ghequetst ben ic van binnen: ‘Willems, Oude Vl. Lied., nr 16, bl. 30; volgens eene aanteekening aldaar bl. 32, aan W. medegedeeld door Van Hulthem en ook te vinden in eene oude liederverzameling berustende ter Bibliotheek te Doornijk. - Hoffmann von Fallersleben, Hor. Belg., II, nr 87 bl. 200, die denzelfden tekst geeft, verklaart niet te weten op welken grond dit stuk door W. aan Margaretha wordt toegeschreven. Het is zoomin van deze Prinses als het lied “Mijn hert altijt heeft verlanghen”, dat door W. insgelijks aan Margaretha toegeschreven is, maar dat reeds in 1501-1503 gedrukt werd in Venetiën, bij Petrucci, vierstemmig behandeld door Pieter de la Rue, die op het einde der 15e eeuw leefde. Zie onze uitgave van dit lied, in Nederl. Dicht- en Kunsthalle, Antw., 1886, bl. bl. 291. - Aangeh. bij Dr. Kalff, Het lied in de M.E., bl. 323, die eene geestelijke omwerking vermeldt uit het 15e eeuwsch liederboek van Marigen Remen, Hs. toebehoorende aan de Maatschappij der Nederl. Letterkunde, te Leiden’. Ook Heremans geeft in zijne Dichterhalle, I, 49-50, deze twee liederen op als zijnde van Margaretha.
Ben de Reiffenberg mocht zijne bewering staande houden, daar hij eene bijzondere studie op Margaretha schreef. Er is ook van geene Vlaamsche gedichten spraak in Albums et OEuvres poétiques de Marguerite d'Autriche, uitgegeven door de Société des Bibliophiles belges, séant à Mons (Brux. 1849).
voetnoot(1)
Uit dezen tekst blijkt dat reeds in 1817 de Hoogeschool van Leuven eene prijsvraag uitschrijft ‘voor het opmaken van een Idioticon van het Vlaamsch rond Leuven en van een Bastaardwoordenboek, voor het opzoeken van oude gedichten, en voor het verzamelen van oude liederen die nog door het volk gezongen worden.’
Al heeft die oproep geene onmiddellijke antwoorden uitgelokt, toch mag men de latere werkzaamheden op het gebied van dialectstudie en oude liederen, vooral die van J. Fr. Willems en Serrure, als eenen naklank op deze prijsvraag aanschouwen. Aldus lezen wij in het Verslag van Met Tijd en Vlijt, 1842, dat Serrure, die in de jaren 1825 tot 1829 te Leuven studeerde, eene Proeve van een Leuvensch Idioticon aan het Genootschap meedeelde. Hij en vooral J. Fr. Willems geven in het Belgisch Museum (1e deel, 1837, bl. 33; 2e d., bl. 48, 54 enz.) eene gansche reeks artikelen over de Belgisch-Nederd. dialecten. Uit de Reiffenberg's brief blijkt ook, dat J. Fr. Willems reeds volop in 1832 met het verzamelen van oude liederen bezig was, en dat hij van gemelde prijsvraag ten minste had hooren gewagen: ‘Il est très vrai qu'en 1817...’ etc.
voetnoot(1)
Door het wegknippen van den zegel ontbreken hier drij woorden: wij duiden de plaats aan door ze tusschen haakjes te zetten.
voetnoot(2)
Zie over de Reiffenberg's handelwijze tegenover de nagedachtenis van den afgestorven Willems in 1846: Nalatenschap van J. Fr. Willems (uitg, door Pr. van Duyse), bl. XLV en LVIII.

voetnoot(1)
De brief is zonder aanduiding van dag of plaats. Maar van in 1834 was David hoogleeraar te Leuven, en wij kennen het antwoord van J.-Fr. Willems, gedagteekend uit Gent, 2 Maart 1838:
voetnoot(1)
Het eerste deel van Willems' antwoord, door Max Rooses gewijzigd volgens de nieuwe spelling (Z. Brieven van J. Fr. Willems, bl. 150), is als volgt:
‘Wel eerwaarde heer en geachte vriend,
Uw artikel wegens Conscience zal worden geplaatst, alhoewel men, bij de voorlezing, welke ik ervan gedaan heb in een der laatste zittingen van onze Gentsche maatschappij van Vlaamsche letteroefeningen, uwe Recensie wat al te ontmoedigend voor den schrijver van het Wonderjaar gevonden wordt. Inderdaad, Gij zijt wel wat streng ten zijnen aanzien geweest, en ik had liever gezien, dat Gij het genre, meer nog dan den schrijver, tot het voorwerp uwer critique genomen ham. Zoo alles afkeuren is vrij hard: er zijn toch in beide werken verschillende tafereelen, die niet onaardig afgeschetst zijn, al gebruikt de schrijver soms ongepaste woorden. Daar men niet gewoon is ongeteekende stukken in de bijdragen te plaatsen, gelijk Gij zien zult uit nevensgaande exemplaren, zoo zal de heer Snellaert (opsteller van de vroegere recensie over Conscience) uwe bijdrage met een voorwoord doen gepaard gaan, en er vervolgens letterlijke mededeeling van doen, als een stuk aan de redactie ingezonden door iemand, die anoniem verkiest te blijven.’ In nota zet hier Max Rooses: ‘Bedoeld stuk werd niet gedrukt.’
Voorts bewijst Willems dat de prijs van het Belgisch Museum 10 fr.), in vergelijking met andere tijdschriften, niet te duur is.
voetnoot(1)
Eene maand tevoren had kanunnik de Smet, van Gent, een door hem en Willems opgesteld ontwerp voor de stichting eener Vlaamsche Academie aan den minister bezorgd. Benevens eene eerste lijst van gewone leden, was er eene tweede, met deze melding: ‘autres littérateurs flamands, mais d'un mérite inférieur’; bij dezen kwam P. Visschers, die met 11 anderen onder de briefwisselende leden werd voorgedragen. Z. Verslagen der Academie, 1899; Geschiedenis der Nederl. Letterkunde van 1830 tot heden, door Th. Coopman en L. Scharpé. (Antw. 1899), bl. 73; Willems' Brieven, door M. Rooses, bl. 138, 156-8, 160-1, 163, 166-7, 217.
voetnoot(1)
Den 17 Juli daaropvolgende kwam de Commissie bijeen om Bormans' nog onvoltooid Verslag te hooren, en nam acht der betwiste spellingregels aan. Het Staatsblad maakte die beslissing kenbaar. Doch aanstonds werd er tegenopgekomen. ‘Reeds den 29n Augustus’ (zoo lezen wij in de Gesch. der Vl. letterk. door Coopman en Scharpé, bl. 80) ‘verscheen de Brugsche protestatie van Behaegel en de Foere. Maar onmiddellijk daarop verklaart David's vriend, de Bestuurder van het Mechelsch Seminarie, J.B. van Hemel, met 17 zijner leeraars, zich aan te sluiten bij de oplossing der Commissie’. Onze brief was de voorbode van de aansluiting.
Den 25 Juli schrijft Willems aan David (Z. Willems' Brieven, bl. 162): ‘Niet alleen heb ik eenen brief van den eerw. van Hemel gekregen, maar ik ben ook te Mechelen met hem en de andere brave heeren van zijn gesticht persoonlijk in onderhandeling geweest. Op zijn verzoek heb ik mijne vertaling van Reinaert verbeterd en omgewerkt, ten einde daarvan een gepast schoolboek te maken. Reeds heb ik hem mijn alzoo veranderd werk toegezonden, in hoofdstukken afgedeeld, en achter elk hoofdstuk eenige aanmerkingen geplaatst wegens de allusiën op oude vaderlandsche gebruiken of om eene korte moralisatie op het verhaal te maken. Waarschijnlijk zal nu Hanicq het zoo drukken.
Ik begin haast te gelooven, dat men ons bij het ministerie van Binnenlandsche Zaken heeft willen in slaap wiegen, met de belofte van eene Vlaamsche Academie of zoo wat. Meermalen heb ik geschreven... men antwoordt niet. Wel is waar, dat de heer de Theux lang afwezig is geweest. Ik zie in den Indépendant van heden, dat hij eergisteren eerst te Brussel teruggekomen is.
Quetelet heeft mij sterk aangewakkerd om bij de Academie eene motie te doen tot het oprichten eener section flamande; doch ik aarzel om zijnen raad te volgen, deels omdat ik nog geen bescheid van den minister heb, deels omdat ik vrees daarin te zullen mislukken: ik ken mijne Waalsche medeleden en hun groot getal maar al te wel... Intusschen schrijf ik prof. Bormans en verzoek hem, zoo hij met zijn rapport klaar is, daarvan bericht aan den minister te geven en dezen te verzoeken, de Commissie nog eens bijeen te roepen: wij zouden vervolgens dit rapport gelijkelijk in het Belgisch Museum en apart kunnen publiek maken’...
Den 6 Augustus 1839 schrijft Willems nog aan David over de gemelde uitgave van Reinaert:
‘Reinaert wordt als een schoolboek te Mechelen uitgegeven, doch de geestelijke censor heeft hem wat al te veel het vel afgedaan. Hij wilde zelfs niet, dat het eene dier het andere zou toespreken met een God beware u!, schoon die spreekwijze in het oude prozaïsche schoolboek door twintig andere boekkeurders gelaten was. Wat zijn er nog jansenisten onder onzen clerus!’
En den 10 Augustus meldt Willems nog het volgende aan David:
‘...Ik heb geen vertrouwen meer in het gouvernement noch in zijne beloften ten aanzien van het Vlaamsch. En ziehier mijne reden, die ik u echter verzoek geheim te houden behalve voor den heer de Ram. Het Fransch gouvernement heeft dreigementen aan het kabinet van Brussel gedaan, wegens al hetgeen dit laatste zou willen bijdragen om de idées van Mentzel, aangaande alle verdere verbintenis met Duitschland, in België te verspreiden. Het bondig geschreven artikel van dezen Duitscher in de Revue de Bruxelles heeft den Franschman tot die dreigementen opgewekt. Men heeft door eene nota gevraagd, of het Belgisch gouvernement direct of indirect aan de uitgave van dit artikel eenig deel had genomen. De heer Nothomb heeft zich de zaak aangetrokken en daarover met de uitgevers gesproken, enz., enz. Nu begrijpt gij wel, waarom de heer de Theux op dit oogenblik (en God weet, wanneer nog ooit) zich met geen zaken zal inlaten, die door den Duitscher als middelen tot hereeniging met Duitschland worden beschouwd. Ce serait nous éloigner de la France; et puisque nous sommes destinés à devenir Français (zeide mij onlangs de baron de Reiffenberg), ce serait folie de donner à nos efforts une autre direction. Zoo spreekt men vrij algemeen te Brussel en het staatsbestuur heeft de macht niet een anderen weg in te gaan. Dit punt is bij mij nu een volle zekerheid geworden. Al mijne hoop ligt nog alleen bij de geestelijkheid. Deze moet bij onze bevolking den Duitschen geest opwekken, taal en zeden herstellen.
Ik kan niet begrijpen, waarom Gij nog langer dralen wilt, waarom Gij de goede inzichten van den eerw, heer van Hemel niet wilt bevorderen en nog langer tot wachten en dralen aanraadt. Gij vreest West-Vlaanderen? Ik niet. Wanneer de clergé, wanneer Mechelen zich verklaart, wie zal dan nog durven tegenwerken? Slechts een paar menschen, die Gij toch nooit zult kunnen overtuigen’...

voetnoot(1)
Eens dat het Verslag van Bormans op de voorstellen der Spellingscommissie verschenen was, ‘achtte de Maatschappij ter bevordering der Nederduitsche Taal- en Letterkunde die voorstellen meer dan genoegzaam toegelicht; zij belegde (zoo lezen wij in de Gesch. der Vl. Letterkunde door Coopman en Scharpé, bl. 86) eene algemeene zitting van hare leden en van de afgevaardigden harer afdeelingen uit Antwerpen, Brugge, Gent, Leuven, en zond tevens eene uitnoodiging aan de taalkundigen van Oost- en Westvlaanderen. Die vergadering, in de geschiedenis onzer letteren bekend onder den naam van het Taelcongres, werd gehouden te Gent den 23n October 1841.’
De onvermoeibare Willems heeft nog aan zijne medeleden der Brusselsche Academie (de Walen niet uitgezonderd) en aan Staatsmannen afzonderlijke uitnoodigingen gestuurd èn voor het Taelcongres èn voor het Vlaemsch Feest dat den dag nadien zou plaats hebben. Tot bewijs dient deze brief van Dumortier en de twee volgende, nr 29 en nr 30.

voetnoot(1)
Dit briefje is zonder aanduiding van plaats of datum; maar het postmerk geeft ze.
Het is vooral aan Baron de Gerlache te danken dat Willems' ballingschap te Eekloo in 1835 eindigde. Z. Brieven van Willems verz. door M. Rooses, bl. 135. Kanunnik de Ram was Willems' voorspreker geweest bij de Gerlache. Z. Baron de Reiffenberg, in het Compte-rendu des séances de la Commission royale d'histoire, zitting van 8 Meert 1847.

voetnoot(1)
Julius van Praet was secretaris van den koning.

voetnoot(1)
Het adres luidt: Monsieur J.-F. Willems, membre de l'Académie de Bruxelles, à Herenthals.
Elf dagen vroeger, 13 Juli, schreef Willems aan Jeronimo de Vries (z. Brieven van Willems, bl. 181): ‘Ik spoede mij U dezen te schrijven, ten einde Gij weten zoudet, dat ik morgen met mijne vrouw onze gewone jaarlijksche reize naar de Kempen doe, om bij onze dochter Lotje en haren man Van Dinter een paar weken door te brengen, vanwaar wij terugkomen den 19 of 20 dezer maand.’ Die dochter woonde te Herenthals.

voetnoot(1)
Deze brief werd aan Kesteloot geschreven 23 dagen vóór zijn overlijden.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Hendrik Tollens

  • Johannes Kinker

  • Marten Jacob van der Maesen

  • Nicolaas Godfried van Kampen

  • Johannes Leonardus Nierstrasz jr.

  • Joan Melchior Kemper

  • Jeronimo de Vries

  • Petronella Moens

  • J.H. van der Palm

  • Frédéric de Reiffenberg

  • Prudens van Duyse

  • Joannes Nolet de Brauwere van Steeland

  • Jan Baptist David

  • J.F. Willems

  • Peter Jozef Visschers

  • G.J.A. de Stassart

  • Philippe Olinger

  • Jules de Saint-Genois

  • Jacob Lodewijk Kesteloot

  • J.-J. Moke

  • J.-B. van Hemel

  • Adolphe Siret

  • Paul Barbieux

  • J.-J. Altmeyer

  • Lambert Quetelet

  • Barthélemy Dumortier

  • E.-C. de Gerlache

  • Jules Van Praet

  • over J.F. Willems

  • over Jacob Lodewijk Kesteloot


editeurs

  • Jan Bols


datums

  • 22 december 1807

  • 31 mei 1811

  • 4 december 1812

  • 16 februari 1818

  • 18 juli 1818

  • 8 augustus 1820

  • 13 mei 1822

  • 2 augustus 1823

  • 6 mei 1824

  • 17 maart 1825

  • 15 augustus 1825

  • september 1826

  • 9 juni 1828

  • 4 november 1832

  • 21 februari 1835

  • 23 juli 1835

  • februari 1838

  • 14 juni 1838

  • 29 oktober 1838

  • 21 juni 1839

  • 21 oktober 1839

  • 1 februari 1840

  • 16 mei 1840

  • 10 juni 1840

  • 11 augustus 1840

  • 16 augustus 1841

  • 17 oktober 1841

  • 22 oktober 1841

  • 31 oktober 1842

  • 14 juli 1843

  • 6 oktober 1844

  • 22 oktober 1851

  • 12 juni 1852